dinsdag 30 oktober 2012

Uit de duisternis neergedaald – Clemens van Brunschot


Toeval bestaat niet, zeggen sommigen. Je zou het bijna geloven. Schrijver Clemens van Brunschot (1954, socioloog, Eindhovenaar) kwam naar mij toe met de vraag of ik zijn nieuwe thriller wilde recenseren. “Het gaat over iemand die lijdt aan schizofrenie”, deelde hij mee. Wat hij niet kon weten was dat ik juist bezig was met een boek over dit thema (zie mijn vorige blog: “Wat schizofrenie met je doet” van psychiater Erry Pieters). Ik zei natuurlijk gelijk ja.
Hoofdpersoon Gerard Wijkel, een tbs’er op lang proefverlof, ergens in het boek: “… Alles werd veroorzaakt, soms door heel subtiele dingen. En als de mens het niet meer overzag, noemde hij het gauw toeval…”.


Jeugdtrauma
Het lezen van “Uit de duisternis neergedaald” is een hallucinerende ervaring waarbij eerst vluchtig wordt kennis gemaakt met een schatrijke zakenvrouw, Eugénie Stauf, eigenares van het snelst groeiende televisiebedrijf van Duitsland: Stauf Medien (gespecialiseerd in ‘seks, geweld en debiliteit’). Ze heeft wilde dromen over het veroveren van de Nederlandse mediamarkt. Die kennismaking roept grote vragen op: “… Er was een duizeling die haar de ogen deed openen, precies in de richting van de spreuk boven de open haard: God moet worden wat hij is: morsdood. Het was in Berlijn, hemelsbreed 480 kilometer verderop, dat haar vader de oud-Duitse letters met zijn soldeerbout in het eiken bordje had geschroeid, in de tijd dat hij zijn dochter tijdelijk van school thuis hield om haar ongestoord te kunnen teisteren met het overhoren van Hitler-citaten, het verbranden van haar poppen en veel ergere dingen, dit alles om ‘ontaarde’ kindergewoonten de kop in te drukken. Want zo had haar vader, een fanatieke nazi, de normale zwakheden van een kind genoemd. Ze kreeg zin om ze weer te sluiten, haar ogen die meer gezien hadden dan goed is voor een mens…”. Dat ruikt naar jeugdtrauma.
Wat is hier loos?

Moordenaar
Degene die daar achter gaat komen en in wiens hoofd we na een paar bladzijden belanden, is de 46-jarige computerdeskundige Gerard Wijkel, een ex-cliënt van de Pompekliniek die dag en nacht vecht tegen zijn schizofrenie: “… De kleuren van de woonkamer dansten hem wild tegemoet. Eigenlijk moest hij haloperidol innemen, maar dat durfde hij niet omdat hij het dan voor langere tijd zou moeten slikken, zou gaan beven en zaterdag in de uitzending geen knip voor zijn neus waard zou zijn. Bromazepam dan? Om in ieder geval rustig en angstvrij te worden en de deur naar volslagen gekte een stukje dicht te krijgen: van wagenwijd open naar een kier die verdedigd kon worden?...”.
In een vlaag van godsdienstwaanzin viel hij ooit zijn buurvrouw aan met een zwaard, waardoor ze in het ziekenhuis kwam te liggen en overleed tengevolge van optredende complicaties. Dat maakt van hem nog geen moordenaar (misschien was het ziekenhuis wel fout), maar zo voelt het toch. Ook voor zijn tweelingdochters, waar hij amper contact mee heeft. Alleen zijn vrouw is in staat over zijn verleden heen te stappen en hem liefdevol op te vangen, wat niet meevalt omdat ze haar eigen strijd levert, tegen de ziekte MS: “… Wandelende bommen waren ze, allebei…”, en tegen het onbegrip van de omgeving: “… Ella – immers ‘de vrouw van die gek’ – was door de buurt uitgekotst als een bedorven haring…”.

Een beetje raar
Deze kwetsbare mensen worden een grensoverschrijdend mediaspektakel ingetrokken als Gerard op zijn werk ‘La Stauf’ ontmoet. Ze heeft meer dan gewone aandacht voor hem en dwingt de gelovige programmeur mee te doen aan een talkshow op televisie, waarin hij moet bewijzen dat ‘God bestaat’. Zelf zal ze aantonen dat dat niet zo is. Als hij deze weddenschap wint zal de mediamagnate zich in de uitzending publiekelijk laten dopen, als hij verliest zal hij God moeten afzweren: “… Het is een totaal nieuw format, Gerard. En ik ga er gruwelijk veel succes mee krijgen. Het haakt in op de behoefte van de westerse mens, die bevestigd wil worden in zijn niet-geloven…” (wat m.i. zeker het succes van boeken als “Knielen op een bed violen” en de altijd wat belachelijke manier waarop christenen in het nieuws worden neergezet, verklaart – zie mijn blog over “Religiestress” van Tom Mikkers). Herhaaldelijk opperen mensen in het verhaal dat je toch wel ‘een beetje gek’ moet zijn om te geloven. Gerard is inderdaad ‘een beetje gek’.
Hij verzet zich heftig tegen het voorstel, maar als de mediaster zegt dat ze weet wie er werkelijk verantwoordelijk is voor het overlijden van zijn buurvrouw, en merkt dat er door haar toedoen doden vallen, gaat hij overstag.

Waan en werkelijkheid
Clemens van Brunschot doet twee dingen die ik het gewone nivo van een doorsnee-thriller ver vind overstijgen.
In de eerste plaats brengt hij op een ongelooflijk knappe manier het onderwerp schizofrenie ter sprake. In het voorwoord schrijft de auteur dat hij hoopt dat zijn boek zal helpen om een einde te maken aan het misverstand dat schizofrenie te maken heeft met een ‘gespleten persoonlijkheid’. Door in het hoofd te kruipen van iemand die het normale contact met de werkelijkheid verliest, is hij daar glansrijk in geslaagd. Als lezer maak je de stemmen, de zinsbegoochelingen en dwanggedachten van Gerard mee; en ben je, net als hij, constant bezig met wat ‘echt’ en ‘niet-echt’ is. Af en toe wisselt het perspectief wel naar Ella, maar zij weet het ook niet. Als het boek uit is, blijft de vraag staan. Het leest als een mix van Ludlum, Frans Kafka’s verhaal “Die Verwandlung” en Simon Vestdijk’s “De kellner en de levenden”. Eén van de aanbevelers van deze thriller, directeur van de vereniging Ypsilon (een vereniging voor naastbetrokkenen van mensen met een verhoogde kwetsbaarheid voor psychose) Bert Stavenuiter: “Van Brunschot laat voelen hoe dun de scheidslijn tussen waan en werkelijkheid kan zijn”.
De pastor uit “Wat schizofrenie met je doet” (zie mijn vorige blog) zegt dat psychiatrische problemen vaak een uitvergroting zijn van wat mensen in het klein allemaal wel eens meemaken. Gerard:“… Wat wist een mens eigenlijk? De zintuigen speelden een spel met hun huurder en iedereen was een beetje schizofreen, al viel dat bij de een meer op dan bij de ander…”. Waarna hij uitlegt: “… De hele wetenschap berustte op de aanname dat de zintuigen betrouwbaar waren, maar het enige wat die deden, was uit de mysterieuze pudding van energie prikkels doorgeven aan iets wat men hersenen was gaan noemen. Pas dáár ontstond voor de mens een weergave, met ruimte, kleur, geluiden, geur. Maar die weergave, heel optimistisch werkelijkheid genoemd, was afhankelijk van het type prikkels dat de zintuigen doorgaven. (…) Dus hoezo ‘werkelijkheid’? Nietzsche en Boehme hadden gelijk gehad: je kon zo door de bodem heen zakken. Het was een wonder dat de werkelijkheid van mens A min of meer overeenstemde met die van mens B. Blijkbaar waren ze beiden geschapen om een overeenstemming te ervaren, om niet al te geïsoleerd en fundamenteel eenzaam te zijn…”.

Dostojevskiaans
In de tweede plaats laat Clemens van Brunschot zijn lezers op een hele onconventionele manier nadenken over het bestaan van God.
La Stauf sluit uiterst slim aan bij de moderne tendens om alles wat God betreft in een negatief daglicht te stellen. Ze komt op voor ‘vrijheid’ en haat de beperkingen die inherent zijn aan het geloof. Daarbij schuwt ze geen enkele vorm van kwaad, en wordt ze neergezet als een Dostojevskiaans type: ‘Als er geen God is, is alles geoorloofd’.
Argumenten en tegenargumenten vliegen over en weer: “… Gerard had geen tijd om in haar richting te kijken, moest sneller praten, ging in op de mogelijkheid van verbondenheid met Jezus midden in het lijden, wees erop dat een perfecte wereld zonder lijden ons geen millimeter dichter bij God zou brengen…”. Het wordt een discussie van formaat: “… ‘Gerard heeft het nogal moeilijk en saai gemaakt met die filosoof van hem. Toch wil ik er ook één aanhalen: Immanuël Kant, de man die een vermakelijke schok teweegbracht in kerk en wetenschap door de mens er fijntjes op te wijzen dat er geen basis is om god te kennen, tenminste niet op de manier waarop we gewend zijn om dingen te kennen, namelijk met die zintuigen waar onze Gerard niet op kan vertrouwen. Sindsdien zeggen theologen dat als je zoiets als god wilt ‘kennen’, je een sprong moet maken in het onbekende, de duisternis, het diepe, iets waar Gerard heel vertrouwd mee is. Hij doet maar, hoe dieper hoe beter. I rest my case.’ (…) Gerard praatte snel nu. Over de ervaring van God in meditatie en over het leren kennen van God in de schepping. Over Kant wist hij te melden dat die – net als bijvoorbeeld Vincent van Gogh – in God geloofde als hij naar de sterrenpracht aan de hemel keek. ‘En trouwens: al die wetenschappelijke kennis waarvan Eugénie zo’n hoge dunk heeft, kent enorme beperkingen en berust op honderden aannamen, waarvan de betrouwbaarheid van de zintui-’
‘Dank je wel, Gerard. We gaan er even uit!’ …”.

Diepere zin
“Uit de duisternis neergedaald” sluit naadloos aan bij de tendens dat verhaalpersonages zich weer nadrukkelijk gaan verstaan met ‘het hogere’, zoals dat ook tot uiting komt in b.v. de romans die zijn gerenommeerd voor de AKO-literatuurprijs. Tot voor kort was dit ‘not done’. Godsdienstwetenschapper Karen Armstrong: “… Onze neocortex heeft ons tot wezens gemaakt die naar betekenis zoeken. Daardoor zijn we ons scherp bewust van het verwarrende en het tragische van ons leven, en als we niet een of andere diepere zin in ons leven ontdekken, vervallen we gemakkelijk tot wanhoop…”.

Godsbewijs
Dit ‘beauty and the beast’-verhaal deed mij denken aan een interview dat Andries Knevel een tijdje geleden had met filosoof Emanuel Rutten die promoveerde met een proefschrift over ‘godsbewijs’, notabene geholpen door niemand minder dan aarts-atheïst Herman Philipse omdat hij de these zo goed vond (ik ben er eerlijk gezegd altijd van uitgegaan dat het bestaan van God niet te bewijzen valt). Wel leuk misschien om even naar te linken: - Andries Radio - 18 augustus 2012.
Wat deze thriller verder betreft: gooi "Ik heb je nooit een rozentuin beloofd" eindelijk maar eens uit het raam, en lees dit boek!

“Uit de duisternis neergedaald” is voor €16,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Zilverspoor – 2012

zondag 21 oktober 2012

Wat schizofrenie met je doet – Erry Pieters


In Nederland lijdt één op de honderd mensen aan schizofrenie, en kent één op de vijf mensen iemand die deze ernstige psychiatrische ziekte heeft. Ik vind dat best veel. In de publieke opinie heerst nog steeds een stigmatiserend en vertekend beeld: dat van de ‘gespleten persoonlijkheid’- à la Dr. Jekyll en Mr. Hyde.
Ik las “Wat schizofrenie met je doet” i.v.m. een bespreking in een pastorale werkgroep. Het is dan ook geschreven vanuit een nadrukkelijk christelijke visie. Psychiater en psychotherapeut Erry Pieters-Korteweg (1955) werkt bij Eleos, een stichting voor gereformeerde geestelijke gezondheidszorg.
Iemand uit het boek die schizofrenie heeft: “… Als je tegen God praat heet dat bidden, als God tegen jou praat heet dat schizofrenie…”.


Schizofrenie is eng
De term schizofrenie werd zo’n honderd jaar geleden voor het eerst gebruikt door de Zwitserse psychiater Eugen Bleuler. Hij wilde daarmee aangeven dat het gaat om een breuk tussen aan de ene kant voelen en denken en aan de andere kant de buitenwereld. In psychotische periodes is iemand met schizofrenie het contact met de werkelijkheid kwijt. Vaak heeft hij/zij allerlei wanen en bizarre hallucinaties. Het bezig zijn met wat echt en niet-echt is kost veel energie. Dat maakt mensen in zichzelf gekeerd, moe, angstig, onzeker, prikkelbaar, achterdochtig, onvoorspelbaar en in de war. Ze drukken zich vaag of juist enorm wijdlopig uit. Soms is er sprake van magisch denken. De omgeving vindt dat eng. In onze maakbare samenleving is het sowieso lastig wanneer iets ‘psychisch’ is. Daardoor moeten mensen met schizofrenie en hun naaste familie opboksen tegen veel onkunde en onbegrip (“… Maar daar moet je toch zo niet mee omgaan. Geef hem een schop onder z’n reet en laat hem aan het werk gaan!…”).
Schizofrenie treedt vaak op in de puberteit, bij mannen eerder dan bij vrouwen, en kent een langdurig en wisselend verloop. Schizofrenie is niet te genezen, maar met een goede behandeling wel in evenwicht te houden. Tot voor kort werd aangenomen dat schizofrenie een slopende en verergerende aandoening was met weinig vooruitzichten; maar verrassend genoeg blijkt uit recent onderzoek dat de ziekte zich na het vijftigste jaar minder heftig uit. Het toppunt van herstel is John F. Nash Jr. die in 1994 op 66-jarige leeftijd de Nobelprijs voor wiskunde kreeg, na 25 jaar psychotisch te hebben rondgezworven. Zoiets is echter voor bijna niemand weggelegd.

Bespreekbaar maken
“Wat schizofrenie met je doet” is vooral geschreven vanuit het oogpunt schizofrenie bespreekbaar te maken en gaat niet zozeer in op behandelplannen of medicijnen en hun effecten.
Het boek begint met zeven diepte-interviews die Rianne Kragt hield met een aantal mensen die schizofrenie hebben, hun familie en een pastor, in het kader van haar afstudeeropdracht aan de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Christelijke Hogeschool Ede. Wie kunnen nu meer over zoiets ongrijpbaars als schizofrenie vertellen dan de ervaringsdeskundigen zelf?! Ik vond deze gesprekken ontzettend verhelderend. Uit de verhalen blijkt dat het voor mensen met de diagnose schizofrenie een enorme klus is om hun leven zo goed mogelijk op de rails te krijgen en te houden. Wat kun je wel, wat kun je niet aan. Van hen heeft 25% eenmalig een flinke ziekteperiode waar het bij blijft; 50% heeft aan aantal ziekteperiodes waarbij in het sociale verkeer een geaccepteerd evenwicht is te bereiken; en 25% is zo vaak of voortdurend psychotisch dat voor hen zelfstandig wonen en werken erg moeilijk wordt.

Gewone mensen
Opvallend vaak geven mensen in de interviews aan dat ze behandeld willen worden als ieder ander: “… Ik héb de ziekte schizofrenie; ik bén geen schizofrenie!...”. Iemand zegt dat ze het niet leuk vindt als er altijd maar rekening wordt gehouden met haar; ze wil de scores en problemen van anderen ook graag horen. “…Ondanks mijn ziekte ben ik niet achterlijk…”, zegt een ander. De pastor die voor hij predikant werd in de psychiatrie heeft gewerkt: “… Mensen in de psychiatrie hebben een manier van uitdrukken, die anderen niet hebben. Daar ligt echter meestal een organische stoornis aan ten grondslag. Aan de andere kant kun je ook wel iets herkennen van psychiatrie. Ik heb zelf bijvoorbeeld een keer een heel hoge koorts gehad, waarin ik ook rare waarnemingen had, die niet met de werkelijkheid overeen komen. Daar heb je geen grip op. Dat kan soms heel raar en bedreigend zijn. Psychiatrische problemen zijn soms een uitvergroting van wat veel mensen in het klein wel eens meemaken. Iedereen loopt wel eens terug om te kijken of de deur wel op slot zit of het gas wel uit is. Iedereen heeft ook wel eens een meer bedrukte dag of periode. Waar liggen de grenzen van de psychiatrie? Dat is soms best moeilijk te zeggen…”.
Mensen vertellen dat ze in een psychose rustiger werden als anderen naar hen luisterden. Al is dat nog zo moeilijk, het gesprek is wel de plek waar je elkaar misschien kunt ontmoeten, zegt Erry Pieters.

Verschijnselen
Aan de hand van de onderverdeling van schizofrenie in grofweg vier groepen geeft de auteur een duidelijke uitleg over deze ziekte.
Positieve verschijnselen hebben vooral te maken met psychotische kenmerken: deze verschijnselen horen er niet te zijn (wanen en hallucinaties).
Negatieve verschijnselen hebben vooral te maken met de sociale interactie: deze verschijnselen zijn er niet, maar zouden er wel moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn apathie (ontbreken van levenslustigheid) of affectarmoede (het ontbreken van affectieve begeleiding door het lichaam van wat je zegt of doet).
Desorganisatie-verschijnselen hebben te maken met iemands gedrag en met de manier waarop zijn praten, denken en emoties zich laten zien.
En affectieve verschijnselen hebben te maken met de stemming van iemand.
De psychiater gaat diep in op de acceptatie en rouw die volgt als de ziekte eenmaal gediagnosticeerd is, en de zingeving in een leven dat getekend wordt door schizofrenie. Ze geeft enkele ‘what-to-do’ lijstjes over: wat je als naastbetrokkene kunt doen tegen taboe en schaamte, wat je als naastbetrokkene kunt doen als iemand psychotisch is, wat je kunt doen als je suïcidaal bent, wat je als naastbetrokkene kunt doen als iemand suïcidaal is, wat je als naastbetrokkene kunt doen voor broers of zussen en wat je als naastbetrokkene voor jezelf kunt doen.

Geschiedenis
Het laatste gedeelte van het boek gaat over de vraag hoe er vroeger werd omgegaan met schizofrenie. Erry Pieters maakt daarvoor handig gebruik van het profielwerkstuk van haar dochter Hanneke, dat ze schreef over de omgang met geesteszieken in de Klassieke Oudheid en Middeleeuwen (leuk, die samenwerking tussen moeder en dochter!).
Ik houd heel erg van geschiedenis, dus ik vond dit hoofdstuk fascinerend. Het gaat via de Bijbel (de verhalen over David, die zich als een ‘krankzinnige’ aanstelt aan het hof van koning Abimelek en daardoor vrij komt - de profeten die hun leven zouden hebben geleid in een soort mengeling van gekte en goddelijke openbaring - de waanzinnige koning Nebukadnezar die ervan overtuigd scheen dat hij een wild beest was - en Jezus, van wie sommige tijdgenoten zeggen: “Hij is bezeten, hij is gek. Waarom luisteren jullie nog naar Hem?” Joh. 10:20, terwijl Hij zelf deze verstoten mensen opzoekt, geneest en behoudt) en de Klassieke Oudheid (Hippocrates, 460-370 v.Chr., was de eerste priester-arts die er vanuit ging dat alle ziekten een natuurlijk verschijnsel waren), naar de christelijke Middeleeuwen. De kerk veroordeelde alles wat heidens en wetenschappelijk was, en hing een demonische visie op ziekten aan, die tot op heden nog steeds niet helemaal is verdwenen. Uitgebreid wordt ingegaan op het fenomeen ‘nar’, ‘woudman’ (die in oude verhalen verrassend genoeg vaak gek was geworden van liefdesverdriet, waarbij ik onmiddellijk moet denken aan de woorden van Amos Oz in "Een verhaal van liefde en duisternis": "... Liefde, de hele wereld praat voortdurend over liefde, liefde, maar liefde kies je niet, je raakt ermee besmet, als een ziekte. Liefde overvalt je als een ramp...") en ‘heks’. Johannes Wier (1515-1588) is een arts die zich heftig heeft verzet tegen heksenverbrandingen. Hij schreef dat het in zijn ogen nogal eens om geestelijk zieke mensen ging.

Rokken van vellen
Vandaag de dag heerst er in bepaalde kringen nog steeds een spirituele visie op geestesziekten, waarin een demonische verklaring wordt gegeven voor psychiatrische aandoeningen. De klachten zouden wijzen op ‘bezetenheid’, en ‘exorcisme’ is de remedie. Ik denk hierbij vooral aan het moderne ‘bevrijdingspastoraat’, al noemt Erry Pieters dat niet (misschien speelde het bevrijdingspastoraat nog niet zo, toen ze dit boek in 2003 schreef). Dit staat in schril contrast met de wetenschappelijke ideeën over het biologische, psychologische en sociale ontstaan van psychiatrische ziekten. Het mag duidelijk zijn dat ik als doktersassistente zeer huiverig sta tegenover het spirituele concept.
Als gelovige zegt Erry Pieters hier bijzondere dingen over: “… Het stuit mij erg tegen de borst om mensen die het al zo moeilijk hebben ook nog eens te belasten met iets als ‘bezetenheid’. Mijns inziens is de demonische visie toch een wat simpele manier van omgaan met het grote en complexe vraagstuk van het kwaad in de wereld. Leren we niet uit de Bijbel dat het grootste kwaad in onszelf zit? Dat de grootste opgave voor de mens het omgaan met zijn eigen kwaad is? Door het kwaad alleen buiten onszelf te leggen, dreigen we hieraan voorbij te lopen…”. Dan ben je er ook niet meer verantwoordelijk voor en wordt het erg moeilijk om met iemand te praten over die eigen verantwoordelijkheid.
Het demonische model valt niet te rijmen met het feit dat psychotische klachten verminderen door medicijnen of andere interventies: “… Mensen kunnen ook oneigenlijk onder druk worden gezet vanuit deze visie op psychiatrische ziekten. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat mensen die medicijnen nemen, geprest worden om hiermee te stoppen en zich alleen in gebed op God verlaten (zie b.v. mijn blog van 01.05.11 over “Een goede zoon” van Boudewijn Smid). Alsof God naast het gebed de mensen niet nabij kan zijn in hun ellende; bijvoorbeeld in medicijnen of een naaste die zich om je bekommert en je structuur geeft. We lezen toch ook in de Bijbel dat God na de zondeval ‘… rokken van vellen maakte, en ze hun aantoog (Genesis 3:21)? ….”.

Eerder besprak ik in de serie “Wat … met je doet”: “Wat autisme met je doet” van John Foram & Karin Harsevoort (zie mijn blog van 22.04.12).

"Wat schizofrenie met je doet" is voor €14,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast),

Uitgave: Boekencentrum - 2004

woensdag 17 oktober 2012

Happy Me. Verdwaald in de New Yorkse geluksindustrie – Sanne Bloemink


Het tweede boek dat ik las in de categorie ‘niets meer te wensen, maar toch niet gelukkig’ is het schrijnend-hilarische relaas van Sanne Bloemink (journalist voor o.a. Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer en Het Parool en schrijfster van “Hypermamma. De valkuilen van het moderne moederschap” - 2008), over haar zoektocht naar geluk en wellness in The Big Apple. Sanne’s man kreeg een topbaan als advocaat aangeboden in New York. Ze hadden drie leuke kindjes en een appartement aan de Hudson. Wat moet je nog meer! Iedereen jaloers: ‘wat ben jij een zondagskind’. Niet dus. Sanne schaamde zich kapot, maar moest constateren dat ze zich doodongelukkig voelde. Dus ging ze eens kijken hoe ze haar situatie kon verbeteren. Aaf Brandt Corstius in het voorwoord: “Hier uw specialist in luxeproblemen”…

Geluk: het nieuwe toverwoord
Wat bedoelt Sanne Bloemink precies met ‘de geluksindustrie’?
“… Onder deze industrie versta ik niet alleen de immer groeiende zelfhulpmarkt in de vorm van boeken, video’s en workshops die beloven jouw ‘marktwaarde’ (hoor ik hier niet de echo van Paul Verhaeghe?! – zie mijn vorige blog) te verhogen, of het nu gaat om de arbeids- of om de huwelijksmarkt. Onder de geluksindustrie versta ik ook de steeds verder uitdijende markt voor wellness, yoga, reiki, life coaches, detox-kuren, alternatieve ‘healing’, meditatie en bewegingsprogramma’s die ons allemaal beloven te helpen in onze jacht op geluk en vervulling…”. Het merkwaardige is dat haast al deze ‘sluiproutes’ naar heling op Oosterse leest zijn geschoeid. Men spreekt dan ook wel over de ‘easternization of the West’.
Bloemink: “… In de westerse samenleving zijn we ervan overtuigd dat geluk maakbaar is, dat we het wonder zelf kunnen afdwingen. Dat geluk iets is waar we recht op hebben, maar ook dat het iets is waar we mee aan de slag moeten, waar we zelf verantwoordelijk voor zijn. Falen is geen optie!...”.
“Gij zult gelukkig zijn”. Geluk is het nieuwe toverwoord. In Nederland hebben we zelfs een ‘geluksprofessor’. En gelukkig is geluk ‘te koop’!

Enge feestjes

Ik heb me krom gelachen om Sanne’s visie op feestjes en sociale verplichtingen. Sanne is geen fuifnummer en van werkbijeenkomsten krijgt ze ‘uitslag in haar nek’. Ze ligt veel liever vrijdagsavonds in een joggingbroek op de bank naar haar favoriete tv-programma te kijken, dan dat ze zich presenteert aan de zijde van haar man tijdens enge en vervelende personeelsfeestjes (en ik ook, eerlijk gezegd). Ze schittert dan ook regelmatig door afwezigheid, en zegt tegen haar partner dat dat juist een goed teken is, omdat iedereen vast denkt dat hij een zeer onafhankelijke vrouw heeft getrouwd met een onwaarschijnlijk druk eigen leven: “… ‘Maar je ligt alleen maar op de bank te lezen,’ brengt hij hier tegenin. Wat mij betreft doet dat niets af aan mijn theorie: dat hoeft toch niemand te weten?...”.
Als ze thuis een feestje organiseert waar ze echt niet onderuit kan, valt ze halverwege de avond flauw van de zenuwen, en draagt, of liever gezegd ‘sleept’ haar man haar naar bed, waarna het partijtje succesvol doorgaat, zónder haar.
Ze vertelt hoe ze in een vorig leven als advocaat, s’morgensvroeg al huilend onder de douche stond omdat ze er tegenop zag zich in een mantelpakje te hijsen en op hoge hakken naar bijeenkomsten te gaan waar ze met gladde cliënten zou moeten praten. Ze ontwikkelde een curieuze koffiefobie, met hartkloppingen, vuurrode konen, en onbedwingbaar trillende handen als ze een kopje moest pakken.

Sell the ill to push the pill
Wat heb je jezelf toch allemaal áángedaan, meis; dacht ik tijdens het lezen. Sanne voelde zich onzeker en verlegen. Maar hoe erg is dat nu helemaal? Kan het niet zo zijn, dat een baan gewoon niet bij je past? Ben je ‘ziek’ als je als de dood bent voor sociale bijeenkomsten? Moet je dan aan de angstwerende en spanningsonderdrukkende medicijnen? De scheidslijn tussen karakter en ziekte is vaak moeilijk te trekken. Als wij sociaal en extravert gedrag verheffen tot de norm, en introvert en verlegen gedrag beschouwen als afwijkend, hebben de grootbekken de hele wereld in plaats van de halve. Dát is pas eng! Sanne Bloemink constateert hetzelfde als Paul Verhaeghe: wij medicaliseren sociale problemen. Verlegenheid wordt een ziekte in plaats van een (soms best wel charmante) eigenschap. En voor ziektes worden medicijnen uitgevonden die heel veel geld opleveren: “sell the ill to push the pill”. New York hangt vol met reclame voor dit soort middelen.
Gelukkig groeit het verzet tegen deze ‘medicalisering van onderprestatie’ en voorspelde trentwatcher Lidewij Edelkoort augustus dit jaar in “Zomergasten” zelfs dat introversie “mode” gaat worden. Hallelujah: “De zachte krachten zullen zeker winnen” (Henriëtte Roland Holst 1869-1952)!

De heilige graal
De heilige graal van de geluksindustrie is ‘het ware zelf’. Allerlei programma’s beloven je te helpen om je authentieke zelf te vinden, waar grenzeloos geluk en alomvattende vrede voor het opscheppen liggen, en dat helemaal niet bestaat volgens prof. Paul Verhaeghe (zie mijn vorige blog). Het ware zelf is vooral Big Business en in de praktijk blijkt de zoektocht naar echtheid een narcistisch pad:
“… Als iedereen zichzelf ‘echt’ noemt, zul je nog harder moeten werken om te bewijzen dat jij écht echt bent. Nog echter dan echt, het allerechtst…”. Een nieuwe ratrace is geboren: wie leeft het meest ‘écht authentieke’ leven?! Vooralsnog lijkt het voornamelijk een manier om je te onderscheiden van het gewone voetvolk.
Wat tegelijk totaal strijdig is met dat ten alle tijden ‘jezelf zijn’ is het opgelegde ‘positief-denken-idee’ in de geluksindustrie. Sanne Bloemink heeft het over een ‘dwingende en infantiele roze wereld’ die wederom geliëerd is aan de gedachte dat wij autonome schepsels zijn die ons lot in eigen hand hebben. Wetenschappelijk is b.v. nooit bewezen dat wij door positief denken kanker kunnen genezen. Wel is bewezen dat licht depressieve mensen beter kunnen luisteren naar, en empatischer en gevoeliger reageren op, anderen.
En dan moeten we vooral ook nog ‘leven in het nu’. Dat valt niet mee, want dat
“… vereist dat we onze frontale hersenkwab ervan overtuigen om niet te doen waarvoor het juist is ontworpen…”, volgens psycholoog Daniel Gilbert, wat net zoiets is als je hart vermanen dat het niet mag kloppen.
Sanne Bloemink vindt denken aan de toekomst juist een zegen: “ … Zo denk ik regelmatig aan een toekomst waarin ik slanker en mooier ben, waarin ik woon in een opgeruimd huis waar alles zijn ‘eigen, vaste plek’ heeft, en waarin ik eeuwige roem heb vergaard met verschillende bestsellers, zonder dat ik daarvoor overigens hoef te verschijnen voor enge interviews… Hoe ernstiger de situatie, hoe verder ik vooruitkijk. In het ergste geval ga ik zelfs jaren vooruit en stel me voor dat de kinderen het huis uit zijn: wat zal het gezellig zijn als ze dan langskomen met kerst en wat zullen we dan blij zijn dat we er drie hebben…”.
Aardig positief gedacht, toch?!

Ontvriend
Sanne Bloemink ontmoet goeroe’s die zorgen dat je niet meer over jezelf hoeft na te denken: heerlijk, maar wel de infantilisering ten top. Dan toch maar liever een psychiater die je stimuleert om dat juist wel te doen (natuurlijk: “Gnothi seauton”/ Ken uzelf. Daar kwamen de oude Grieken al mee).
Sanne slikt anti-depressiva en vraagt zich precies hetzelfde af als prof. Paul Verhaeghe: “… Zijn die pillen niet gewoon placebo’s? Leef ik niet in een wereld waarin negativiteit of somberheid simpelweg niet wordt geaccepteerd? Is het niet zo dat mijn gebrek aan geluk een duidelijke oorzaak heeft en dat we op zoek moeten gaan naar die oorzaak? Of een reden die niet in mijn hersenen besloten ligt, maar in de wereld buiten mezelf, in de Upper West Side met al die rare mensen?...”.
Ze praat met natuurfreaks die zich hebben teruggetrokken op het platteland om zelfvoorzienend te gaan leven, een eigen moestuin bebouwen en kippen houden, maar “… blijft het vervullend, ook na een aantal jaren? Komt er niet een dag waarop je die kippen een rotschop wilt geven en de zelfgemaakte jam je de strot uit komt? En kun je dan nog terug? Of zit je dan gevangen in het kippengaas?...”.
Het absolute dieptepunt is bereikt als Sanne totaal van slag raakt wanneer haar ‘nanny’ haar ‘ontvriend’ op Facebook, omdat het niet handig is om vrienden te zijn met je werkgever als je de wereld wilt laten weten: ‘Bah, weer maandag! Helemaal geen zin vandaag!’. Ze is de enige die de foto’s van haar kinderen ‘liked’ en die een kakkerlak in de gootsteen voor haar wil dood maken. En dan “… begint het me te dagen: ik ben verdomd eenzaam…”.

Verbondenheid
Wat Sanne Bloemink mist is ‘verbondenheid’. Het gevoel ergens bij te horen. Een netwerk waar ze niet alleen welkom is als ze succes heeft, maar waar ze ook waardevol is wanneer pech en tegenslag hun tol eisen. Waar ze kwetsbaar mag zijn. Waar zorg de plaats inneemt van succes.
Ze zegt dat ze het jammer vindt dat ze niet kan ‘geloven’. Dat snap ik, want uit eigen ervaring weet ik dat een geloofsgemeenschap misschien wel juist dé ultieme plek is waar je anderen ontmoet met wie je een haast vanzelfsprekende verbondenheid kunt ervaren, zonder dat het er toe doet wie je bent of wat je doet (als het goed is).
Ze komt tot precies dezelfde conclusies als prof. Paul Verhaeghe: de jacht op succes voelt intens alleen. Wij zijn groepsdieren; wij kunnen daar helemaal niet tegen. De geluksindustrie is vooral een symptoom van het isolement waarin wij ons bevinden; een signaal van onvrede en van een reusachtig maatschappelijk tekort.
En verder: “… weet je eigenlijk al meteen dat niemand in de geluksindustrie de waarheid in pacht heeft. Als dat het geval was zou je maar één boek, cd of cursus hoeven te kopen en daarna zou je klaar zijn. Gelukzoekers zijn in de regel juist vaak grootverbruikers, ze houden het niet bij één boek of één cursus, want ze blijven ongelukkig. Dus gaan ze door met zoeken naar de speld in de hooiberg en blijven ze kopen, kopen, kopen…”.

Wat een eerlijk, intelligent en vooral ‘verschrikkelijk’ leuk boek (192 blz., inclusief zwart-wit fotootjes, gekke lijstjes, en ingelaste uitlegteksten)!

Sanne Bloemink op 28 augustus 2012 in 'Dit is de dag' - Radio 1:


“Happy me” is voor €15,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Nieuw Amsterdam - 2012

woensdag 10 oktober 2012

Identiteit – Paul Verhaeghe


Afgelopen weekend heb ik een paar studies gelezen die dwars tegen de huidige tijdgeest ingaan. Wel een verademing, moet ik zeggen. Alleen al het feit dat ze worden geschreven stemt mij vrolijk. Er zit verandering in de lucht!

Gij zult gelukkig zijn
Beide boeken gaan over de moderne mythe van de ‘maakbare’ samenleving en de verpletterende verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit. “Gij zult gelukkig zijn” is het moderne credo. Als dat niet zo is, dan doe je niet genoeg je best of ben je psychisch niet in orde (zie de explosie aan depressies, sociale angsten en fobieën, ADHD, autisme). Deze dwang tot succes verwart en frustreert ons, ondermijnt het zelfvertrouwen en leidt tot ongekende eenzaamheid, waarschuwen de denkers die ik tegenkwam.
Al een halve eeuw leven wij in ‘de beste der denkbare werelden’. Nooit heeft de Westerse mens het zo goed gehad, en nooit voelde hij zich zo slecht. Hoe komt dat?

Paul Verhaege
Volgens mijn moeder moet je altijd met het moeilijkste beginnen, dus dat wordt dan “Identiteit” van de immer wat ironische, cynische, karikaturale en daarom door mij zeer graag gelezen schrijver Paul Verhaeghe - hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyticus aan de Universiteit van Gent. Freud-aanhanger (kom daar nog maar eens om) en Lacan-kenner.
Eerder las ik van hem: “Het einde van de psychotherapie”, waarover Vrij Nederland: “… Verhaege's boek is te lezen als een ode aan de klassieke therapeut die zich geduldig inspant om een verhouding met de patiënt op te bouwen en hem helpt woorden te vinden voor wat voordien alleen maar lijfelijk voelbaar was…”, en “Liefde in tijden van eenzaamheid”, waarover Knack Weekend: “… Zelden heeft iemand in helderder en nuchterder Nederlands de problemen geschetst tussen man en vrouw in deze tijd…”. Beter kan het niet worden gezegd.

Wie zijn wij?
Identiteit gaat over de vraag wie je bent.
Algemeen wordt aangenomen dat wij een product zijn van onze zelfzuchtige genen, ons overgeërfde DNA, à la “Wij zijn ons brein” van Dick Swaab (zie mijn blog van 30.10.11). Niets is minder waar, zegt Paul Verhaeghe. Onze identiteit én de daaraan gekoppelde normen en waarden ontlenen wij aan onze omgeving. Kijk maar naar buitenlandse adoptiekinderen. Wanneer zij op zoek gaan naar hun wortels, blijken ze niets met hun roots te hebben. Al dat gezoek naar ‘je ware en authentieke zelf’ slaat dan ook nergens op; dat bestaat helemaal niet.

Normen en waarden
Normen en waarden kun je niet 'verliezen', zoals veel klagers over onze verdorven maatschappij menen. Wat er gebeurt is dat ze veranderen, en wel in dezelfde mate als waarin onze tijd verandert.
Wij hebben ons bevrijd van godsdienstige normen en waarden; maar zonder dat wij het in de gaten hebben (wij zijn veels te druk met ons zelf) nemen wij andere normen en waarden aan. Dus zo ‘vrij’ zijn wij helemaal niet. We kijken neer op mensen die zich houden aan religieuze voedselwetten, halal en koosjer eten, maar ondertussen gaat iedereen naar de fitness, moeten vrouwen er uitzien als strijkplanken met borsten en mannen als eeuwige pubers, waardoor eetstoornissen de pan uit swingen. Ooit gingen we biechten, tegenwoordig zijn er om de zoveel tijd evaluatie- en functioneringsgesprekken waarvan we kinderlijk blij terugkeren als de beoordeling positief uitvalt. Nu God ons niet meer in het oog houdt, verschijnen er overal camera's. Vroeger moesten wij met hard werken de hemel verdienen; nu moeten wij door noeste arbeid ons geluk op aarde bewerkstelligen. We kunnen allemaal hbo-plussers worden (wat niet waar is): als we er maar voor gaan. Onze religieuze normen en waarden zijn 'vermomd' teruggekeerd. We moeten ‘het’ maken; zodat we zoveel mogelijk producten gaan kopen waarvan wij dan tot in het oneindige zullen genieten. Bovendien kunnen we daar ook nog eens ‘de anderen’ mee imponeren, want het moet vooral goed ‘zichtbaar’ zijn hoe geweldig wij het hebben. Geluk is consumeren. Geluk is ‘te koop’. Dat is het adagio van onze dwingende neoliberale maatschappij. Alles draait om de winst, de vrije markt en de centen. Wij zijn verworden tot ‘homo economicus’ en buigen ons gedienstig voor de mammon. Onze vrijheid bestaat erin dat wij iedere godsdienst belachelijk mogen maken (wel een beetje oppassen met de islam en het jodendom), om het even welke politieke partij mogen aanhangen (politici zijn toch maar grijze muizen die dansen op de maat van de beurskoersen), en op seksueel gebied zo ongeveer alles mogen uitproberen wat vroeger verboden was.
Omdat dat allemaal compleet onbelangrijk is. Dat heet 'onverschilligheid'!

Losers
Degenen die het niet lukt zich staande te houden in de competitieve ratrace worden gezien als ‘losers’. Het meest gebruikte scheldwoord op het schoolplein. Want aangenomen wordt dat iedereen in het leven start met een gelijk potentieel aan kansen. Dat je je ouders, je talenten, je lichaam, je taal en je dromen niet voor het uitkiezen hebt ontgaat menigeen. Dus ligt het aan jezelf als je het niet redt in het leven. Dan ben je vast óf lui óf dom óf ziek. Daarom laten wij ons gewillig psychische labeltjes opplakken. Dan hoeven we ons tenminste niet schuldig te voelen over onze onmacht en problemen. We zijn in een spiraal terecht gekomen waar mensen steeds eerder ‘abnormaal’ worden bevonden. Dat verklaart de enorme toename aan psychiatrische stoornissen. Iedere maatschappij krijgt de mentale ziekten die ze oproept. Kijk maar naar de hysterische vrouwen uit de Victoriaanse tijd. Hysterie komt niet meer voor.
Dit is zo’n beetje het linksige verhaal van Paul Verhaeghe. En ik vrees dat hij heel erg gelijk heeft.

Eros en Thanatos
Uitgebreid doet hij uit de doeken hoe wij volgens Freud gedreven worden door twee oerdriften: Eros en Thanatos, en hoe die in alles doorwerken. Eros, de levensdrift, stuurt de mens in de richting van vereniging en solidariteit met anderen. Thanatos, de doodsdrift, werpt ons op onszelf terug. Een goed evenwicht tussen beiden is het meest leefbaar. Altijd Eros klinkt leuk; maar is net zo min vol te houden als altijd Thanatos. Wij bestaan bij de gratie van samensmelten met en terugtrekken van de ander. Ik moest hierbij onmiddellijk denken aan de magistrale tekst uit Hooglied 8: “… Sterk als de dood is de liefde…”.

Evolutie
Evolutie is verandering. ‘Alles stroomt’, zei Heraclitus al. Wij zijn niet meer degenen die we twintig jaar geleden waren. Alles is voortdurend in verandering of evolueert. Alleen zijn wij gaan denken dat evolutie altijd in een betere richting gaat. En dat is nu juist helemaal niet waar. Evolutie betekent aanpassing; maar in welke richting bepaalt de omgeving. Wij reageren óf met solidair, altruïstisch gedrag (Eros), óf met agressief, egoïstisch gedrag (Thanatos). Wat er heden ten dage mis gaat is dat de neoliberale maatschappij teveel Thanatos oproept. Het zelfzuchtige individu werpt zich in een agressieve race om de fittest: moge de sterkste winnen. Vanaf de kleuterschool leren wij ons met veel ellebogenwerk over de rug van anderen omhoog te werken: ieder voor zich. Er is er maar een belangrijk; en dat ben ik! We lijden op alle fronten aan een enorme prestatiedruk (zelfs amateurwielrenners zitten massaal aan de drugs) waardoor de ander vooral een obstakel geworden is, die ons in de weg zit. En dat werkt een ongekend aantal echtscheidingen en zaken als de affaire Stapel en het failliet van Enron in de hand: onbetrouwbaarheid en bedrog.

Autoriteit
Daar komt nog bij dat er geen verantwoordelijke autoriteiten, geen aanspreekbare gezagsdragers, meer zijn. Als dingen mis gaan is dat de schuld van een onzichtbare ander. Daar gaan mensen zich onveilig en angstig door voelen. Groepen hebben leiders nodig, anders ontstaat er chaos. Kijk maar naar een klas waar de leraar even weg gaat. Het gevolg is dat er steeds meer controle en regelgeving ontstaat. Gelijk op gaat de ontduiking van die regels. Het toppunt vond ik een berichtje in de krant van vandaag, waarin het ging over leerlingen van enkele middelbare scholen in de Verenigde Staten die verplicht een elektronische badge moeten dragen waarmee ze door de schoolleiding van minuut tot minuut kunnen worden gevolgd (Big Brother is watching you...). Dat is nodig om meer overheidsgeld (sic!) te vangen: hoe meer aanwezige leerlingen, hoe meer geld de scholen krijgen. Leerlingen die even niet gevolgd willen worden, laten de badge echter gewoon op een bepaalde plek achter, terwijl ze zelf ergens anders heen gaan.

Leven vanuit onze buik
Wat kan ons redden? Volgens Paul Verhaeghe moeten we stoppen met de economische waanzin en passie en empathie herintroduceren. We moeten weer leren vanuit onze 'buik' te leven in plaats van uit ons 'hoofd'. We moeten de mensen op de werkvloer hun zelfstandigheid terug geven, want machteloze werknemers gaan zich gedragen als kleine kinderen, inclusief pestgedrag en al. We moeten vooral ook zorgen dat er niet teveel inkomensverschillen ontstaan, want niets maakt gemeenschappen instabieler en ongelukkiger, en dat geldt gek genoeg zowel voor de onder- als bovenkant. Dat betekent ook weer niet dat we een soort oostblokuniformiteit moeten nastreven; want teveel gelijkheid roept net zo goed weerstand op. Steeds blijkt alles weer een kwestie van de gulden middenweg. Echte en langdurige veranderingen komen altijd van onderaf. Wij zijn zelf de maatschappij; dus we zullen bij onszelf moeten beginnen.

Waar zijn we mee bezig...
Verder lezen over het doorgeschoten marktdenken kan o.a. met Hans Achterhuis - "De utopie van de vrije markt" en Maarten van Rossem - "Kapitalisme zonder remmen".
De foto op de voorkant van dit boek is van een tweejarig meisje uit Amerika dat meedoet aan een schoonheidswedstrijd: make-up en valse nagels zijn toegestaan voor kinderen vanaf twee jaar. In beha of bikini op de catwalk mag vanaf vier jaar, vertelt Verhaeghe. Als je het hebt over opgedrongen identiteit…
Ik heb lang niet alles behandeld waar Verhaeghe over schrijft. “Identiteit” is een ongewoon diepgaande doorlichting van onze cultuur en wijst een hoopvolle weg: verandering is mogelijk mits we ons bewust worden van waar we mee bezig zijn. “Gnothi seauton”. Ken uzelf. Paul Verhaeghe helpt daar méér dan een handje bij…



"Identiteit" is voor €19,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Bezige Bij - 2012