Menu

woensdag 30 november 2016

De waarheidszoekster – Pauline Micheels


Ondertitel: Henriette Boas. Een leven voor de Joodse zaak

Een vriend tipte mij over “De waarheidszoekster” van Pauline Micheels omdat hij dacht dat ik het wel een bijzonder boek zou vinden. Dat is ook zo: niets leuker dan excentrieke lastpakken! “De waarheidszoekster” is een biografie over de Joodse classica Henriette Boas (1911-2001), die als zioniste, docente, journaliste en vooral bezeten brievenschrijfster functioneerde als de spreekwoordelijke luis in de pels van de naoorlogse pers. Ze bezigde over van alles en nog wat een standpunt en dat liet ze, als ze even kon, weten ook. Ze fileerde de openbare meningenmachine. Ze las de krant met de schaar in haar hand. Toen ze dood was kwamen er zo’n 20.000 boeken, meer dan 25 dozen schots en scheef geknipte krantenartikelen en een op zijn zachtst gezegd vreeswekkende berg aan correspondentie, telexen, volgeschreven blocnotes en andere notities uit haar woning in Badhoevendorp, richting het depot van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek. Het lijkt erop dat ze er geen seconde over nadacht dat iemand die voortdurend aan het corrigeren, oordelen en kritiseren is, anderen al gauw de keel uithangt. Toch heeft menigeen toegegeven dat Boas iemand was die je dwong na te denken en scherp te blijven. Wars van de waan van de dag, had ze het op den duur meestal óók nog eens bij het rechte eind. Oh, als Boas toch eens internet had gehad...

Dat heb ik U niet gevraagd

Zoals vrijwel iedere biografie begint het verhaal over Boas met een wat saaie beschouwing over de omstandigheden waarin ze opgroeit: een gegoede Joods-Amsterdamse familie. Evenals haar vader bezit Boas een duizelingwekkende intelligentie die beiden botvieren op de klassieke talen, maar als gewaardeerde wetenschappers slagen ze er niet in een academische carrière op te bouwen. Haar vader verdient de kost als privéleraar. Tamarah Benima (hoofdredacteur Nieuw Israëlietisch Weekblad) zegt daarover op het eind van het boek een wijs woord: “… Om een autoriteit te zijn, moeten alle kanten van de persoonlijkheid zijn ontwikkeld en dat was bij Henriette Boas niet het geval…”.
Als Boas net in Parijs zit vanwege een toegekende beurs aan de Sorbonne breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Ze weet naar Londen te vluchten waar ze een tijd voor de BBC werkt. Een leuke anekdote gaat over haar ontmoeting met koningin Wilhelmina, waaruit maar weer eens blijkt hoe ver de omgangsvormen van toen af staan van die van nu: “… We hadden instructies gekregen hoe ons te gedragen, d.w.z. we mochten in een gesprek met de koningin alleen antwoorden als zij het woord tot ons richtte, en alleen antwoord geven op wat zij ons vroeg en niet ‘Nee’ zeggen…”. Boas zou Boas niet zijn, als ze de gelegenheid niet ten baat nam om op de vraag of het met een wederzijdse kennis goed gaat, antwoordt: “… ‘Ja, Majesteit, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Zij zei: ‘Dat heb ik U niet gevraagd’, stond op en ging zonder me goedendag te zeggen naast iemand anders zitten.’…”.

Half mesjogge
Wat mij betreft begint het verhaal te spetteren als Boas na zeventig bladzijden en eind 1946 een visum voor Palestina weet te bemachtigen waardoor ze aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem kan studeren. Een zoon uit het gastgezin waar ze logeert: “… Een strakrechte mummie in laken gewikkeld, met een bos wild bruin haar die buiten de verpakking los hing, bleek bij de ochtendkoffie de legendarische Jetty Boas te zijn…”. En even verder: “… Ik sorteerde Jetty Boas zoals mijn ouders haar waardeerden: vreselijk knap, half mesjogge, nou nee, maar wat raar he? Och, geen schoonheid, maar wat een kop! …”. Ze voert lange en diepe gesprekken met veel Engelse tussenwoorden en soms daverende giechelpartijen: “… In die tijd droeg zij dezelfde kleren (bruine rok, goor-witte blouse, gedraaide grijze kousen, lage strikschoenen met scheef afgesleten hakken). Voor zover wij dat volgden, waste zij zich nooit. Mijn moeder kamde zo nu en dan haar wildbruine haardos (‘Kind, je hebt zulk goed haar. Laat me het nou wat opkammen.’). Ze was geen lastige gast. Eten deed ze zowat niet. Gebruik van mes en vork waren haar vreemd. Boterhammen (ja, zonder boter) trok ze met klauwachtige vingers uit elkaar en stopte de stukken in haar mond, omdat dat nu eenmaal moest. Dito met sinaasappel…”. Gehuld in een oud jack scharrelt ze als een trol door de stad: “… Ze had een eigenaardige manier van lopen: een vormeloze schooltas aan een riem over haar schouder, waarmee ze sterk voorover gebukt haastig voortschreed alsof ze zo voorover zou tuimelen. De tas puilde van papieren en schriften. Wij kinderen vermaakten ons met haar na te doen, zoals we met al onze volwassen kennissen deden. Contact met ons kon ze niet vinden. Ze keek door ons heen door ronde brillenglazen…”.

A real genius for provocation
Het valt enorm tegen om in Palestina aan werk te komen: “… oude talen hebben ze hier namelijk niet nodig en journalisten zijn er al veel te veel…”. In Nederland heb je een kruiwagen nodig, in Jeruzalem bulldozers. In het eerste halfjaar slaagt Boas er al in, zoals ze zelf zegt, verschillende mensen “… buitengewoon kwaad…” te krijgen. Als ze schrijft dat Palestina niet helemaal het land is dat je in propagandafilms thuis te zien krijgt, wordt dat haar zeer kwalijk genomen. Toch is ze niet de enige die er zo over denkt. Ook de bekende Amsterdamse zionist en jurist Abel Herzberg schrijft naar huis dat het land verschrikkelijk tegen valt: “… Het is hier stijlloos, bekrompen, klein, kleingeestig, lelijk, lelijk, lelijk, een rotzooi…”. En even later: “… Het is hier een volkomen cultuurloze boel. Een paar zakken joden die men op een hoop gegooid heeft en die nu op en over elkaar kriebelen en dat prachtig vinden…”. Toch zit ze helemaal op het juiste moment op de juiste plek als Ben Goerion op 14 mei 1948 de staat Israël proclameert. Uiteindelijk werkt Boas kortere en langere periodes voor verschillende persbureaus waar ze met iedereen ruzie maakt. Dat de kogels haar af en toe om de oren vliegen interesseert haar geen fluit, dat is ze wel gewend van Londen. In een van haar brieven: “… O ja, Mr. S. zei eens, dat hij nog nooit van zijn leven iemand had ontmoet van een dergelijke onbegrensde brutaliteit als ik…”. En in een andere: “… ‘Hij’ zei overigens eens tegen me: ‘You have a real genius for provocation’…”. Een huisgenoot deelt mee dat ze nog nooit zo’n eenzaam figuur als Boas heeft gezien; ze neemt nooit iemand mee en krijgt ook nooit bezoek. De controverse tussen haar en een oud stel in Jeruzalem van wie ze woonruimte huurt loopt zo hoog op, dat ze elkaar letterlijk in de haren vliegen, met complete rechtszaken als gevolg (uit een brief: “… Jullie hebben gewoon geen idee hoe idioot de mensen hier zijn. Je vraagt je werkelijk af of nu alle menschen hier een slag van de molen beet hebben…”). Reden waarom ze overhaast naar Nederland vlucht, waar ze vervolgens het leven van haar moeder zuur maakt en gewoon verder ruziet met iedere Joodse bolleboos die haar pad kruist (Jacques Presser, Renate Rubinstein, Loe de Jong, Ischa Meijer, Dick Houwaart, Judith Herzberg). Ze neemt allerlei werk aan, maar een vaste aanstelling krijgt ze nergens. Geen wonder: ze mag dan hyperintelligent zijn, ze overschrijdt deadlines mateloos en ze brengt zonder scrupules verbeteringen aan in stukken die ze geacht wordt enkel te vertalen. Ze springt bovenop alles wat ze tegenkomt, bemoeit zich zonder blikken of blozen overal tegenaan, geeft jan en alleman er ongevraagd van langs in giftige brieven en heeft zichzelf vaak niet in de hand (ze wordt onder andere de toegang ontzegd van een conferentieoord waar ze een ruit heeft verbrijzeld). Iemand die het goed met haar voor heeft schrijft haar eerlijk dat ze “… met alle stekels uit loopt…” en “… dat maakt jezelf, nog je omgeving gelukkig…”. En even verder: “… Zo verspeel je de good-will van de kringen waar je het ‘van hebben moet’ om het maar eens in huis-, tuin- of keukentaal uit te drukken, en waarom? (…) En ook als je een maatschappelijke positie wil hebben, moet je nu eenmaal, hoe je er zelf ook over denkt, huilen met de wolven in het bos. Daar hoort voor ons vrouwen een kapper bij en nette, onopvallende kleren…”.

Gelukkige volken hebben geen geschiedenis
Als Boas les gaat geven aan verschillende gymnasia gaat het beroepsmatig beter. De leerlingen reageren positief op haar, al blijft ze voor collega’s een vreemde eend in de bijt. Volgens iemand gaat ze volledig door het lint als tijdens een eindexamen Israël op 5 juni 1967 als de grote overwinnaar tevoorschijn komt uit de Zesdaagse Oorlog: “… Ze liep de hele dag met een radiootje aan haar oor. De rector was not amused. De gecommitteerde van het eindexamen kreeg ruzie met haar en zette haar uit de examenprocedure…”. Ondertussen blijft ze zich bezig houden met allerlei Joodse affaires. Jarenlang voorziet ze de ambassade in Israël van news letters met informatie over gebeurtenissen in Nederland. Ze schrijft brieven op hoge poten naar de burgemeester van Amsterdam over de bestemming van gebouwen als de Hollandse Schouwburg en de synagogen aan het Jonas Daniël Meijerplein. Er wordt veel geschreven over de Joden in de naoorlogse literatuur – een overmatige belangstelling die Boas niet bepaald tot vreugde stemt: “… Gelukkige volken hebben geen geschiedenis…”. Ze ergert zich groen en geel aan veel moderne Joods-Nederlandse schrijvers (alleen Abel Herzberg kan er mee door): “… Zij zijn uitermate provinciaal en kunnen geen adequaat beeld meer geven van het Nederlandse Jodendom…”. Ze brandt het standaardwerk van Presser, “Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945”, volkomen af. Hij weet er te weinig van. Hij kan het niet in de context van het Joodse verleden en de Joodse toekomst plaatsen. Hij heeft geen helikopterview: “… Met name Pressers sterke en extreem gedetailleerde veroordeling van de Joodse Raad steekt haar: de Raad zou gecollaboreerd hebben met de vijand en de leden van de Raad zouden er alleen op uit zijn geweest zijn hun eigen leven te redden zonder rekening te houden met dat van anderen. Maar wat deed Presser toen zijn vrouw in 1943 gearresteerd werd? Hij deed een dringend beroep op diezelfde Joodse Raad om haar vrij te krijgen. Daarna dook hij onder. Dat deden de leiders van de Joodse Raad niet: zij waren zich bewust van hun verantwoordelijkheden. Waaraan ze toevoegt dat ook iemand als Kleerekoper, als gemengd gehuwde, later wel heel makkelijk praten had en eveneens geen vinger uitstak …”. Ze keert zich tegen een toneelstuk van Rainer Werner Fassbinder, het antisemitische ‘Het vuil, de stad en de dood’, waarvan de geplande voorstellingen inderdaad worden afgelast. Dik in de tachtig boort ze tijdens een feestelijke presentatie het boek van Daphne Meijers, ‘Levi in de Lage Landen’, finaal de grond in.

Anne Frank en Etty Hillesum
Verder steekt ze niet onder stoelen of banken dat ze de cultus rond Anne Frank veel te veel eer voor één Joods meisje vindt: “… Anne Frank was een meisje als duizenden anderen. En al die duizenden anderen zijn vergeten, omdat ze geen vader hadden die er publiciteit uit wilde slaan…”. De Anne Frank-stichting is ook maar niets: “… Die is helemaal de toeristische toer gegaan…”. Ze vindt het eenstemmig juichende koor over het dagboek ‘Het verstoorde leven’ van Etty Hillesum walgelijk. Het heeft nauwelijks Joodse inhoud: “… Het gaat vooral over Etty’s relatie met een naar Amsterdam gevluchte Duitse psychiater en over de boeken die ze leest, zoals het ‘Stundenbuch’ van Reiner Maria Rilke en het werk van Augustinus en Dostojewski. Knap geschreven, dat zeker, maar schandalig dat dit zeer intieme dagboek van een zonder twijfel zeer intelligente maar ook onevenwichtige vrouw door vreemden is gepubliceerd - ze heeft zich al lezende vaak een voyeur gevoeld - , zonder dat iemand daar toestemming voor heeft kunnen geven, omdat er van de familie niemand meer is…” (binnenkort gaan wij het op een leeskring lezen). Boas zet grote vraagtekens bij Etty’s vermeende opofferingsgezindheid in Westerbork. Ze is sowieso tegen Joods slachtofferschap: “… Dat gelamenteer, daar schieten de joden toch niets mee op?...”. We moeten juist trots zijn op wat bereikt is, in Israël, in Amsterdam. In feite gaat het om de Joodse waardigheid. Ze vermoedt: “… dat het voortdurend spreken van ‘de joodse oorlogsslachtoffers’, en zelfs de stelling dat alle Joden in Nederland ten gevolge van de oorlog ‘getraumatiseerd’ zijn, wel eens kan wijzen op een bedenkelijk masochisme, en van de zijde van niet-Joden op een soort neerbuigend filosemitisme, dat eigenlijk niet geheel vrij is van antisemitisme…”. Een stelling waar wij in het huidige polarisatiedebat ook eens goed over zouden moeten nadenken!

Waakhond
Boas’ visies op de Weinreb-affaire, waar ik eerder een boekje over besprak, en nog steeds tot de verbeelding sprekende gebeurtenissen als ‘De val van Aantjes’ - zie de prachtige dramaserie die de E.O. daarover uitbracht in december 2013 - en ‘De zaak Menten’ - waar momenteel een televisieserie over draait, gemaakt door de E.O. in samenwerking met omroep MAX – krijgen in het boek ruimschoots aandacht. Boas ontpopt zich als een van de voornaamste en felste protagonisten van het ‘Weinreb is een fantast en bedrieger’-front (Friedrich Weinreb wordt door sommigen, onder wie veel Joden, bestempeld als een Joodse nazi-collaborateur van het slechtste soort, terwijl anderen, onder wie ook Joden, het erover eens zijn dat Weinreb een ware ‘tsaddik’ is die een standbeeld verdient voor alle door hem geredde Joodse levens tijdens de oorlog). Ze vindt een medestander in de beruchte Nederlandse auteur Willem Frederik Hermans die zich ergert aan ‘de linkse Weinrebieten’ en een artikel schrijft in de Haagse Post onder de titel: ‘Koning Holleweinreb: Fryderyk de Vrome’, waarin hij drie stellingen poneert: “… Weinreb is de heilige van links. Als je links bent is alles wat Weinreb schrijft waar. En als je twijfelt zegt Links dat je rechts bent en dus een grote schurk…” en hem 'een stinkbom’ noemt – een staaltje polemiek waar Geert Wilders nog een puntje aan kan zuigen! Maar ze krijgen wel gelijk: het RIOD stelt onder andere dat Weinrebs’ in 1969 uitgegeven memoires nagenoeg uitsluitend bestaan uit fantasieën, leugens en verdachtmakingen. Het schandaal rond Aantjes, die zou hebben gezwegen over zijn foute oorlogsverleden, betreurt Boas zeer. Ze mag hem graag. Later zullen analytici zijn zaak duiden als “… de afrekening van Nederland, moreel en cultureel-psychologisch, met het onverwerkte verleden van de Duitse bezetting…”. Wat Pieter Menten betreft blijkt dat het Boas is geweest die journalist Hans Knoop op deze sensationele zaak heeft gezet. De laatste ging met de eer strijken. Vol afgrijzen beziet ze de daardoor ontstane hetze tegen minister Van Agt, die hem bijna de kop kost.
Documentairemaker David de Jongh noemt Boas “… een waakhond die broodnodig is in de samenleving, iemand die voortdurend alert is op dingen die niet deugen…”. In een tijd waarin overal met opperste verbazing wordt besproken dat de moderne media geen voeling hebben met wat er leeft onder de bevolking - zie de uitslag van het Oekraïne-referendum, zie de Brexit, zie de verkiezing van Trump - kunnen we misschien wel het een en ander leren van dit door een HP-journalist omschreven “… aangeschoten oude vogeltje, met een psychedelische bos haar die aan de Efteling doet denken…”.

Uitgave: Boom – 2016, 288 blz., ISBN 978 946 105 699 3, € 22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten