vrijdag 12 juli 2013
Het negerboek – Lawrence Hill
In aanwezigheid van koning Willem-Alexander en koningin Maxima werd op de eerste van deze maand in Rotterdam het Kittie Kottie-feest (dat staat voor ‘het verbreken van de ketenen’) gevierd, ter nagedachtenis van de officiële afschaffing van de slavernij in onze koloniën - Oost-Indië (nu Indonesië), Suriname, en de Nederlandse Antillen -, precies 150 jaar geleden, en met een hoop discussie als gevolg over het al dan niet aanbieden van excuses voor het geleden onrecht. Ik schrijf nadrukkelijk: officieel, want iedereen weet dat er nog steeds achter de schermen wordt gehandeld in - met name Oost-Europese, Aziatische en Afrikaanse - vrouwen die ontvoerd of onder valse voorwendselen naar ons land gelokt worden (zie mijn blog van 18.10.11: “Meisjes te koop” – Iana Matei; en dan ga ik het nog maar even niet hebben over uitgebuite aspergestekers en de misstanden in de textielindustrie van Bagladesh of over de Filippijnse werksters die in Saudi-Arabië door ambassadepersoneel gedwongen worden zelfs een vliegticket naar huis met seks te betalen – zie ND 11.07.13 -: de lijst is eindeloos…). Wel of geen excuses; in ieder geval kan de ‘moderne’ slavernij niet genoeg aan de kaak worden gesteld.
Kroesvee
Gestolen goed gedijt niet. Verslaggever en correspondent Lawrence Hill (Toronto, 1957) vormt daarop een uitzondering, want een ontvreemd boek bracht hem op het idee een roman over de slavenhandel te schrijven, zegt hij. Uit stamboomonderzoek bleek dat hij zelf afstamt van slaven. Zijn vader is zwart, zijn moeder blank. Toch werd de omslag van het boek op 22 juni 2011 verbrand bij het Slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam. De titel zou kwetsend en beledigend zijn. Om die reden werd de oorspronkelijke titel “The Book of Negroes” in de Verenigde Staten vertaald als “Someone knows my name”. Volgens de Nederlandse uitgever kwam de kritiek te laat om de naam van het boek alsnog te veranderen. De titel is gebaseerd op een echt bestaand historisch document waarin 3000 vrijgemaakte slaven worden beschreven die van New York met een schip vertrokken naar Canada (Nova Scotia) om een nieuw bestaan op te bouwen: het beloofde land, dat de Engelsen de zwarte 'loyalisten' aanboden als ze hun kant kozen in de controverse tegen de Amerikanen, en dat gruwelijk tegenviel toen ze er eenmaal waren. Ook in het Zeeuwse slavenarchief - de Middelburgse Commercie Compagnie verhandelde 257.000 mensen; tussen 1500-1850 zijn er naar schatting ongeveer 10 miljoen personen verkocht waarvan 5% op het conto van Nederland - zijn beschrijvingen te vinden van mensen die aangeduid worden als “kroesvee”. Een voorbeeld: “Op 6 oktober 1775 verhandeld in Paramaribo voor 130 gulden, female negro, healthy, with some fire in her eyes”. In de achtertuin van het pand “Moorenland” (Spanjaardstraat 45-47) in Middelburg - waar ik vlak bij woon - liggen nog steeds duizenden kaurischelpen die ooit als ruilmiddel voor slaven dienden.
“Wees een djeli. Kijk en onthou…”
Hill schreef zijn boek niet ter beschuldiging, maar wilde de kracht laten zien waarmee sommige mensen zich in de meest hardvochtige omstandigheden overeind houden. Hij deed dat door een romanpersonage te scheppen die zich ontworstelt aan het slavenbestaan: Aminata Diallo. Ze wordt een ‘grootdjeli’, een ‘verhalenverteller’: “…Ik begon altijd op dezelfde manier. Dan rolde ik een wereldkaart uit, legde één wijsvinger op de stip die ik voor Bayo had gezet, en mijn andere op Londen en zei: ‘Ik werd daar geboren, en wij zijn nu hier, en ik ga jullie vertellen wat daartussenin allemaal is gebeurd.’…”. Van kleins af aan houdt het voornemen haar ervaringen door te geven aan anderen de slimme en leergierige Aminata op de been. Ze leert in het geheim lezen (waardoor ze klassieken als Jonathan Swift kent) en verstaat de taal van de toubabs (blanken).
De beschrijving van haar entree in de hel van een slavenschip: “… Overal waar ik keek lagen mannen naakt aan elkaar en aan hun brits geketend, te kreunen en te kermen. Uitwerpselen en bloed stroomden over de vloerplanken en bedekten mijn tenen. Onze gang was slechts een smal voetpad dat de mannen links en rechts van ons scheidde. Ze lagen opeengepakt als vissen in een emmer, in drie lagen: een vlak boven mijn voeten, een ter hoogte van mijn middel en de derde ter hoogte van mijn nek. Ze konden hun hoofd hooguit dertig centimeter van de natte planken tillen. De mannen konden niet staan, tenzij gebukt, per twee geketend, op het nauwe gangpad waar ik liep. Sommigen lagen op hun rug, anderen op hun buik. Ze zaten twee aan twee bij de enkels vastgeklonken, linkerenkel van de een aan rechterenkel van de ander. Door ringen aan de kluisters liep een ketting, die iemand net voldoende ruimte gaf om – met medewerking van zijn partner – naar een van de schaarse, voor uitwerpselen bestemde kegelvormige emmers te gaan. Mannen grepen me, smekend om hulp. Ik deinsde terug voor hun klauwende nagels. Eén gevangene beet de assistent in zijn hand. De assistent knuppelde de man op het hoofd. Er klonk een kakofonie van talen. Ze baden luidop in het Arabisch. Ze riepen in het Fulfulde. Ze brulden in het Bamanankan en in vele talen die ik nooit had gehoord. Iedereen riep om dezelfde dingen: water, voedsel, lucht, licht. Eén man schreeuwde steeds weer dat hij aan een dode vastzat. In het flakkerende licht zag ik hem tegen het roerloze lichaam slaan waaraan hij met de voet was vastgeketend. Ik huiverde en wilde gillen. Nee, zei ik tegen mezelf. Wees een djeli. Kijk en onthou…”. Geen wonder dat de slavenschepen door de ondraaglijke stank die ze verspreidden op kilometers afstand te ruiken waren. Volgens sommigen hebben de afstammelingen van voormalige slaven een predispositie voor hoge bloeddruk omdat alleen gevangenen met een hoog zoutgehalte in hun lichaam de slavenschepen overleefden: zij hielden het langst vocht vast.
De zwarte holocaust
Aminata is nog maar 11 jaar als ze wordt gekidnapt door zwarte slavenvangers: “… Ik was doodsbang dat de ontvoerders ons zouden doodslaan, koken en opeten, maar ze begonnen met vernederen: ze rukten ons de kleren van het lijf. We hadden geen sjaals of omslagdoeken voor ons lichaam, niets waarmee we onze intieme delen konden bedekken. We hadden niet eens sandalen voor onze voeten. Wij hadden evenmin kleren als geiten die hadden, en naaktheid tekende ons als gevangenen. Onze ontvoerders werden echter evengoed getekend door waaraan het hen ontbrak: licht in hun ogen. Nooit heb ik iemand ontmoet met gruwelen op zijn geweten die me sereen in de ogen keek. Door iemand aan te kijken doe je twee dingen: de menselijkheid van de ander erkennen en die van jezelf bevestigen. Toen ik mijn lange mars van huis begon, ontdekte ik dat er mensen op de wereld waren die me niet kenden of van me hielden en wie het niet kon schelen of ik leefde of stierf…”. Hartverscheurend vertelt ze over de mannen die met nekjukken aan elkaar worden vastgeklonken, de wanhoop als ze voor het eerst ongesteld wordt en iedereen kan zien hoe het bloed langs haar benen naar beneden druipt, het brandmerken voor ze wordt ingescheept: ‘de zwarte holocaust’. Ze zweert dat ze ooit terug zal keren naar haar volk. Over haar overtocht naar een indigoplantage in Virginia, waar ze meer dood dan levend aankomt: “… Het hielp als je tot de laatste thuislanders behoorden die werden ingescheept. Het hielp ook als je een kind was. Kind zijn had bepaalde voordelen op een slavenschip. Niemand doodde graag een kind. Zelfs een mensenrover niet. Bovendien beschikt de geest van een kind over veerkracht. Bij volwassenen ligt dat anders: voer de druk op en ze knappen. Op die lange reis ben ik vaak onbeschrijflijk bang geweest (ze maakt een neergeslagen slavenopstand mee en wordt gedwongen het bed te delen van een oude, dronken matroos die het toch niet over zijn hart kan verkrijgen zo’n klein meisje wat aan te doen, dus in haar bijzijn telkens een andere slavin verkracht) maar op een of andere manier bij zinnen gebleven, terwijl mannen en vrouwen in de leeftijd van mijn ouders hun verstand verloren. Was ik tweemaal elf jaren geweest, dan was ik het mijne waarschijnlijk ook kwijtgeraakt…”.
Ondanks alles de steeds weer opborrelende humor: "... Mijn voeten schreeuwen als een predikant...".
Aminata wordt verliefd en krijgt op de plantage een zoontje die ze verliest, waarna een joodse indigocontroleur haar opkoopt – later wordt ook een dochtertje van haar afgepakt. Haar geliefde raakt ze uit het oog. Haar eigenaar neemt Aminata mee naar New York. Daar ontvlucht ze. Haar moeder heeft haar ingewijd in het vak van vroedvrouw. Door de hoertjes van Engelse soldaten te helpen bij de bevalling weet Aminata zich een plek te veroveren als vrije vrouw op een schip naar Nova Scotia. Vandaar bereikt ze Afrika, maar het lukt haar niet haar geboortedorp terug te vinden. Uiteindelijk vertrekt ze naar Londen waar ze de 18de eeuwse Britse abolitionisten (afschaffingsbeweging) met haar levensverhaal helpt in hun strijd tegen de slavernij. Hill: “…Het zal de lezer wellicht interesseren dat het Britse parlement in 1807 een wet aannam ter afschaffing van de slavenhandel, die het jaar erop zou ingaan. In de Verenigde Staten werd de slavenhandel eveneens in 1808 afgeschaft. Pas op 1 augustus 1834 werd de slavernij zélf afgeschaft in Canada en de rest van het Britse Rijk. Het zou nog eenendertig jaar duren voordat ook de Verenigde Staten de slavernij op grond van het Dertiende Amendement van de grondwet officeel afschaften…”. Nederland was het laatste Europese land dat stopte met de slavernij.
Mooie geste
Minister Asscher betuigde tijdens de herdenkingsbijeenkomst van het slavernijverleden ‘diepe spijt en berouw’ maar maakte geen excuses. Dat lijkt me niet zoveel verschil te maken, al las ik ergens dat door bepaalde juridische regels aanvaard excuus recht zou geven op financiële compensatie.
In ieder geval heeft De Raad van Kerken zich wel officieel schuldig verklaard aan de slavenhandel – wat ik een hele goede zaak vind. “Slavernij werd door de kerken altijd goedgepraat. Er werd systematisch de andere kant op gekeken”, zei voorzitter Van der Kamp op 14 juni 2013 in het tv-programma Knevel en Van den Brink. Er ging dan ook verschrikkelijk veel geld in om. Het deed mij denken aan een kleine behoudende dominee op de Veluwe die in 1994 een ‘profetie’ zei te hebben gehad waarin o.a. de kritiek voorkwam dat de kerken geen schuld bekenden tegenover “de volken die u vroeger hebt gekoloniseerd en tegenover de bewoners van Afrika, die u als slaven hebt verhandeld”. Ik was verbluft; in de eerste plaats omdat in evangelisch/charismatische kring het misschien heel gewoon is dat gelovigen de stem van God horen (zie b.v. mijn blog van 24.06.12: “Alles opgeven en rijk worden” - Hanneke van Dam), maar dat orthodoxe mensen op de biblebelt niets van zulk soort fratsen moeten hebben (God spreekt alleen in de Bijbel), en in de tweede plaats omdat het slavernijverleden toen totaal geen item was. Kort door de bocht: als God al sprak, had ik niet verwacht dat Hij met zoiets zou komen. Later dacht ik: zo vreemd is het ook weer niet, want de profeten in de Bijbel spraken Israël ook zo vaak als natie aan.
En kijk nu eens... De reacties onder kerkmensen waren destijds ongeveer gelijk aan die op de discussieforums van nu. Sommigen reageren welwillend, en sommigen zetten al hun stekels op: “Wat heb ik te maken met wat zes generaties geleden is gebeurd?”. Persoonlijk niets natuurlijk. De voorvaders van de Nunspeetse gemeente van ds. Geuze woonden waarschijnlijk nog in een hol op de hei toen in Middelburg de slavenschepen uitvoeren (ik heb het Openluchtmuseum goed bekeken). Maar een nationaal, collectief excuus vind ik heel wat anders en, zeker in het licht van het voorgaande, wel een mooie geste.
Uitgave: Nieuw Amsterdam - 2011, vertaling Ineke Willems, 447 blz., ISBN 978 904 681 190 0, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Evelien de Nooijer
Geen opmerkingen :
Een reactie posten