zaterdag 12 juli 2014

En uit de bergen kwam de echo – Khaled Hosseini


De laatste roman die ik voor de vakantiestop met een leeskring heb besproken is het derde boek – na de bestsellers "De vliegeraar" (2003) en "Duizend schitterende zonnen"(2007) – van de Afghaanse schrijver Khaled Hosseini (1965 Kabul, tot 2004 als internist werkzaam in Californië, vader van twee kinderen): “En uit de bergen kwam de echo”.


Een feestje van een boek
Het is bijna vloeken in de kerk, want ik zit hier nota bene met de elfde Nederlandse druk voor me (krijg dat als schrijver in ons kleine taalgebiedje maar eens voor elkaar), maar ik ben eigenlijk helemaal niet zo kapot van dit boek. Het doet me nog het meest aan een verjaardagsfeestje denken. Je zit in een volle kamer en luistert naar de smeuïge verhalen van allerlei mensen die al dan niet vage connecties met jou en elkaar hebben – en de volgende dag weet je niet eens meer wie wat heeft gezegd. Hosseini laat hetzelfde gebeuren. Hij bouwt uit allerlei fragmenten een Afghaanse familieroman op, door in ieder hoofdstuk iemand aan het woord te laten die zijn of haar kant van de zaak belicht: “… Een verhaal is als een rijdende trein; het doet er niet toe waar je erop springt, je zult vroeg of laat je bestemming bereiken…”. Op zich is dat natuurlijk geen probleem, maar het blijft wel een feestje; ik mis de diepgang. Misschien wilde de schrijver het ook wel bewust luchtig houden. Een van de personages: “… Wat kan ik u vertellen, meneer Markos, over de jaren die volgden? U bent goed op de hoogte van de recente geschiedenis van dit zwaar op de proef gestelde land. Ik hoef uw geheugen over die donkere dagen niet op te frissen. Ik ben al moe bij de gedachte erover te moeten schrijven, en het leed en de pijn van dit land is bovendien al voldoende beschreven, door pennen die veel geleerder en welbespraakter zijn dan die van mij…”.
Laten we maar eens naar de gasten gaan kijken…

Blauwdruk
Het boek begint met Saboor, die zijn zoontje van tien, Abdullah, en zijn dochtertje van drie, Pari, een sprookje vertelt over een groot monster dat een kind komt stelen uit een arm dorpje. Hij blijft met zijn enorme lijf boven een huisje hangen waar een gelukkig gezinnetje woont met vijf kinderen. De vader en moeder weten dat als ze weigeren er eentje vrijwillig weg te geven, ze alle vijf meegenomen zullen worden. De vader schrijft de namen van zijn kinderen op aparte briefjes, doet ze in een zak, en dwingt de moeder er eentje uit te trekken. Het lot valt op het kleinste jongetje; de liefste, de mooiste, die zoveel energie heeft dat hij zelfs ’s nachts in zijn slaap naar buiten loopt. Omdat dat gevaarlijk is draagt hij een vrolijk klinkend geitenbelletje om zijn nek. Vol hartzeer zetten de ouders het jongetje buiten de deur, waarna de demon met hem verdwijnt. Dat noemen ze in Afghanistan een vinger afsnijden om de hand te redden. De jaren verstrijken, maar de vader kan zijn zoontje niet vergeten, en heeft rust nog duur. Op een dag besluit hij op zoek te gaan naar de burcht waar het monster zijn zoon gevangen houdt. Daar aangekomen wordt hij meegetroond naar een raam dat uitkijkt op een paradijselijke tuin waar een stel kinderen blij en zorgeloos naar hartenlust met elkaar spelen, waaronder zijn jongste. Weer stelt de demon de vader voor een onmogelijke keuze: als hij het kind meeneemt zal hem een toekomst wachten vol uitzichtloze armoede en slavenarbeid – meer heeft hij zijn zoontje immers niet te bieden? Als hij de jongen laat waar hij is zal het kind alles krijgen wat zijn hartje begeert: het beste onderwijs, goed eten, warme vriendschap, en een zorgeloos leven. Vol pijn besluit de vader van het kind af te zien. Van het monster krijgt hij een drankje mee, waardoor hij alles kan vergeten wat er is gebeurd. Als de vader van al zijn omzwervingen thuiskomt weet hij nergens meer van. Alleen hoort hij af en toe uit het niets het gerinkel van een belletje dat hem onrustig maakt.
Ziedaar: de blauwdruk van het boek.

Lief en leed
Abdullah maakt heel bewust mee dat zijn kleine zusje aan een rijk echtpaar zonder kinderen in de grote stad Kabul wordt verkocht. Zijn vader, een weduwnaar die voor de tweede keer is getrouwd, is zo arm dat hij zijn gezin niet kan onderhouden – hij heeft geen keus. Een vinger afsnijden om de hand te redden. Broer en zus zullen heel hun leven last hebben van een ‘echo’ in hun hart: het gevoel dat er iets ontbreekt.
Een hoofdstuk gaat over Pari en Abdullah’s stiefmoeder Parwana, de lelijke tweelingzus van een onaardse schoonheid, die op een dag zo genoeg heeft van haar tweederangs positie dat ze haar zus een duwtje geeft als ze hoog in een boom zijn geklommen: de zus valt, raakt buiten bewustzijn, blijkt onherstelbaar verlamt, en kan zich niets van het voorval te herinneren. Verteerd door schuldgevoel verzorgt Parwana haar invalide zus, tot deze genoeg heeft van haar vegeterende bestaan, en Parwana dwingt haar in de desolate woestijn en onder invloed van een overdosis opium achter te laten, zodat ze vrij is een eigen leven op te bouwen.
Een ander hoofdstuk bestaat uit een nagelaten brief die Nabi, een oom van Pari die als chauffeur en kok bij haar adoptieouders werkte, op zijn oude dag schreef aan een Griekse chirurg: Markos. Nabi biecht op dat hij zijn levenlang verliefd is geweest op zijn werkgeefster, een excentrieke dichteres, en dat haar man, die homo was, levenslang verliefd was op hém (volg je het allemaal nog?). Toen zijn baas een beroerte kreeg, verdween zijn egocentrische vrouw uit hun leven - ze nam Pari mee naar Parijs - en bleef Nabi trouw voor hem zorgen. Tot zijn dood. Nabi erfde alles, en stond het grote huis af aan een hulpverleningsorganisatie waarvoor Markos werkt. Zelf nam hij genoegen met een schuurtje in de tuin.
Weer een ander hoofdstuk volgt twee buurjongens van Nabi die naar Amerika zijn gevlucht – waar ze goed hebben geboerd -, maar terug komen om te zien of ze nog wat van hun voormalige bezittingen op kunnen eisen. Via één van hen komen we weer bij Abdullah terecht, die is getrouwd, een dochter heeft die hij naar Pari heeft vernoemd en een kebabzaak drijft in de VS.
Een hoofdstuk volgt Pari in Parijs, die niets van haar roots weet, maar daar gaandeweg wel achterkomt. Ze wordt een buitengewoon talentvolle wiskundige. Haar aan alcohol verslaafde moeder drinkt steeds meer en pleegt uiteindelijk zelfmoord.
Nog een hoofdstuk brengt de lezer weer terug in het geboortedorp van Abdullah en Pari, waar een rijke hasjbaron zijn compound heeft gebouwd op de grond van de familie. Terwijl zij ondertussen vanwege de oorlog in een vluchtelingenkamp in Pakistan zaten. Zijn naïeve, verwende zoontje raakt stiekem bevriend met een doodarme kleinzoon van de vader van Abdullah en Pari – en hoort tot zijn ontzetting al snel hoe de vork in de steel zit. Onrecht en omkoperij vieren hoogtij.
Het éénnalaatste hoofdstuk vertelt het levensverhaal van de plastisch chirurg Markos. Zijn moeder blijkt het dochtertje van een vriendin in huis te hebben genomen en samen met hem te hebben opgevoed. Het meisje had een verminkt gezicht doordat ze op vijfjarige leeftijd werd aangevallen door een hond. Ze paste niet in het leven van haar eigen moeder, een mondaine actrice.
In het laatste hoofdstuk wordt verteld hoe Markos via de brief van Nabi zijn best heeft gedaan Pari op te sporen in Parijs. De brief onthult haar verleden, en brengt haar uiteindelijk terug bij haar broer Abdullah in de VS, die haar echter niet meer herkent omdat hij aan dementie lijdt. Hij is haar dus vergeten.
Hè-hè; wat een overdosis lief en leed…

Too much

Goed; de verhalen zijn absoluut indrukwekkend, maar ik vind het echt ‘too much’, te theatraal en te sentimenteel. De schrijver heeft zeven verhalen in één roman weten te proppen, die ieder op zich een boek waard zijn. Het kan niet anders dan dat de inhoud daardoor oppervlakkig wordt: wat je in de breedte schrijft, schrijf je niet in de diepte. Ik kon ook geen boodschap ontdekken. De auteur neemt nergens stelling. Maar ook dat was te verwachten, want het boek vangt aan met een citaat van Jeluddin Rumi (een dertiende eeuwse dichter): “Voorbij ideeën van goed en kwaad is er een land. Daar zal ik je ontmoeten.” Insjallah! Alles gaat zoals God het wil. Prima natuurlijk, zolang dat maar geen excuus wordt voor het weigeren om na te denken en onverschilligheid.

Uitgave: De Bezige Bij – 2013, vertaling W. Hansen, 416 blz., ISBN 978 902 347 660 3, €19,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten