Menu

vrijdag 7 augustus 2020

Dagboek van een gek – Nikolaj Gogol

 

Verder met het leesadvies van Inez Weski - zie mijn vorige blog. In een NRC-interview (21.01.2012) vertelde ze dat ze erg  houdt van Amerikaanse schrijvers, maar begon met de Russische. In het drie uur durende gespreksprogramma “Zomergasten” (26.07.2020) wilde ze heel weinig over haar privéleven kwijt. In het voornoemde NRC-artikel:   … Dat het gros van de mensen zijn ingewanden op straat laat determineren vind ik bedroevend. Als gnoes laat men zich het water in sleuren…”. Maar ze lichtte in “Zomergasten” toch een tipje van de sluier op door te vertellen dat ze familie was van de Wit-Russische beeldhouwer Ossip Zadkine. Van het bekende beeld “De verwoeste stad” in Rotterdam. Evenals Marc Chagall vluchtte hij uit het stadje Vitebsk, waar de Joodse gemeenschap zo goed als uitgemoord werd (zie ook “De avant-gardisten” van Sjeng Scheijen). Liggen in Rusland haar Joodse roots?

 

Laat je niet gek maken!

Weski in een artikel van freelance journalist Nick Muller: “… ‘Dagboek van een gek’ is het verslag van een ambtenaar die door vreselijk liefdesverdriet opgenomen wordt in een psychiatrische inrichting. Door een dagboek bij te houden wil hij bewijzen dat hij niet krankzinnig is, maar omdat hij schrijft over allerlei waanvoorstellingen die hij heeft, bereikt hij juist het tegenovergestelde…”. Soms denk ik: leven we allemaal niet een klein beetje, en op verwaarloosbaar niveau misschien, in wanen? We hebben zo weinig grip op het leven. Hoeveel vullen we niet zelf in? Hoe vaak komen we er na ‘een goed gesprek’ niet achter dat de zaken anders liggen dan we dachten? Zie hoe in onzekere tijden als de onze complottheorieën welig tieren. Corona! Weski wijst er vaak op hoe een vorm van ‘bewustzijnsvernauwing’ - vandaar haar pleidooi voor ‘veel weten’ - ons op een gevaarlijke manier knetter kan maken. En wat is verliefdheid anders? Nikolaj Gogol  (1809 – 1852) schreef een reeks absurde verhalen die bijna allemaal te maken hebben met de tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid. Daarmee werd hij de wegbereider van een literaire traditie die een eeuw later niet alleen Rusland maar heel Europa zou veroveren. Zijn invloed is direct herkenbaar in het werk van bijvoorbeeld Tsjechov, Dostojewski en Kafka. Hij was nogal labiel, had last van depressies en voelde zich vaak verkeerd begrepen. In 1848 maakte hij een pelgrimstocht naar Jeruzalem om te boeten voor zijn zonden. Zwaar teleurgesteld kwam hij terug. Onder invloed van een fanatieke priester, vader Konstantinovski, verbrandde hij zijn latere schrijfsels. Hij overleed nadat hij zeer streng was gaan vasten en al het eten weigerde dat hem werd aangeboden. Zijn “Dagboek van een gek” (1835) wordt wel eens het beste verhaal ter wereld genoemd. Ik heb het gelezen in de vertaling van Dunya Breur. Mijn gedateerde Amstelpaperback is ook nog eens schitterend geïllustreerd, maar ik kan er niet achter komen door wie (er staat ergens wel een handtekening in een hoekje, die is echter onleesbaar).

 

Strange things

Het dagboek. Op 3 oktober verslaapt de schrijver zich. Heel vervelend, want zijn chef      (“… De vervloekte reiger!...”) zeurt al een tijd lang aan zijn kop dat hij van zijn werk een warboel maakt. Niemand kan er wijs uit worden en bovendien zou hij af en toe tekeer gaan als een bezetene. Volgens hem is zijn chef gewoon jaloers omdat hij de hele dag pennen mag slijpen voor de directeur (vast!). De kassier weigert hem ook nog eens een voorschot op zijn salaris: “… Vraag het gerust, maar al spring je ook uit je vel, al zit je aan de grond. Hij geeft het je niet, de grijze duivel. Maar thuis geeft zijn keukenmeid hem een oorvijg, dat weet iedereen…”. Hij verdient trouwens geen cent, al is het nog zo’n deftig ministerie. Nee, kijk dán eens naar die lui bij de rechtbank of de belastingen: “… daar zie je iemand in een hoekje gedoken zitten schrijven, hij draagt een frak, te vies om aan te pakken en heeft een smoel om op te spugen, maar moet je eens zien wat een buitenhuisje hij huurt!...”. In de stromende regen loopt de schrijver naar het kantoor waar hij werkt: “… Op straat was niemand te zien, alleen een paar boerenvrouwen, die hun rokken over het hoofd hadden getrokken…”. Soms komt hij een collega tegen. Hij vertrouwt er geen eentje: “… ‘Hoho! Nee vriend, jij gaat niet naar het departement, jij holt achter dat juffertje aan dat voor je loopt en gluurt naar haar voetjes.’ Wat zijn dat toch een schurken, mijn collega’s de ambtenaren! Ze doen waarachtig voor geen enkele officier onder! Er hoeft maar iemand in rok langs te komen of ze gaan er beslist achteraan!...”. Zelf is hij echter geen haar beter. Als hij ziet hoe de dochter van de directeur uit een rijtuigje stapt om een winkel te bezoeken (“… Probeer me nu nog maar eens wijs te maken dat de hartstocht van vrouwen voor al die lapjes en lorren niet groot is!...”), krijgt hij het Spaans benauwd van verliefdheid. Haar hondje blijft op de stoep zitten en begint tot zijn stomme verwondering tegen een ander hondje te praten. Edoch, “… Er zijn op de wereld immers wel meer van dergelijke gevallen voorgekomen. Men zegt dat in Engeland eens een vis is komen aanzwemmen, die twee woorden sprak in zo’n vreemde taal dat de geleerden nu al drie jaar bezig zijn het uit te zoeken, maar er tot nu toe nog steeds niet achter zijn wat voor taal het is geweest. Ik heb ook een keer in de krant gelezen over twee koeien die een winkel binnenstapten en om een pond thee vroegen…”. Jaja. Vervolgens bekent hij: “… Ik was hoogst verbaasd, ofschoon ik wel moet toegeven dat ik de laatste tijd soms zulke vreemde dingen zie en hoor als nog nooit iemand heeft gezien of gehoord…”. Hij loopt het onbekende hondje achterna om te kijken waar het woont. Honden weten álles. Ze houden hun baasjes constant in de gaten.

 

Pummels van collega’s en stomme Finse wijven

Op 4 oktober schrijft hij dat de directeur wel erg op hem gesteld moet zijn: “… Als zijn dochter nu ook… hè, wat een smerige gedachten! Nee, nee, stil!...”. Als er een deur open gaat op zijn werkplek krijgt hij bijna een hartverzakking. Zijn aanbedene komt binnen: “… zij was het, zijzelf! Alle heiligen, wat zag ze er schattig uit! Ze had een witte jurk aan, zo wit als een zwaan, en zo chic! En zoals ze keek: de zon, bij God, de zon…”. Toe maar. Hij wil van alles zeggen, maar zijn tong weigert iedere beweging. Als ze, heel cliché, haar zakdoekje laat vallen: “… Ik vloog er op af, gleed uit over dat vervloekte karpet, had bijna mijn neus gestoten, maar kon mij nog net staande houden en raapte het zakdoekje op. Alle heiligen, wat een zakdoekje! En zoals het rook, een typisch generaalsluchtje!...”. Hij heeft nadien een uur nodig om bij te komen. Een lakei stuurt hem naar huis. Op 6 november krijgt hij ongenadig op zijn flikker van zijn chef: “… Kom, denk eens goed na! Je bent immers al over de veertig, tijd om je verstand eens te gaan gebruiken. Wat verbeeld jij je eigenlijk wel? Denk je soms dat ik niet van al jouw streken op de hoogte ben? Je loopt achter de dochter van de directeur aan! Kom, kijk toch eens naar jezelf, denk eens na, wie ben je eigenlijk? Een nul ben je, anders niet. En je bezit immers geen rooie duit. Bekijk jezelf maar eens in de spiegel, hoe haal je het in je hóófd!...”. Wat dénkt die jaloerse knakker van een chef wel: “… De duivel hale hem, hij heeft een gezicht als een apothekersflesje en een pluk haar op zijn hoofd dat hij tot een kuifje draait, hij loopt met zijn neus in de wind en smeert zijn kop in met pommade, en dan denkt hij zeker nog dat alleen hij zich alles kan permitteren…”. Zelf is de schrijver tenminste van adel. Hij is zelfs kind aan huis in het theater; daar komen zijn pummels van collega’s niet. Op 11 november zoekt hij het huis op waar het pratende hondje is verdwenen en vraagt het te spreken. Hij wordt heel raar aangekeken. In een hoek ziet hij echter de hondenmand staan. Hij vliegt er op af, woelt even door het stro, vindt er een bundeltje papiertjes en rent er mee vandoor: “… Thuisgekomen wilde ik onmiddellijk aan de slag gaan en de brieven ontcijferen, omdat ik bij kaarslicht niet goed kan zien. Maar Mawra had het in haar hoofd gehaald de vloer te gaan dweilen. Die stomme Finse wijven krijgen altijd op het verkeerde moment netheidsbevliegingen, daarom ben ik maar een wandelingetje gaan maken om het gebeurde te overdenken…”.

 

Hondencorrespondentie

Als de schrijver eindelijk in de gelegenheid is de buitengewoon nuffige hondencorrespondentie door te spitten, krijgt hij op een gegeven moment het gevoel dat het over hém gaat. Volgens haar hondje is ‘Hare Hoogedelgeborene’ gek op een kamerjonker: “… Het lijkt me, als ze die kamerjonker zo aardig vindt, ze ook wel gauw gecharmeerd zal zijn van de ambtenaar die bij haar papá op kantoor zit. Ach, ma chère, als je eens wist wat een misbaksel dat is. Net een schildpad in een zak…”. Ambtenaar? “… Hij heeft een hele gekke achternaam. Hij zit altijd maar pennen te snijden. Het haar op zijn kop lijkt op stro. Papá stuurt hem er vaak op uit in plaats van de bediende…”. En dan pent dat gemene rothondje ook nog: “… Sophie kan haar lachen haast niet inhouden als zijn naar hem kijkt…”. Je zou toch van minder gek worden?! Desondanks blijft de schrijver maar denken dat hij zich met gemak kan meten met papá: “… Hij is vrijmetselaar, hij is beslist vrijmetselaar, al doet hij zich ook nu eens zus, dan weer zo voor, maar ik had het onmiddellijk door, dat hij vrijmetselaar is: als hij iemand een hand geeft, steekt hij alleen maar twee vingers uit…”. Als de schrijver in de krant leest dat de troon in Spanje leeg staat (in 1834, na de dood van Don Carlos, brak in Spanje de Carlistenoorlog uit), gaat hij niet naar kantoor, omdat hij de gebeurtenissen die zich in zijn kringen afspelen maar niet uit zijn hoofd kan zetten.

 

De koning van Spanje

Als het dagboek als datum “… Het jaar 2000, de 43 april…” aangeeft, weet je dat het helemaal mis is. En ja hoor: “… Vandaag is een dag van de allergrootste triomf! Spanje heeft een koning. Hij is gevonden. Die koning ben ik…”. En even verder: “… Nu is alles mij duidelijk. Nu zie ik alles even scherp als op de palm van mijn hand. Maar vroeger, en dat begrijp ik niet, vroeger was alles in een nevel gehuld. En dat komt geloof ik allemaal omdat de mensen zich verbeelden dat de hersenen zich in het hoofd bevinden. Volstrekt niet: zij worden door de wind meegevoerd uit de richting van de Kaspische Zee…”.  Mawra is de eerste aan wie hij het heuglijke feit bekend maakt: “… Toen zij hoorde dat de koning van Spanje voor haar stond, sloeg zij de handen in elkaar en bestierf het bijna van schrik. Het domme mens had nog nooit een Spaanse koning gezien…”. Maar ach, dat kun je haar niet kwalijk nemen, ze hoort nu eenmaal bij het grauw. De volgende dagboeknotitie is op “… De 86e martober. Tussen dag en nacht…”. Hij vertelt dat de boekhouder hem is komen halen omdat hij al drie weken zijn werk heeft verzuimd. Hautain weigert hij zijn excuses aan te bieden en de directeur de nodige eerbied te bewijzen: “… Wat is dat dan, een directeur? Zou ik voor hem moeten opstaan? Nooit! Wat is hij dan voor een directeur? Een kurk is het, maar geen directeur! Een gewone kurk, anders niet. Zo eentje waar ze flessen mee dichtstoppen…”. Helemaal bont maakt hij het als hij documenten die hij onder ogen krijgt pontificaal tekent met Ferdinand VIII. Daarna loopt hij regelrecht naar het huis van de directeur en dringt het boudoir van diens dochter binnen. Hij heeft best in de gaten hoe ze heult met de duivel: “… Zie maar eens hoe zij vanuit de loge op de eerste gaanderij haar lorgnet naar het oog brengt. U denkt dat zij naar die dikzak kijkt, met die ster op zijn borst? Geen sprake van, zij kijkt naar de duivel, die achter zijn rug staat. Kijk, daar verstopt hij zich in het jasje van die man. Kijk, daar wenkt hij met zijn vinger! En zij trouwt met hem. Beslist…”. Over de hoge pieten: “… Hun moeder, hun vader, God, verkwanselen zij voor geld, de eerzuchtigen, de judassen! Het is alles eerzucht, en dat komt, omdat er onder hun tong een klein blaasje zit, en daarin zit een klein wormpje ter grootte van een speldeknop en dat is allemaal het werk van een zekere barbier, die op Gorochowaja woont…”.

 

Geen plaats op deze wereld

Op  “… Geen datum. De dag was niet genummerd…” besluit hij dat hij een koningsmantel nodig heeft en verknipt zijn nieuwe uniformjasje dat hij pas twee keer heeft gedragen. Op “… De datum herinner ik mij niet. Een maand was er ook niet. De duivel mag weten wat er wel was…” vermeldt hij dat Mawra zich te pletter is geschrokken toen ze zijn statiegewaad zag. Op “.. De 1e…” constateert hij dat alleen apothekers brieven schrijven, hooggeplaatsten als hij zeker niet: “… en dat alleen na hun tong met azijn te hebben bevochtigd, anders krijgen ze in hun hele gezicht uitslag…”. Op “… De dertigste februarius…” te Madrid, deelt hij mee dat hij eindelijk in Spanje is aangekomen. Hij wordt er wel hardhandig aangepakt. Monter legt hij uit dat hij in zijn verheven situatie zo hard tot ridder is geslagen dat hij het bijna uitschreeuwde. Als de ‘grootkanselier’ hem door middel van een mep van zijn stok naar zijn kamer jaagt: “… Zo’n macht hebben in Spanje de folkloristische gebruiken!...”.  Zijn hoofd wordt kaal geschoren ondanks het feit dat hij uit alle macht schreeuwt dat hij geen monnik wil worden. Ter behandeling druppelen ze water op zijn hoofd wat hij ervaart als de hel. Langzaamaan begint hij zich af te vragen of hij soms in handen van de inquisitie is gevallen. Pathetisch roept hij alle heiligen en moedertje Rusland aan: “… Moedertje, red je arme zoon! Laat een traantje vallen op zijn arme hoofd! Zie eens hoe ze hem kwellen! Druk je arme verweesde zoon aan je borst! Voor hem is geen plaats op deze wereld! Hij wordt opgejaagd! Moedertje! Ontferm je over je zieke kind!...”. Om tenslotte toch weer te eindigen met: “… Maar weten jullie dat de Dei van Algiers vlak onder zijn neus een knobbeltje heeft zitten?...”. Een gek om in je armen te sluiten, toch?!

 

Uitgave: Astoria Uitgeverij – 2018, vertaling Else Bukovska & Ed Kortjes, 73 blz., ISBN 978 949 161 851 2, 12,49

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten