Menu

maandag 17 oktober 2016

Elegant als een egel – Muriel Barbery


Evenals in “De Witte Tijger” (zie mijn vorige blog) worden in “Elegant als een egel” – in dit geval onzichtbare, maar wel degelijk bestaande – standsverschillen onderzocht: “… Armoede is als een maaimachine en maait al onze vaardigheden in de omgang met anderen weg, en laat ons leeg en ontdaan van gevoelens achter, zodat we de gruwel van het heden kunnen verdragen…”. Deze intellectuele bestseller van de Franse schrijfster Muriel Barbery (1969, geboren in Marokko, professor in de Filosofie) was een daverend succes waar in het verschijningsjaar 2006 een miljoen exemplaren van werden verkocht. Het verhaal draait om twee hoogbegaafde buitenbeentjes. De 54-jarige, miskende conciërge van een sjiek appartementencomplex in Parijs, Renée Michel, een weduwe. En de 12-jarige Paloma Josse, dochter van één van de bewoners, een rijke, linkse politicus. Renée doet er alles aan om gezien te worden als het tot cliché geworden prototype van het klootjesvolk: slonzig, nors, onbeduidend. Ondertussen leest ze filosofie en Russische literatuur, kijkt ze Japanse artfilms en weet ze alles van de Hollandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw. Haar kat heeft ze vernoemd naar Tolstoj: ‘Léon’. De katten bij Paloma thuis heten grappig genoeg ‘Constitutie’ en ‘Parlement’. Paloma ziet een zinloze toekomst opdoemen die ze definieert als ‘leven in een vissenkom’, en besluit op haar verjaardag zelfmoord te plegen. Alleen iets wat esthetisch genoeg is om het leven enige waarde toe te kennen zal haar misschien van gedachten doen veranderen. Te denken valt aan de categorieën gratie, schoonheid, harmonie en intensiteit. Ze heeft nog een half jaar te gaan. In dat half jaar komen Renée en Paloma elkaar tegen…

Uitgehongerde yankee

“Elegant als een egel” is geschreven vanuit het wisselende perspectief van enerzijds Renée en anderzijds Paloma – en dat is er tegelijk het meest makkelijke aan. De twee vertelstemmen zijn namelijk in verschillende lettertypen gedrukt en bovendien start Paloma altijd met een zelfbedachte haiku, want ze heeft een nogal ‘Japanse kant’. Het taalgebruik is - vooral in het begin - nogal verheven. Daar moet je even aan wennen. Waarschijnlijk is het sarcastisch bedoeld, maar komt dat in het Nederlands niet zo uit de verf. Renée, stammend uit een straatarme, kinderrijke boerenfamilie, vertelt dat ze voor het eerst vriendelijk werd aangesproken toen ze als vijfjarige naar school ging. Door de juf die het alfabet voor haar ontsloot. Al gauw las ze alles wat los en vast zat: “… in de veilige beslotenheid van mijn geest is er geen uitdaging die ik niet heb aangenomen. Arm van naam, positie en uiterlijk, ben ik in mijn denkvermogen een nimmer overwonnen godin…”. Een voorbeeld van haar ontwikkelde filosofische gevolgtrekkingen: “… Na een maand koortsachtig lezen stel ik met een enorme opluchting vast dat de fenomenologie oplichterij is. Op dezelfde manier waarop kathedralen bij mij altijd dat aan flauwte grenzend gevoel hebben opgeroepen dat je krijgt wanneer je oog in oog staat met de manifestatie van wat mensen kunnen bouwen ter meerdere glorie van iets wat niet bestaat…” (ze is dus atheïstisch), en even verder definieert ze de fenomenologie als “… een eenzame, eindeloze monoloog van het bewustzijn met zichzelf, een hard en onvervalst autisme…”. In haar portiersloge verkneukelt ze zich over de patserige voorbijgangers. Over Neptunus, een cockerspaniël: “… Het kostelijke van de zaak ligt in het feit dat hij koppig een hond wil zijn, terwijl zijn bazin een gentleman van hem zou willen maken…”. Neptunus is “… een grote veelvraat die tot alles bereid is voor een restje knolraap of een korst oud brood. Wanneer zijn bazin langs de ruimte van de vuilnisemmers loopt, trekt hij als een waanzinnige met hangende tong en tomeloze staart in de richting van genoemde ruimte. Dit tot wanhoop van Diane Badoise. Het schijnt deze gedistingeerde ziel toe dat haar hond zo had moeten zijn als die jonge dochters uit de betere kringen van Savannah in de Zuidelijke Staten van vóór de burgeroorlog, die alleen een man konden vinden als zij deden alsof ze geen eetlust hadden. In plaats daarvan hangt Neptunus de uitgehongerde yankee uit…”.

Ongespijzigde ziel
Volgens Paloma zijn de meeste mensen om haar heen zo dom als een varken, inclusief haar zus, die aan een prestigieuze universiteit studeert: “… ze gelooft nog in de Kerstman, niet omdat ze een goed hart heeft, maar omdat ze volstrekt infantiel is…”. Ze maakt ook nog eens de godganse dag lawaai. Haar vader is volgens haar een jongetje dat een nogal vervelende volwassene speelt. Elke morgen bouwt hij zichzelf weer op door om zes uur op te staan en onder het genot van een aantal sterke koppen koffie de kranten door te nemen: “… Zo leef je in onze wereld je mannenleven: je moet voortdurend je identiteit als volwassene reconstrueren, dat wankele, kortstondige en o zo broze bouwsel dat de wanhoop omhult en aan jezelf in je spiegel de leugen vertelt waarin je wel moet geloven…”. Paloma bestudeert haar moeder met “… een mengeling van ongerustheid en hoop…”, die de kamerplanten voedt als haar kinderen: “… water en mest voor de kentia, sperziebonen en vitamine c voor ons…”, wat een tijdje een gevoel van schijnveiligheid oplevert. Maar uiteindelijk concludeert Paloma bijna Bijbels: “… Het zou zoveel beter zijn als we onze onzekerheid samen zouden delen, als we ons allemaal in ons binnenste zouden keren om bij onszelf te zeggen dat sperziebonen en vitamine c, al voeden ze het dier in ons, ons leven niet redden en onze ziel niet spijzigen…”. Haar moeder loopt al tien jaar bij een psych waarover ze iedereen die het maar wil horen vertelt alsof ze naar Disneyland is geweest: “… attractie ‘mijn gezinsleven’, spiegelpaleis ‘mijn leven met mijn moeder’, achtbaan ‘mijn leven zonder mijn moeder’, gruwelkabinet ‘mijn seksleven’ (op zachtere toon zodat ik het niet kan horen) en tot slot de tunnel van de dood ‘mijn leven als vrouw in de premenopauze’…”. Paloma: “… In de voorliefde voor langdurig lijden zie ik alleen de psychoanalyse als concurrent voor het christendom. Wat mijn moeder er niet bij vertelt is dat ze ook al tien jaar antidepressiva slikt. Maar klaarblijkelijk legt ze er geen verband tussen. Ik persoonlijk geloof dat ze geen antidepressiva slikt om haar angsten te verlichten maar om haar analyse te kunnen verdragen. Als ze over haar sessies vertelt, zou je met je kop tegen de muur willen lopen…”.

Anna Karenina
Eigenlijk hebben Renée en Paloma het best wel goed met zichzelf getroffen. Ook al brengt de top van de Olympus veel schrijnende eenzaamheid met zich mee, die ze vol zelfbeklag manmoedig verbijten. Paloma leert Japans, leest mangastrips, en drinkt thee. Groot is de consternatie onder de appartementbewoners als er een rijke Japanner van een jaar of zestig, meneer Ozu, op de vierde verdieping van het gebouw komt wonen. Paloma zit zelfs met hem vast in de lift. Hij vraagt haar naar haar mening over de conciërge. Hij gelooft dat mevrouw Michel anders is dan de mensen denken. Daar heeft hij alle reden toe. Toen een buurvrouw in zijn bijzijn aan mevrouw Michel vroeg iets ‘op’ orde te maken, wat ‘in’ orde moest zijn, had ze hem raar aangekeken. En toen hij aan diezelfde buurvrouw vroeg wat voor familie er vóór hem in zijn appartement had gewoond en de buurvrouw opmerkte dat het ‘een gelukkige familie’ was, had mevrouw Michel gemompeld dat ‘alle gelukkige gezinnen op elkaar lijken’. Dat zegt een onbenullige conciërge niet, want dat is een citaat uit “Anna Karenina” van Tolstoj. Opmerkzaam had hij aangevuld: ‘maar ongelukkige gezinnen zijn ongelukkig op hun eigen wijze.’ Paloma denkt er ook het hare over: “… Mevrouw Michel… Hoe moet ik het uitdrukken? Ze straalt intelligentie uit. En toch doet ze haar best, hè, je ziet dat ze al het mogelijke doet om de conciërge uit te hangen en een zwakzinnige indruk te maken. Maar ik heb haar al geobserveerd toen ze met Jean Arthens praatte, als ze achter Dianes rug met Neptunus praat en naar de dames van het huis kijkt die zonder haar te groeten langs haar heen lopen. Mevrouw Michel is elegant als een egel: vanbuiten is ze met stekels bepantserd, een ware vesting, maar ik heb het gevoel dat ze vanbinnen gewoonweg even geraffineerd is als de egels, die kleine, zogenaamd indolente, ontembaar eenzame en verschrikkelijk elegante beestjes…”. Bovendien liep een tijdje geleden iemand de boodschappentas van mevrouw Michel omver en was er naast bieten, macaroni en groene zeep ook een filosofieboek uitgerold. Wat moet een conciërge met filosofie? Meneer Ozu zegt dat hij durft te wedden dat mevrouw Michel heimelijk een erudiete prinses is.

Alles wat we willen
Meneer Ozu besluit de mensenschuwe conciërge te ontmaskeren. Nadat hij haar een editie van "Anna Karenina" heeft gestuurd nodigt hij haar uit voor een (overigens zeer geslaagd) etentje. Renée weet niet hoe ze het heeft, ze gaat nooit uit. Ze brengt voor het eerst in haar leven een bezoek aan de kapper en laat zich door haar enige vriendin in een dure jurk hijsen. Eindelijk treft ze een gelijke. Later zullen ze nog een middag doorbrengen met het bekijken van een oude Japanse film, “De gezusters Manakata”, waar ze allebei van houden. Meneer Ozu heeft een kamer omgetoverd tot minibioscoop. Het is zelfs zo dat een opname van een camelia in de film Renée getriggerd heeft een bloemperkje met camelia’s buiten de flat te planten. Een drugsgebruiker zal haar vertellen dat hij zijn afkickperiode heeft weten te doorstaan door aan die camelia’s te denken. Ook Paloma papt met de conciërge aan. Vraagt of ze haar tijd ongestoord in een fauteuil voor haar televisie mag doorbrengen omdat ze haar familie beu is: ze heeft behoefte aan afzondering en stilte. Dat begrijpt mevrouw Michel. Als meneer Ozu vraagt of Renée zijn verjaardag met hem wil vieren in een restaurant, wordt het haar wat al te gortig, en weigert ze. Tot stomme verbazing van Paloma, die haar streng vraagt waarom niet. Onder tranen vertelt de conciërge het kleine meisje het verhaal van haar knappe zus die onteerd werd door een welgestelde werkgever, wat ze met de dood heeft moeten bekopen. Ze denkt dat het veiliger is als de maatschappelijke klassen zich niet vermengen. Paloma pakt het trauma aan door meneer Ozu in te lichten, die de conciërge bezweert: “… Renée, u bent uw zuster niet en we kunnen vrienden worden. En zelfs alles wat we willen…”. Woorden die Renée bevrijden van haar minderwaardigheidscomplex, en Paloma in doen zien dat het leven zin heeft als je voor anderen probeert te zorgen. Toch loopt het verhaal niet goed af. De conciërge verongelukt als ze een dronken zwerver van straat plukt. Als Paloma samen met meneer Ozu door het trappenhuis loopt en ze plotseling fantastische pianomuziek horen, zegt meneer Ozu dat hij denkt dat Renée dit moment heel mooi zou vinden. Dan weet Paloma wat haar te doen staat: vanaf nu zal ze op jacht gaan naar schoonheid. De schoonheid in deze wereld.

Maar in mijn binnenste, een zon
Als je een poosje leest gaan je vanzelf overeenkomsten opvallen. De laatste tijd lees ik steeds de boodschap dat schoonheid de essentie van het leven is. In “De witte tijger” citeert de hoofdpersoon een regel van een Islamitische dichter: “… Op het moment dat je de schoonheid in deze wereld herkent, ben je geen slaaf meer…”. Chesterton, de christelijke auteur van “De man die Donderdag was” vergelijkt onze ‘gevallen’ wereld met een scheepswrak, maar in de vorm van schoonheid spoelen er nog steeds attributen uit de paradijselijke wereld van daarvoor aan. C.S. Lewis schrijft in “Verrast door vreugde” dat momenten van schoonheid wegwijzers zijn naar God. En misschien doelt Renée daar ook op in haar laatste gedachten voor ze sterft: “… Paloma, mijn kindje. Ik wend me naar jou. Naar jou als laatste. Paloma, mijn kindje. Ik heb geen kinderen gekregen, omdat het er niet van is gekomen. Heb ik eronder geleden? Nee. Maar als ik een dochter had gehad, zou jij het geweest zijn. En ik zend uit alle macht een bede de wereld in om af te smeken dat je leven op het niveau zal zijn van wat je belooft te worden. En dan is er plotseling licht. Echt licht: ik zie je mooie, ernstige, zuivere gezicht, je bril met dat roze montuur en de manier waarop je aan de onderkant van je vest frunnikt, de mensen recht aankijkt en de kat aait alsof hij kan praten. En ik begin te huilen. Wat zien die slenteraars die zich over een gebroken lichaam buigen? Ik weet het niet. Maar in mijn binnenste, een zon… “. Amen.
“Elegant als een egel” werd in 2009 verfilmd als “Le hérisson”: zie hier.

Uitgave: Prometheus – 2015, vertaling Edu Borger, 320 blz., ISBN 978 904 462 963 7, € 19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten