Menu

dinsdag 7 februari 2012

De intrede van Christus in Brussel – Dimitri Verhulst


Dit is het eerste boek dat ik van Dimitri Verhulst (Aalst - 1972) heb
gelezen. Waarschijnlijk is het volkomen terecht dat hij in 2009 de Libris Literatuurprijs won, want hij schrijft echt fantastisch (!) - al was de titel toen zo grof dat ik het heb laten liggen.
Ik word zo-bij-zo heel gelukkig van mensen die bezig gaan in het Vlaams: het lijkt of het allemaal net wat liever en zachter en zwieriger overkomt dan ons recht-voor-de-raapse Nederlands. Het sarcasme en cynisme dat Dimitri Verhulst in dit boek over de Belgische samenleving uitstort doet dan ook nergens echt pijn.


Het verhaal: een gevoelige ziel gaat gebukt onder de onverschilligheid die overheerst in het sombere, lelijke en zo ongeveer doofstomme Brussel (waar het meestal ook nog eens zeikt van de regen - 200 dagen per jaar!). Het getuigt niet van vakmanschap om het over het weer te hebben, maar de schrijver doet dat toch.
“… Modieuze trainingspakken hadden aangenaaide monnikskappen en jongeren maakten er dankbaar gebruik van om er in weg te kruipen met hun hele moeilijke zelf, (…) overal, sms’ten pendelaars kattenbellen naar elders; de communicatievorm waar zij zich achter verstopten om gesprekken te vermijden. Koppen staken in kranten, neuzen wezen naar buiten. (…) Voorbij de gevels werd er gebeden, gedroomd, met potten gesmeten en de liefde bedreven in alle mogelijke dialecten uit alle windstreken. Maar op trein, tram of bus waren het idiomen waarin voornamelijk werd gezwegen. (…) In de binnenstad was het nodeloos hengelen naar een lach of goedendag, (…) het gebruik van het woord ‘alstublieft’ was kostbaar tijdsverlies. Wie hoopte met een ongeschonden gezicht thuis te komen, ging er beter niet van uit dat er ook maar iemand ooit een deur voor hem zou openhouden…”.

Temidden van al die naargeestigheid doet plotseling het bericht de ronde dat Christus op 21 juli, de landelijke nationale feestdag, naar Brussel zal komen. De verteller vindt dat volkomen aannemelijk: de Heilige Maagd Maria is immers óók zo vaak op Belgische bodem verschenen. Al heeft hij geen enkele levensovertuiging; deze wederkomst verheugt hem uitermate.
Alles ziet er ineens anders uit: “… De lift deed het, de mirakelen stapelden zich op…”. In een bevlieging koopt de verteller een bosje bloemen voor zijn vrouw, de migrantenfamilies willen eigenlijk blijven en vertrekken met tegenzin naar Marokko, inwoners plaatsen bloembakken voor hun ramen, de metro stinkt niet meer naar pis, de straten geuren naar fesia’s, er is geen sigarettenrook te bespeuren op het trottoir, overal klinkt vrolijke muziek, criminaliteit blijft uit, geen ongeduldige, foeterende autotoeters en sirenes, mensen zeggen elkaar spontaan gedag, er wordt aardig gedaan tegen illigalen en zwervers, de politie schrijft geen bonnen uit, de buurman van de verteller vraagt hem zomaar te eten omdat hij bij gebrek aan vertrouwen in de Kerk behoefte heeft zijn vreselijke zonden aan een naaste op te biechten ( “… Waarlijk, het waren zotte dagen…”).

Brussel wordt voor even ‘de navel van de wereld’. Het gewone volk stroomt van alle kanten de stad binnen en beleeft de aangekondigde Christuskomst als een welkome attractie: “… onvoorziens viel er een glans op onze matte dagen. Wij voelden ons bevrijd uit ons banale bestaantje…”.
Alleen de religieuzen gedragen zich schuldig en raken overstuur van de naderende oordeelsdag: “… De clerus wist genoeg. Welhaast alle pijen aller klerezijen werden bezeikt van angst. Dit keer kwam niet de Moeder, maar de allerhoogste instantie van het heelal naar hen toe. Om hen ter verantwoording te roepen, een andere reden kon niet worden bedacht! En de bisschoppen zagen bleek…”. En passant wordt de Kerk weer eens fiks de mantel uitgeveegd vanwege het gepleegde kindermisbruik.

Misschien toont de demente moeder van de verteller, die in het boek overlijdt, zich nog wel het meest gelovig. Als hij haar mee wil nemen om naar Christus intrede te kijken zegt ze: “… Al die mensen die daar nu drie weken op voorhand aan de kant van de weg staan, hebben weinig vertrouwen in de zaak. Wie gelooft dat hij God nog lang genoeg zal zien, hoeft zich niet uit te sloven om er tijdens zijn aardse bestaan een vlugge glimp van op te vangen…”.

Op de hoogtijdag komt er wel een bonte optocht van reclamemakers en boetelingen voorbij, en treedt het als een V.I.P. behandelde asielzoekersmeisje Ohanna, die Christus had moeten begeleiden (omdat ze de enige is die uit de voeten kan met zijn taal: het Aramees), samen met de koning voor het voetlicht, maar Gods Zoon is er niet bij.
Iedereen geloofde even in een wonder; dat helaas niet gebeurt. Alles zakt weer terug in grauwe, grijze sleur: “… De aangezichten die wij een kleine drie weken lang aan elkaar hadden getoond richtten wij terug naar de grond, alsof wij onze komende bestemming daar en nergens anders te zoeken hadden…”.

Het spijt de verteller ten zeerste: “… Zo ik al ergens die dagen in gaan geloven was, dan dat ik eindelijk wonen mocht waar mensen elkander op z’n minst in de ogen keken als hun wegen zich kruisten. Waar men geen braakbal van een egoïst moest zijn, wenste men een zitje op de tram te bemachtigen. Waar men een bedelaar op een andere manier voorbijliep dan men een parkeerpaal deed. Dat onze korte en simpele bestaantjes voor elkaar op z’n minst een spaandertje aan tegenwoordigheid hebben mochten. Dat was het pijnlijkste: te beseffen dat ik mezelf vooral op dat menselijke vlak een rad voor ogen had gedraaid…”.
Kortom: de verteller verlangt met heel zijn hart naar ‘een nieuwe hemel, en een nieuwe aarde’. Ik zie dat niet als ‘blasfemisch’, zoals sommige gelovigen van dit boek zeggen, maar eerder als ongelooflijk christelijk!

Dimitri Verhulst liet zich inspireren door het gelijknamige schilderij van James Ensor (1860-1949), waarop te zien is dat de meute vooral toestroomt vanwege de sensatie, niet vanwege de heiligheid. De hoofdstukken in het boek zijn onderverdeeld in 14 staties, de manier waarop in de Rooms-Katholieke Kerk de lijdensweg van Christus wordt uitgebeeld.
Verhulst is niet de enige schrijver die verhaalt over de verschijning van Gods Zoon. Landgenoot Felix Timmermans deed dat eerder, in 1917, met “Kindeke Jezus in Vlaanderen”, waarin hij het kerstgebeuren liet afspelen in Vlaanderen. Honoré de Balzac schreef in 1831 een verhaal dat zich afspeelt in een bootje dat in de haven van het Eiland van Cadzand ligt, vlakbij Oostende: “Jésus-Christ en Flandre”. In de boot is een strikte scheiding tussen de notabelen en de armen achterin. Als een vreemdeling aan boord stapt vlak voordat het schip vertrekt is deze man niet welkom bij de notabelen. De man blijkt echter helemaal niet arm te zijn, het is Jezus Christus.
Ook moest ik denken aan de novelle van de Engelse christen-auteur Adrian Plass, “Het bezoek” (1984), waarin Christus in een kerk verschijnt, en zich totaal anders gedraagt dan het kerkvolk wil en wenst.

“De intrede van Christus in Brussel” eindigt met een blijvende hunkering naar het ‘Verum, Bonum, Pulchrum’:
“… ‘Il faut s’ oublier pour reveller sa vraie beauté’, had een jonge vrouw opens gezegd, luidop, opkijkend van haar boek waarvan ik de titel helaas niet lezen kon. Ze schudde al die mooie woorden op in haar kop, als in een sneeuwdoos, en staarde er vervolgens naar terwijl zij traag bezonken. Ik geloof dat ik jaloers op haar was, omdat ik net als al die anderen de moed had verloren iets van schoonheid luidop uit te spreken. Alle neuzen wezen in haar richting, maar niet openlijk, slechts sluiks, achterbaks, afkeurend. Sommigen maakten hiertoe gebruik van hun kapsels zoals roddelteven in de landelijke gehuchten van hun gordijnen. Maar de woorden van de jonge vrouw waren bij lange na nog niet neergedwarreld toen zij al werd aangesproken (iemand die werd aangesproken!) door een antipathieke figuur, een zure haring, die ik het niet gun hier nader beschreven te worden, ook al was hij lelijk genoeg om het op dat punt makkelijk te maken, en die grolde: ‘Ik weet niet of gij dat weet, maar gij zijt hier wel in Brussel hé, meiske; hier spreekt men Vlaams!’…”.

De verteller zoekt wanhopig naar ‘schoonheid’ en verbindt dat in het verhaal met Christus. Voorwaar: ik kan niet anders zeggen dan dat hij dan in ieder geval op een goede plek zoekt…
Christus verschijnt niet in het echt, maar als Christus in de harten van mensen zou leven, zou dat dan niet zijn invloed op de ons omringende omgeving hebben (zie b.v. mijn blog van 1-12-’11 over “Het gat in ons evangelie” van Richard Stearns)?
Ik denk van wel.
Het punt is: de verteller wil éérst zien, en dán geloven.
Als christen zeg ik: het is andersom. Het is éérst geloven en dán ‘zien’…

"De intrede van Christus in Brussel" is voor €18,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Contact - 2011

2 opmerkingen :