dinsdag 8 februari 2011

Zwarte dauw – Rachel Visscher


Ondertitel: "Geloven in een Hollandse gemeenschap".

“… Op de stoel in de hoek van mijn kamer liggen de kleren die ik de afgelopen maanden heb gedragen: de bruine hoed, een lange rok, een panty. Op de grond staan de keurige, zwarte instappers.
Die kleren zijn mijn kostuum in de gereformeerde wereld. Ze zorgen ervoor dat ik niet te veel opval als ik me tussen de gelovigen begeef. Met het dragen van die kleren verdwijnt mijn eigen ik een beetje. Nog niet eerder heb ik me gerealiseerd hoezeer mijn rokjes en jurken en truien een onderdeel vormen van wie ik ben. Wanneer ik mijn gereformeerde kleren aantrek, word ik een ander. Dan ben ik een actrice die de rol van voorbeeldige gelovige speelt. Met verve welteverstaan. Die actrice luistert, knikt en bidt wanneer dat nodig is…”

De 28-jarige Amsterdamse schrijfster van toneelstukken, literaire verhalen en poëzie, Rachel  Visscher, duikt met dit literaire non-fictie debuut à la “Ik, Ali” (1983 - Gunther Wallraff ), onder in de protestantse gemeenschap van een zwaar gereformeerd stadje. Haar vader is hier opgegroeid. De begrafenis van een oom brengt Rachel in aanraking met de strenge gelovigen die er leven, en zo vormt zich het idee een boek over hen te maken. In kleine korte hoofdstukjes vertelt ze over de ontmoetingen die ze heeft.
Toen ik over mensen las die hun brood verdienen in de tapijthandel, en dat in combinatie met vijf strenge kerken en Overijssel, dacht ik gelijk: “dat moet haast Genemuiden zijn…”.

Het eerste hoofdstuk, met zinnen als: “Ik weef een web van onzichtbare draden door de straten van de stad”; een oude man die vraagt: “Zoek je iemand?” waarop hij een ontkennend antwoord krijgt, en dan doorgaat met: “Zoekt iemand jou?”; en een boer die zo met de schrijfster bezig gaat dat de suggestie wordt gewekt dat hij niet minder dan een aanranding van plan lijkt te zijn, is bijzonder sterk en veelbelovend. Helaas haalt wat volgt het hier niet meer bij, vind ik.

Het boek is onderverdeeld in “Clair” en “Obscuur” fragmenten. Licht en donker. In de lichte stukjes gaat het over de ervaringen van de schrijfster zelf. In de donkere stukken treden - in inktzwarte verhaaltjes - zeer “obscure” kerkgangers naar voren. Iedereen hoopt “bekeerd” te worden, zeer weinigen zijn dat, en dat betekent dat de rest in “de hel” zal eindigen. Een gedachte om knap wanhopig van te worden.
De gelovigen mogen niks: geen tv kijken, geen moderne literatuur lezen, geen popmuziek luisteren, niet fietsen op zondag, niet naar het theater, de kermis of welk ander feest ook. Vrouwen mogen geen broeken of leggings dragen, lopen zonder opsmuk in zwarte kleren, gaan “gehoed” naar de kerk en met het haar in een “knoet”, en zijn er in de eerste plaats voor man en kinderen zodat een glanzende carrière voor dit deel van de mensheid wel vergeten kan worden. Iedereen lijkt dag en nacht alleen maar bezig met de regels van de kerk, want erg duidelijk zijn die vaak niet eens. Wat moet je met open internet en twitter, met de Donald Duck en Mr. Bean, met dure merkkleding en grote mercedessen? Constant is er sprake van een geestelijke en vleselijke strijd tegen wereldse gedachten en de verleidingen van satan. Zo is er het verhaal over een man die voor zijn gevoel te zeer opgaat in zijn tuin en deze daarom maar laat betegelen. De mensen roddelen over elkaar, zijn wantrouwig naar vreemden, en mopperen over de preek. Iedereen houdt iedereen in de gaten. Het is vreselijk, allemaal. En tegelijk ook heel erg oppervlakkig. De geijkte vooroordelen over streng-gelovigen worden in dit boek op een wel heel gemakkelijke, en soms bijna W.G. van der Hulst-achtige manier, van stal gehaald. Wat dacht je van een alinea als deze: “… Er blaft een hond. Eenmaal, tweemaal, driemaal. Schril klinkt zijn geblaf door de lege straten van het dorp. Hoor mij, roept de hond. Vergeet mij niet, ik waak. Maar ook: pas op. Wie te dichtbij komt, bijt ik dood…”.

Gelukkig is het niet alleen maar getob wat de klok slaat. De schrijfster heeft het over de vriendelijkheid en hartelijkheid waarmee de gereformeerde families haar hebben ontvangen, en hun opvallende vrijgevigheid naar haar en minderbedeelden toe, alhoewel je daar natuurlijk niet christelijk voor hoeft te zijn: uit humanitaire overwegingen wordt ook veel goeds gedaan.

Wat dit boek betreft: ondanks dezelfde thematiek is er geen sprake van ook maar in de schaduw staan van Jan Siebelink’s “Knielen op een bed violen” of  Franca Treur’s “Dorsvloer vol confetti”.
Dat is de schrijfster niet kwalijk te nemen. Siebelink en Treur kennen de gereformeerde wereld uit hun jeugd. Zij zijn in staat de existentiële reikwijdte van deze vroomheid in al zijn diepte en rijkdom te peilen. En zij beschrijven haar, ondanks dat zij er afstand van namen, met liefde en respect. Rachel Visscher is een buitenstaander. En dat merk je. Zij ziet alleen de buitenkant. Het wezen van deze geloofsbeleving is haar vreemd. Toch heeft Visscher naast geschiedenis en Italiaans, ook antropologie gestudeerd, en daarom had ik wat meer diepgang verwacht.
Ook vielen mij enkele in het oog lopende fouten op: in de Bijbel gaat het niet over “koren van goedertierenheid”, maar “koorden van goedertierenheid”; en SGP staat niet voor Sociaal Gereformeerde Partij, maar toch echt voor Staatkundig Gereformeerde Partij.

Ik snap heel goed dat gereformeerde christenen niet blij zijn met dit boek. Toch zouden zij er veel van kunnen leren, omdat het hen een kolossale spiegel voorhoudt. Hoe kijkt “de wereld” naar je? Hoe presenteer je jezelf? Wat laat je van jezelf zien? Wat moet je misschien juist niet van jezelf laten zien (vooral i.v.m. het Heilig Avondmaal – ik hoorde van iemand dat het in sommige Zwitserse kerken de gewoonte is buitenstaanders te vragen de dienst te verlaten als dit wordt gevierd – ik vind dat, na het lezen van dit boek, niet zo’n gek idee…).

Rachel Visscher heeft de gereformeerde wereld als zeer benauwend ervaren. Hoe langer ze er in verkeert, hoe meer ze het gevoel krijgt in een korset te worden geperst. Omdat er weinig ruimte is voor andersdenkenden, past ze zich aan bij de mensen met wie ze spreekt.  Twistgesprekken gaat ze uit de weg omdat ze geleerd heeft dat discussies geen zin hebben.
Ze merkt vooral op hoe mensen aan deze vorm van godsdienst lijden:
“…Veel gelovigen met wie ik in de stad heb gesproken zijn angstig. Ze voelen zich belemmerd om fijne dingen te ondernemen, ontzeggen zichzelf pleziertjes waar geen gevaar in schuilt … De treurige ogen van de gereformeerde vrouwen verschijnen op mijn netvlies. Waar is God voor die vrouwen? … Altijd zijn er de meedogenloze blikken van de anderen. Ondanks alle zorgen is er steeds een vurige begeerte naar de Heer. Ze houden van Hem, spreken over Hem alsof het hun verkering betreft. Toch is hij ook de God die straft. Hoe kan het dat deze tegenstrijdige gevoelens zo dicht bij elkaar liggen?...”
Een vraag om over na te denken.

Uitgave: Augustus - 2011

Geen opmerkingen :

Een reactie posten