Een lezer van mijn blog attendeerde me op deze uitgesponnen (bijna 700 blz.), - maar daarom niet minder mooie - familiegeschiedenis, die gaat over de lotgevallen van drie joodse broers uit Hongarije, vlak voor en ten tijde van WO II. Ik kende het boek niet. Heel leuk trouwens, zulke tips: ik houd mij, ook voor anderen, van harte aanbevolen!
In de epiloog van dit boek is een meisje van dertien aan het woord dat graag brieven schrijft en nadenkt over de oorlog waarover ze haar familie heeft horen vertellen: “…Ze hadden de oorlog overleefd. Af en toe dook die oorlog op in hun gesprekken: in de oorlog… en dan kwam er een verhaal over de honger, of over de kou, of over de lange periodes dat ze elkaar niet hadden gezien. Natuurlijk had ze die oorlog wel op school gehad – wie er waren omgekomen, wie er door wie was doodgemaakt en waarom – al stond er in de boeken weinig over Hongarije… Er waren ook flarden van duisterder verhalen. Ze wist niet hoe ze die kende; ze dacht wel eens dat ze door haar huid naar binnen waren gesijpeld, als medicijn of gif. Iets over werkkampen. Over mensen die krantenpapier moesten eten. Over een ziekte die je van luizen kreeg. Zelfs als ze niet aan die halfbegrepen verhalen dacht, deden ze hun werk in haar hoofd…”.
Het meisje heeft een opa die architect is, de hoofdpersoon uit het voorgaande verhaal: Andras Levi. Het meisje lijkt mij voor de schrijfster zelf te staan. Ik heb ergens gelezen dat dit debuut gebaseerd is op de gebeurtenissen en ervaringen van de familie van de Hongaarse Julie Orringer (1973), die eerder een verhalenbundel schreef: “Ademhalen onder water”. Ze woont in Brooklyn, New York.
Drie broers dus. Afkomstig uit Konyar, een dorpje in de oostelijke laagvlakte van Hongarije. De oudste, Tibor, gaat geneeskunde studeren in Modena, Italie. Matyas, de jongste, laat school zitten en sluit zich aan bij een theatergezelschap als tapdanser. Andras, de middelste, gaat met een beurs naar Parijs om architectuur te studeren. Om hem draait het verhaal. Hij wordt stapelverliefd op Klara, een getraumatiseerde balletdanseres, terwijl ondertussen de donkere wolken van het antisemitisme zich boven hem sluiten. Het in eerste instantie zwaar studentikoze, romantische verhaal, dat ook nog eens van onwaarschijnlijke toevalligheden aan elkaar hangt, verandert gaandeweg in een grimmig oorlogsdrama, als Andras opgeroepen wordt om als joods dwangarbeider zijn land te dienen. Dankzij de sterke band met zijn familie, overleeft hij de werkkampen; maar vraag niet hoe. “De onzichtbare brug” is de titel van een satirisch stukje over Andras’ bouwkunde in een stiekem door hem en anderen gemaakt klandestien gevangenenkrantje, waarmee hij herhaaldelijk in grote problemen komt, als het in handen van kampbewakers valt.
Op de laatste bladzijde van het boek staat een gedicht van Wislawa Szymborska(1972) dat ik zo indrukwekkend vind, dat ik het hier graag wil citeren. Het gaat over het toeval dat in de oorlog over leven en dood lijkt te beslissen:
“… ELK GEVAL
t’ Kon gebeuren.
Moest gebeuren.
Gebeurde eerder. Later.
Dichterbij. Verder weg.
Gebeurde een ander.
Je werd gered, omdat je de eerste was.
Je werd gered, omdat je de laatste was.
Omdat je alleen was. Er mensen waren.
Omdat links. Rechts.
Omdat het regende. Er schaduw was.
Omdat de zon toen scheen.
Gelukkig was daar een bos.
Gelukkig waren daar geen bomen.
Gelukkig was er een stang, haak, balk, rem,
stijl, bocht, een millimeter, seconde.
Gelukkig dreef er een strohalm voorbij.
Doordat, aangezien, toch, ondanks.
Wat was er gebeurd, als de hand, de voet,
Een stap, een haar
Van de ongelukkige samenloop…
Dus je bent er? Recht uit het nog net afgewende ogenblik?
Er zat een maas in het net en jij kroop erdoor?
Ik kan mijn verbazing niet op, kan mijn zwijgen niet op.
Luister,
hoe snel je hart in me klopt…”
(Nederlandse vertaling erven Gerard Rasch en J.M. Meulenhoff bv. Amsterdam, 1999)
Uitgave: Prometheus - 2010
Geen opmerkingen :
Een reactie posten