Menu

zaterdag 3 mei 2014

Wie noemde haar zwak? – Clemens van Brunschot


“Wie noemde haar zwak?” is na “Uit de duisternis neergedaald” en “Een vloek uit Kyrgyzstan” de derde thriller van Clemens van Brunschot (1954, Eindhoven, socioloog). Het laatste boek heb ik niet gelezen. “Uit de duisternis neergedaald” wel; wat ik een ontzettend knap verhaal vind, omdat de lezer in het hoofd terecht komt van iemand die lijdt aan schizofrenie, en uiteindelijk zelf niet meer weet wat echt is of niet – zie mijn blog van 30.10.2012. Nu is het zo, dat ik met ‘gekte’ meestal wel raad weet, maar met thrillers een stuk minder, om de eenvoudige reden dat ik die niet vaak lees, en dus niet goed kan vergelijken (daar komt recenseren toch voor een groot deel op neer, volgens mij). Bovendien kun je over thrillers niet al te veel prijs geven; want je mag het plot natuurlijk niet verraden. Maar, gezien het feit dat Van Brunschot zelf naar mij toekwam met de vraag of ik over zijn nieuwe boek een blog wilde schrijven – wat natuurlijk mijn ijdelheid streelt – probeer ik het gewoon.

Sterke vrouwen
Het verhaal gaat over twee zussen en is bedoeld als een ‘ode aan sterke vrouwen’, vermeldt Clemens van Brunschot nadrukkelijk in de media. Dat is een nobele geste.
Pascal, een gesjeesde psychologiestudent, werkt als intercedente op een uitzendbureau. Om zich alsnog om te scholen tot psychotherapeut loopt ze in haar vrije tijd stage bij een vriendin. Ze lijkt niet al te veel vertrouwen te hebben in de Rationeel Emotieve Therapie waar ze mee werken: “… Die RET hield in dat je de cliënt ervan bewust maakte dat die niet zozeer last had van de werkelijkheid als wel van de emoties die hij daardoor liet oproepen. En als hij dat mechanisme doorzag, hielden misschien niet meteen de emoties op, maar wel de schade die ze hem berokkenden. Toch had Pascal er moeite mee om tegen een zwerver te zeggen dat hij minder last van de kou zou hebben als hij probeerde te doorzien dat het alleen maar zijn gevoel bij de temperatuur was…”. Ze is gehuwd met een lapzwans van een echtgenoot, die ze voor geen meter vertrouwt, en die ze daarom een keer het ziekenhuis in heeft geslagen.Natuurlijk is niets menselijks een psycholoog vreemd, maar toch…
Op een dag krijgt ze een mailtje van haar zus Paula, een verpleegster, die vanwege post-traumatic stress disorder (PTDS) in de ziektewet zit. Paula meldt dat ze waarschijnlijk iemand heeft gevonden die haar - ‘beter dan welke therapeut in Nederland ook’ - van haar probleem af kan helpen.
Als haar zus tijdens een afspraak niet op komt dagen gaat Pascal samen met manlief poolshoogte nemen in haar appartement. Het echtpaar vindt een foto van een buitenlander en een Amerikaans telefoonnummer die als ze daarnaar bellen weggedrukt wordt. Er komen nog een paar korte en verontrustende mailtjes van Paula binnen waaruit blijkt dat ze met degene waar ze zo over te spreken is in de USA zit om van haar trauma’s af te komen. Pascal vindt het allemaal maar niks en besluit haar zus als vermist op te geven bij de politie die daar ‘net zo ontvankelijk voor is als de paus voor voodoo’. Via de computer vist haar man uit dat de berichten van Paula uit San Antonio in Texas komen, en reist Pascal haar verdwenen zus achterna: het begin van een waanzinnige zoektocht.

Verleiding
Het leuke is dat Van Brunschot afwisselend vanuit de hoofden van Pascal en Paula schrijft zodat wij, als alwetende lezers, ook precies weten waar Paula in terecht komt: een Texaanse sekte. Ze blijkt al twee jaar een (platonische) relatie te hebben met de Mexicaanse leider. Dat wordt overigens vrij vroeg in het boek verteld, dus kan ik het hierbij wel verklappen. Zijn dochtertje is vermoord in een Engels ziekenhuis waar Paula indertijd werkte. Een moslimextremist zag haar hormoonafwijking - conigenital adrenal hyperplasisa (CAH), waardoor een meisje jongensachtige geslachtskenmerken ontwikkelt die operatief veranderd kunnen worden - aan voor het werk van de duivel, en stak met een mes op haar in. Sindsdien is Paula panisch voor messen en heeft ze last van nog veel duisterder en onbedwingbaarder neigingen. De Mexicaan nodigt haar uit in zijn clan, een mysterieuze broederschap, waarbij het gaat om ‘verleidingen’ de baas te worden.
Het thema ‘verleiding’ wordt heel mooi in het boek verwerkt. De zussen komen b.v. uit een dorpje dat Sint-Antonius heet; vernoemd naar de heilige Antonius die in verzoeking werd gebracht door demonen die hem van het rechte pad af wilden brengen. De sekte houdt zich op in San Antonio, waarvan de leden denken dat het naar dezelfde heilige heet, maar uiteindelijk blijkt het om een ander te gaan. Sint Antonius van Padua, die vooral wordt aangeroepen om kwijtgeraakte zaken, zoals het geloof, terug te vinden. Ook is er sprake van een tentoonstelling waar een opzienbarend schilderij van de heilige te zien is: “… Het was verrassend voor een klooster: de Heilige Antonius van Salvador Dali was poedelnaakt en maakte met zijn kruisbeeldje – dat dan weer wel! – een bezwerend gebaar naar een steigerend paard en vijf olifanten op superlange spinnenpoten, met allerlei spullen op hun rug, waarschijnlijk symbolen voor de verleidingen die de arme man in de woestijn voor zijn kiezen had gekregen. Eigen schuld! Had hij maar moeten eten…”.

Tijd
Hetzelfde geldt voor het thema ‘tijd’. Pascal komt in een bar een ‘chronoloog’, iemand die gespecialiseerd is in de wetenschap van de tijd, tegen, met wie ze een discussie heeft die bijna over de Calvinistische predestinatieleer lijkt te gaan: “… ‘Wist je,’ zei hij, ‘dat het nu al vaststaat of je hem of haar zult vinden in de komende weken? ‘ ‘Nee.’ ‘Als tijd een dimensie is waarlangs je je beweegt, moet er al iets zijn om langs te bewegen en moet er dus ook al iets zijn waarvan jij waarschijnlijk dacht dat het er nog niet was.’ ‘Weet je dat zeker?’ ‘Bijna. Het is wel een aantrekkelijke theorie.’ Pascal vond het helemaal niet aantrekkelijk. ‘Als nu al vaststaat hoe dingen aflopen, maakt het toch geen bal uit wat we eraan doen! Ons leven heeft dan toch geen zin meer!...”.
Iemand vindt dat de relativiteitstheorie van meneer Einstein je ‘relaxed’ maakt: “… Alsof de tijd je draagt in plaats van dat jij ermee in gevecht bent…”.
Van Brunschot verdeelt het verhaal ook d.m.v. hoofdstuktitels die steeds een tijd - soms vergezelt van een plaatsaanduiding - aangeven, wat de spanning op een merkwaardige manier verhoogt.

Toon
Uiteindelijk infiltreert Pascal in de sekte om Paula te redden, wat nog niet zo makkelijk is, omdat Paula behept is met het stockholmsyndroom: het gegeven waarbij gijzelaars sympathie opvatten voor hun gijzelnemers.
Er komen behoorlijk heftige scène’s voor in het boek. Pascal laat een tegenstander o.a. in zijn eigen zwaard vallen, op straat wordt een bekende van haar in mootjes gehakt, er is sprake van bloed aan deurposten - net zoals in het Bijbelverhaal over de Egyptische uittocht van het volk Israël, en Paula wordt als ultieme verleiding voor haar medebroeders gedwongen naakt rond te lopen. Toch wordt het allemaal zo on-eng verteld dat zelfs ík rustig doorlas. En dat is het bijzondere aan dit boek: de toon. Het mag dan over twee vrouwen gaan; het verhaal wordt heel grappig, macho-achtig, en bijna baldadig verteld: “… Hij bleef maar kijken – zo meteen ging hij aan haar ruiken!...”, “… Naar het noorden gingen ze, maar het kon ook het zuiden zijn…” en Pascal wordt b.v. - omdat ze zo mager is - omschreven als “… een spannende spijker…”. Zoiets kan alleen een man verzinnen. Dit is beslist geen damesroman. Het fantasygehalte is hoog; maar het nivo van schrijven ook. De humor wint het van de spanning. Het deed me denken aan de detective’s van Bart Holsters en Walraven die mijn man twintig jaar geleden las, en ik ook, omdat ik wel eens wilde weten waarom hij kronkelend van het lachen van de bank viel.

Geen enkel hokje

Toch wordt alle flauwekul weer afgewisseld met diepzinnige redenaties over het bestaan van God: “… Hoe is het toch mogelijk dat we allemaal dezelfde werkelijkheid ervaren? Ik vraag het jullie. Wie durft?’ Agressieve Henry stak zijn hand op, die was dat gewend. ‘Misschien is de werkelijkheid wel gewoon zoals we die ervaren?’ ‘Heel goed, Henry, maar niet goed genoeg. Want er moet een enorme rij biochemische en bio-elektrische processen plaatsvinden voordat er zoiets als bewustwording ontstaat, somewhere down the line. En er is ook nog zoiets als gezichtsbedrog. Nog iemand anders?’ John liet zijn pessimisme even bovenkomen en zei: ‘Ik heb zitten denken… misschien is het alleen het ‘ik’ werkelijk en passen al die zogenaamde anderen alleen maar in míjn plaatje, zodat voor mij alles klopt.’ ‘Knap gedacht, John! Je lijkt wel een filosoof. Maar het staat haaks op onze ervaring dat we die anderen toch niet kunnen laten doen wat we willen.’ Pengee maakte een vaag gebaar dat werd opgevat als het opsteken van een hand. ‘Ja, Pengee?’ ‘Uh… we hebben allemaal dezelfde evolutie doorgemaakt en dus werken onze zintuigen hetzelfde?’ ‘Aha! En hoe kan het dan dat diezelfde evolutie voor iedereen hetzelfde uitpakt?’ ‘Uh… omdat er maar één evolutie is, los van hoe we waarnemen… ?’ ‘Ik houd het meer op een masterplan dat daaraan ten grondslag ligt.’ ‘Het is goed,’ mompelde Pengee. ‘Nog iemand? Paula misschien?’ ‘Misschien werden wij geschapen om een werkelijkheid te delen?’ ‘Uitstekend! Nog iemand anders?’ Lucas zei, zonder zijn hand op te steken: ‘Het zou kunnen dat we elkaars gedachtegolven oppikken en daardoor hetzelfde denken.’ ‘Ik denk het niet, Lucas. Want hoe kunnen mensen die elkaar helemaal niet kennen een werkelijkheid delen? Maar zelfs als je gelijk hebt, komt toch de vraag op hoe dat dan gekomen is. Toch een God?’ Lucas haalde zijn schouders op. Miguel ging verder. ‘Je ziet, het is geen godsbewijs, maar het kan wel helpen om het bestaan van een God te leren accepteren. Waarmee ik niet wil zeggen dat je daar dan ook meteen iets mee moet. Heeft iemand nog iets hierover te zeggen? …”. Opvallend is dat Van Brunschot geen vloeken nodig heeft om het verhaal kracht bij te zetten. Wel gebruikt hij te pas en te onpas het stopwoordje ‘smut’.
Als op het eind de hele familie gezellig bij elkaar zit op het terras van hun eigen dorpscafé om het avontuur nog eens na te bespreken en te drinken op de goede afloop, kreeg ik bijna associaties met Suske en Wiske. Daar zou dit boek zich ook uitstekend voor lenen: als strip of filmscenario. Toch krijgt het verhaal daarna nog een heel kort, maar bizar staartje, waardoor het wat mij betreft weer boven het ‘gewone’ uitgetild wordt. Eigenlijk past het in geen enkel hokje. Misschien is dat wel de kracht van “Wie noemde haar zwak?”.

Uitgave: Zilverspoor – 2014, 359 blz., ISBN 978 949 076 754 9, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten