Menu

zaterdag 5 september 2015

Het geluid van vallende sneeuw – Jannie Regnerus


Subtitel: Herinnering aan Japan

De mens leeft niet van brood alleen… In mijn vorige blog had ik het over het merkwaardige feit dat hoe harder de wetenschap roept dat er niet zoiets als een ‘ziel’ bestaat, het lijkt alsof we met z’n allen des te wanhopiger op zoek zijn naar ons ‘authentieke zelf’. Een dito tegenstrijdigheid tref je aan in Japan. Een land waar het rationele karakter van de modernste technologie moeiteloos paart met het volstrekt irrationele geloof in goden, geesten en magische rituelen. Jannie Regnerus woonde er een jaar, maar kon er niet wennen. En dat is niet zo raar, want volgens Auke Hulst (zie mijn blog van 30.11.2014) kom je nergens dichter in de buurt van buitenaardse wezens: “… Bevreemding stapelt zich op bevreemding…”. Met dank aan degene die mij wees op dit fascinerende boek.

Doordeweeks aan robots sleutelen, in het weekend shintoschrijnen bezoeken

In 2001 kreeg Jannie Regnerus (Oude Bildtzijl, 1971 - volgde haar opleiding aan de Academie Beeldende Kunsten Maastricht en de Rijksacademie in Amsterdam - nam deel aan een groot aantal groepstentoonstellingen en had solotentoonstellingen in Amsterdam, Parijs en Tokio - haar werk werd onderscheiden met een tiental stipendia, beurzen en prijzen) de kans als kunstenaar in Japan te werken. Haar verhaal dateert dan wel van vijftien jaar terug - inmiddels zal Japan technologisch hoogstwaarschijnlijk melkwegen verder zijn geëvolueerd - ; voor mij, uit de klei getrokken Hollander, is het nog steeds meer dan gek genoeg.
Negentig procent van de Japanners praktiseert het shintoïsme. Een van oorsprong inheemse animistische religie waarin wordt verondersteld dat alle dingen een ziel hebben: “… Het zou betekenen dat negen van de tien mensen die achter de ramen van Starbucks hun koffie drinken, in het weekend shintoschrijnen bezoeken om daar geesten en goden te vereren. En het is niet ondenkbaar dat iemand die op doordeweekse dagen aan robots sleutelt, in het weekend zijn bril of fotocamera in een ritueel vuur werpt om het bezielde object op die manier een waardig afscheid te gunnen…”. De grote stad mag dan bestaan uit “… een klinische wereld van spiegelend schone vloeren, tot in de puntjes verzorgde mensen, glanzend chroom en zonwerend glas…”, op het platteland “… trof ik in het struikgewas merkwaardige stenen mensfiguurtjes aan die met rode schortjes waren aangekleed en een gebreide muts droegen (zie ook de fotoreportage op haar website). Aan hun voeten een uitstalling van offeranden: fruit, muntstukken, bloemknoppen, rijstkorrels en flessen rijstwijn. De hoeveelheid en de versheid daarvan wees erop dat de stenen figuren regelmatig door mensen werden bezocht. Dieper in het bos verraadde de geur van wierook de aanwezigheid van minuscule tempeltjes, verscholen tussen boomwortels en vaak niet groter dan een vogelhuisje. En bij vrijwel ieder huis hadden bewoners schaaltjes zout naast de deurpost gezet, een gebruik waarmee kwade geesten uit het huis worden geweerd…”.

Kleine dingen die je ziel beroeren
Regnerus wordt op het spoor naar Japan gezet door een medestudente. De verfijnde, elegante, zwijgzame, eeuwig-stabiele Etsuko, die dag en nacht werkt: een tot vleesgeworden karikatuur van de Japanse arbeidsmentaliteit. Een kei in afzien. Tussen neus en lippen door vertelt Etsuko quasi-onaangedaan dat haar ouders haar niet langer als hun dochter beschouwen omdat ze haar Europese kunstplannen heeft doorgedreven. Als ze het atelier van Regnerus bezoekt zegt ze dat ze in een vorig leven een Japanner moet zijn geweest. Omdat haar werk ‘Aware’ bevat: ‘kleine dingen die je ziel beroeren’. Het geluid van vallende sneeuw: dat is ‘Aware’.
In Kyoto wacht Etsuko, die na haar studie teruggekeerd is naar Japan, Regnerus op. Om haar appartement te kunnen betalen heeft ze drie baantjes: overdag geeft ze les in Engels en kunstzinnige vormgeving aan basisschoolleerlingen, s’ avonds maakt ze kantoren schoon en s’ nachts werkt ze aan haar kunstprojecten. Schiet er nog vier uur per etmaal over om te slapen. Ze leidt Regnerus rond langs een paar van de honderden plaatselijke schrijnen en tempels. Elke dag vindt wel ergens een religieuze festiviteit of ritueel plaats. Een priester verkoopt witte briefjes met toekomstvoorspellingen. Regnerus knoopt haar briefje in een daarvoor bestemde boom omdat de boodschap haar niet zint. De boom lijkt permanent in bloesem te staan. Sommige briefjes zijn beschreven met inkt die alleen in water zichtbaar wordt. Er zijn ook talismannen te koop. Ze maken slechte berichten ongedaan. Ieder doel heeft zijn eigen gekleurde zijden zakje. De ene helpt bij een examen, een ander behoedt voor auto-ongelukken. Etsuko en Regnerus drinken water waar de maan in wordt weerspiegeld, het zou hun hart en geweten schoon wassen. Een man bidt bij een verzameling porseleinen vosjes. De vos Irani is de god voor goede zaken en welvaart. Van papier gevouwen kraanvogels bespoedigen gezondheid. Ze maken een ritueel mee waarbij foto’s en camera’s worden verbrand. Er bestaan ook ceremonies waarbij horloges en klokken eindigen op de brandstapel. Men gelooft dat verloren of weggegooide dingen s’ nachts rond de stad blijven spoken.
Tegelijk danst in het centrum een kind voor een etalageruit met een robot. Met een supersonische trein suist Regnerus naar Kitayusku, een stad in the middle of nowhere, waar ze een jaar lang te gast is in een kunstinstituut: “… Langs het raam flitsen boerderijen waarvan de daken zijn versierd met houten diersculpturen, vissen die de bewoners overvloed moeten schenken en draken die het kwaad moeten keren…”. Onder viaducten en steunpilaren van snelwegen liggen lintdorpen van blauwe tentjes: de regering lijkt zelfs onder zwervers orde en uniformiteit te willen scheppen. In haar tot in de finesses doorgevoerde efficiënte schoenendoos van een kamer, in wat - vanwege zijn vorm - het ‘Batman-gebouw’ wordt genoemd, is de wc uitgerust met tientallen functies: “… het bedieningspaneel naast de toiletbril bevat geabstraheerde tekeningen: billen met dikgestreepte waterstralen, billen met gestippelde waterstralen, maar ook billen met muzieknoten en muzieknoten met gestippelde billen…”. De clash is enorm.

Meer dan acht miljoen kami
Regnerus heeft het moeilijk met de Jappanners: “… Mijn energie slaat dood tegen de stille gezichten die ik als buren herken en die op een hartelijke begroeting hoogstens zielloos terug knikken…”. Geen emotie, geen gevoel. Zelfbeheersing en bescheidenheid. Buigen, maar niet barsten. Voor wie, voor wat? Gezichtsverlies is het ergste wat er is. Alles oogt steriel. Niet alleen automobilisten trekken hun schoenen uit voor ze in een auto stappen, zelfs zwervers kruipen op sokken in hun tentjes. Binnen de internationale kunstenaarskliek haakt een warmbloedige Chileen al gauw af. Toch is een gerenommeerde galeryhouder onder de indruk van Regnerus werk en vraagt haar naar Tokio te komen. En weer de waanzin ten top: in zijn flat, waar Regnerus logeert, rent een enorme doodenge huisspin rond die geluk zou brengen. Regnerus weet niets beters te verzinnen dan hem op te sluiten in de badkamer. Ze wast zichzelf wel bij de kraan.
Ze vertelt hoe de straten s’ ochtends ruiken naar sop. Huisvrouwen geven de hele omgeving waarin ze leven een poetsbeurt. Zelfs de stammen en laaghangende takken van bomen worden met een stofdoek te lijf gegaan: “… De Japanse parken, plantsoenen en tuinen die ik tot dusver heb gezien, liggen erbij alsof ze pas gewassen, geschoren en geknipt zijn. Is dat het logische gevolg van het feit dat Japanners de natuur menselijke eigenschappen toedichten? Zou men haar daarom verzorgen en manicuren als een mens? …”.
Over de Japanse religie legt ze het volgende uit: “… In oude overleveringen, bijeengebracht in een soort van shinto-bijbels, de ‘Kojiki’ en de ‘Nihon shoki’, wordt gesteld dat er in Japan meer dan acht miljoen ‘kami’ zijn, een bont gezelschap van geesten, bovennatuurlijke krachten en wezens die in rotsen, bomen en rivieren leven. In die overtuiging, namelijk dat alles in de natuur goddelijk is, heeft het vanuit China en Korea overgewaaide boeddhisme geen verandering gebracht. Door de eeuwen heen zijn de twee religies zodanig met elkaar vergroeid dat men ze naast elkaar praktiseert, en de meeste families beschikken doorgaans over twee huisaltaren: en shinto-altaar, waar voorouderlijke geesten worden vereerd, en een tweede ter eer en glorie van Boeddha. Het grootste verschil tussen beide religies is dat het shintoïsme geen grondlegger heeft en duizenden goden aanhangt, die in niet-hiërarchische volgorde tot elkaar staan. Shinto richt zich vooral op aardse zaken. Men bezoekt een schrijn om er te bidden voor de genezing van een zieke, voor een vruchtbaar huwelijk, het gezond ter wereld brengen van een kind, het succesvol afleggen van een tentamen. In het boeddhisme ligt de nadruk op de persoonlijke zoektocht naar verlichting, verlossing na de dood, nirvana. Om die reden worden begrafenissen meestal door boeddhistische ceremonies omlijst. Nieuwgeborenen, die nog een heel leven lang met aardse zaken moeten worstelen, worden met shinto-rituelen ingezegend…”.
En verder: “… Toen eind negentiende eeuw de toenmalige keizer Mutsuhito het shintoïsme tot staatsgodsdienst uitriep en zichzelf tot levende god, transformeerde shinto in een voedingsbodem voor Japans nationalisme. Shinto-priesters werden tot staatsambtenaren benoemd en op scholen werd in de geest van het shintoïsme onderricht, waarbij aan het begrip ‘purificatie’ niet langer een onschuldig principe ten grondslag lag. Onder leiding van een levende god waande het Japanse volk zich een superieur ras en deze grootheidswaanzin leidde tot talloze invasies en oorlogen, waarvan de geschiedenisboeken uitvoerig verslag doen. ‘Trouw aan de goddelijke keizer’- die woorden waren voor menig soldaat de laatste die hij uitsprak alvorens zijn leven in een kamikaze-actie op te offeren. Jonge soldaten werden in tempels op het front voorbereid, waar zij net als kersenbloesem, in de bloei van hun leven zouden vallen. Het lichtroze nationale embleem heeft dus niet enkel lieflijke associaties. Zeker niet voor hen wier echtgenoten en zonen hun leven opofferden. Na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki werd de goddelijke status van keizer Hirohito onhoudbaar en werd shinto opnieuw een vreedzame religie waarin het vereren van lokale goden en voorouderlijke geesten centraal staat. De purificatierituelen die zo kenmerkend zijn voor shinto, hebben als doel de dingen van kwade krachten te ontdoen. Het begint al bij de drempel naar het terrein waarop een schrijn is gebouwd. Daar staat een bassin waar je je handen kunt wassen en je mond kunt spoelen. Maar ook op straat loop je tegen dergelijke rituelen aan, een wigwam van smeulende wierookstokjes op de motorkap van een auto is een heel normaal verschijnsel. Het is de manier om een nieuw voertuig in te zegenen en voor ongelukken te behoeden. Net zo gewoon is de handeling van een huisvrouw die, nadat haar bezoek is vertrokken, de stoeptegels voor haar huis met een handvol zout bestrooit. Alle kwaad dat het bezoek mee naar binnen zou kunnen hebben gebracht, wordt met een handvol zout onschadelijk gemaakt. Om de bouwgrond voor een nieuw te bouwen huis ritueel te reinigen, wordt het stuk grond met een wit lint afgezet waarna er een ingehuurde shinto-priester met een heilige pijnboomtak in rondgaat. Zelfs een nieuw in gebruikt te nemen kerncentrale wordt eerst door een shinto-priester ritueel gereinigd…” (meer lezen: zie mijn blog over "De god van het lopen" van Ineke Albers).

Fluisterhuis
Voordat de jongeren - zo tussen de 18 en 25 - veranderen in grijze muizen, gaan ze los. De hippe straatcultuur is overweldigend, vertelt Regnerus. Meisjes die er uit zien als pandabeertjes. Of spookjes. Jongens die s’ nacht op ronkende motoren de buurten onveilig maken. De volwassenen glijden daarentegen functioneel en geruisloos langs elkaar heen. De enige plek waar ze zichzelf lijken te worden is in de karaokebar, waar iedereen elkaar dronken liedjes toezingt.
Regnerus vertelt hoe er in de kunst een Tip-Ex-oorlog aan de gang is. Alle afbeeldingen waarop iets van schaamdelen te zien zijn worden ondergeklad. Als tegenreactie zitten mannen pontificaal de meest harde pornostrips - de befaamde manga - te lezen in de metro. Het boek zo zichtbaar mogelijk op de knieën, zodat iedereen kan meegenieten.
Regnerus wint de eerste prijs met een kunstproject. Het geld besteedt ze aan een leegstaand huis waarmee ze mag doen wat ze wil. Ze besluit de muren vol te plakken met drinkglazen. Achter de muren bouwt ze speakers. Als je je oor tegen een glas legt hoor je van alles. Haar ‘fluisterhuis’. In haar eigen flat probeert ze het idee uit door ook een glas tegen de muur te plakken. Ze hoort warempel geluiden in de kamer van de buren, die niets met haar te maken willen hebben. Ze zegt dat als ze zich eenzaam voelt, ze een poosje gaat staan luisteren.
Soms vraag ik me af of wij ook de kant van Japan opgaan. Wie niet werkt doet niet mee. Zelfs de psychologen doen niet veel anders dan iedereen die de bocht uit vliegt zo gauw mogelijk weer terug zetten op de lopende band van de werkverschaffing, heb ik de indruk. Gij zult geld verdienen en gij zult geld uitgeven. In Japan staat er tegenover dit stalen arbeidsethos een immense irrationele geesteswereld, waardoor ze het daar vol lijken te houden. Maar wat geeft ons, in het westen, eigenlijk het broodnodige tegenwicht?

Uitgave: Wereldbibliotheek – 2009, 158 blz., ISBN 978 902 842 163 9, € 14,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten