“Gevallen land” werd – wat mij betreft volkomen terecht! - door Nu.nl uitgeroepen tot het beste boek van 2013.
Patrick Flanery (Californië, 1975 – woont tegenwoordig in Londen – maakte naam met zijn alom geprezen Zuid-Afrika roman "Absolutie") beschrijft in zijn tweede boek een tot in de puntjes gecontroleerde samenleving, die in haar tomeloze efficiëntie zo verontrustend en bedreigend overkomt, dat het zweet je uitbreekt. Is dit toekomstmuziek? Of zitten we hier misschien al middenin? Zijn we langzamerhand, en zonder dat ons iets wordt gevraagd, met z’n allen aan het veranderen in van hogerhand bestuurde marionetten? En willen we dat eigenlijk wel? Hoeveel persoonlijke vrijheid zijn we geneigd in te leveren tegen een vermeend gevoel van veiligheid? Bestaat er een alternatief? Leidt de weg die we zijn ingeslagen niet naar een moeras van verstikkende regeltjes waarin ieder privé-initiatief wordt gesmoord? Hoeveel ruimte is er nog om te falen? Hoeveel ruimte is er om ‘anders’ te zijn? Allemaal vragen die bij het lezen van “Gevallen Land” opkomen.
In de trant van Egger’s "De cirkel". Alleen beter.
Een goddeloze pietà
Evenals in “En uit de bergen kwam de echo” begint Patrick Flanery zijn verhaal met een proloog. Amerika. In de ‘Rode Zomer’ van 1919 worden twee homoseksuele mannen – waarvan één in vrouwenkleren – door een uitzinnige meute opgehangen in een meer dan tien meter hoge populier. Het is de zomer van de rassenrellen. Het gaat om een blanke herenboer op leeftijd, die het als burgemeester opgenomen heeft voor een paar ten onrechte veroordeelde zwarten. Plus zijn jonge, zwarte pachter. Het onderkomen van de herenboer wordt in de fik gestoken; de boerderij van de pachter blijft gespaard. Tijdens een daaropvolgende onweersbui barst de aarde als door een godsoordeel open en verdwijnt de boom met zijn last in de grond (twee granieten gedenkplaten markeren tegenwoordig het met puin volgestorte gat). Het testament van de herenboer verordineert dat zijn eigendom aan de pachter of zijn familie moet worden gegeven. Zo komt het landgoed in bezit van kinderen van zwarte slaven.
Vervolgens zoomt het verhaal naar het heden. De bejaarde Louise, laatste erfgename van de vervallen boerenbedoening – wat je kunt zien als een metafoor voor het verval van de beschaving - gaat op bezoek bij een ter dood veroordeelde buurman in de gevangenis. Het verhaal is steeds weer in prachtige woorden gegoten: “… Paul is groot genoeg en sterk genoeg om haar met twee handen te kunnen oppakken en meenemen, een goddeloze pietà…”. In een machtige cirkelredenering wordt verteld wat Louise te maken heeft met deze Paul.
Illegalen
Als de man van Louise sterft redt ze het niet om in haar eentje door te boeren en ziet ze zich genoodzaakt het land, waarmee ze is vergroeid, te verkopen aan een megalomane projectontwikkelaar: Paul Krovnik. In eerste instantie mag ze nog in haar huis blijven wonen. Paul is van plan een hele nieuwe stadswijk uit de grond te stampen: 200 luxe villa’s. Zijn eigen utopia. Louise: “… Soms werkte Krovik alleen, maar meestal waren er ook anderen bij: vlezige, half blote mannen wier huid vreselijk verbrandde en vervolgens donker werd als leder: ruggen van schoenleer, dierenhuid in plaats van mensenhuid, met bilspleten die roze-wit boven een broekband van vuile spijkerstof uit piepten. Zijn slungelige vrouw kwam erbij toen het echt warm werd en stond dan tegen de auto geleund met een stille baby in de armen allerlei vragen te roepen en bevelen te schreeuwen…”. Al gauw komt Paul op het idee een weg met voorsorteerstrook aan te leggen op de plek waar Louise woont en krijgt hij het voor elkaar haar te onteigenen. Als mensen van de gemeente vergeten de achterdeur van haar geliefde onderkomen te vergrendelen, blijft Louise zich er illegaal schuilhouden.
Ook met Paul gaat het niet goed. Hij heeft nog geen 21 woningen afgebouwd of de woningmarkt stort in. De huizen die klaar zijn zakken van ellende in elkaar; het hout trekt krom, de muren scheuren, de daken lekken. De eigenaars eisen kosteloze reparaties. Al het geld van Paul gaat op aan rechtszaken. Black Jack: de bank wint. Uiteindelijk moet Paul zijn eigen woning, die hij op de fundamenten van de afgebrande bouwval van de herenboer heeft opgetrokken, verkopen. Zijn vrouw laat hem in de steek. Neemt zijn twee zoontjes mee. Niemand weet echter dat hij, om zich tegen eventuele apocalyptische rampen te beveiligen, onder zijn villa een ondergrondse bunker heeft ingericht die via een geheime gang vanuit de kelder bereikbaar is en een uitgang heeft in het nabijgelegen bos. En daar trekt Paul zich in terug.
Big Brother is watching you
Dan komt het gezin in zicht waar heel het boek om draait. Het neemt zijn intrek in het huis van Paul. Nathaniel, die flink carriére maakt bij een beveiligingsmultinational: EKK. Zijn vrouw Julie, een wetenschapper, verbonden aan een universitair laboratorium. En hun zoontje Copley, die bepaald niet lijkt te kunnen wennen aan zijn nieuwe omgeving: hij maakt rare geluiden en loopt rond als een tinnen soldaatje.
Al gauw blijkt dat het bedrijf waar Nathaniel werkt macht heeft over zo ongeveer heel hun leven. Copley moet naar een school waar hij het totaal niet naar zijn zin heeft. Maar ja; het is een school van het bedrijf. De marktwerking is zo ver doorgevoerd dat elke overtreding van de schoolregels bestraft wordt met een geldboete. Aan het plafond van het gebouw hangen overal bollen met camera’s die alle bewegingen van de leerlingen registreren. Als er op het schoolplein wordt gevochten hebben speciale EKK-surveillanten toestemming om op de kinderen te schieten. Trouwens; ook de nieuwbouwwijk wordt bewaakt door particuliere bewapende EKK-beveiligers.
Nathaniel’s taak is om van het geprivatiseerde gevangeniswezen een goudmijn te maken. Winst te genereren door de criminele onderklasse als een modern slavenlegioen aan het werk te zetten. Hoe meer delinquenten, hoe beter, natuurlijk – dus alle EKK’ers worden gepusht om ook privé vooral goed om zich heen te kijken of er niet ergens iemand misschien iets fout doet. Nathaniel’s bazen zeuren aan zijn kop dat zijn vrouw ook bij hen moet komen werken: een gezin hoort in de schoot van het bedrijf. Ondertussen is Julia in haar vrije tijd in de kelder bezig een menselijke robot in elkaar te zetten. De machine lijkt belangrijker dan de daklozen die op een, tijdens verschrikkelijke hoosbuien ingestort viaduct, bivakkeren.
En Copley wordt steeds gekker. Hij beweert dat er ‘s nachts een man door het huis rondstruint. Zijn ouders geloven hem niet, gaan met hem naar een psychiater, die hem drogeert met pillen. Er gebeuren vreemde dingen: de meubels verplaatsen zich, ramen staan open die dicht zouden moeten zitten, muren worden beklad. Copley krijgt overal de schuld van. Hij zou de werkelijkheid niet van fantasie kunnen onderscheiden. Natuurlijk heeft Copley gelijk: Paul probeert de bewoners weg te pesten uit zijn huis.
Als Louise met grof geweld door EKK-mensen uit haar woning wordt gezet nemen Julia en Nathaniel haar in huis om voor Copley te zorgen. Ze is de enige volwassene die hij vertrouwd en waar hij goed mee op kan schieten. Nathaniel, die zelf een traumatische jeugd achter de rug heeft, met een vader die hem mishandelde en een moeder die de andere kant op keek – een vermaard kinderpsycholoog, dus niemand die ook maar een greintje vermoeden had dat er iets mis kon zijn bij hen - weet zich geen raad met Copley. Tenslotte draait hij, evenals Paul, helemaal door.
Zwart-wit gesteld: alle mannen in het boek gaan ten onder aan hun ieder-voor-zich-mentaliteit, winstbejag en geweld. Alle vrouwen redden zich door naastenliefde, zorgzaamheid en altruïsme.
Veiligheid
“Gevallen land” wordt gepresenteerd als een ‘post 9/11’ roman: “… Als het niet al gebeurd is, staat de mensheid op het punt een nieuw tijdperk binnen te gaan, waarin veiligheid van groter belang zal zijn dan al het andere, niet alleen veiligheid van eigen lijf en goed, maar ook van voedsel, water, gezondheid, medicijnen, het milieu. Veiligheid zal het belangrijkste issue en de belangrijkste zorg zijn voor het menselijk bestaan op deze planeet en elders; om de veiligheid van de menselijke soort op langere termijn te kunnen garanderen (als het voortbestaan van de mensheid tenminste gewenst is), zullen we de aarde moeten verlaten. Hawking heeft dat gezegd, en anderen zijn het daar mee eens. Nathaniel gelooft er ook in, maar hij gelooft ook in het werk dat zijn concern doet om de wereld in toenemende mate veilig te maken – niet alleen voor naties en multinationals, maar ook voor mensen als hij, zijn vrouw en zijn kind…”.
Na een week waarin de tv-journaals gedomineerd werden door de neergestorte MH17, het onmenselijke geweld van ISIS, en de uitzichtloze strijd in Gaza, kun je je daar alles bij voorstellen.
Een hoofdstuk begint met een donker citaat van Gerard Manley Hopkins: “… Alle geveld, geveld, zijn alle geveld… niet gespaard, niet een…”. En ergens zegt Louise: “… Dus ik verkocht het land in het jaar dat Donald overleed, een paar maanden nadat hij de grond inging en na de brand van de Fourth of July. Krankzinnige tijd, duistere tijd, die in de plaats kwam van een korte, kalme tijd die te mooi was om te duren. Een afgrijselijk jaar van kabaal: het verlies van Donald, de verkoop van het land, een wereld die nog steeds doldraaide, een tijd van sirenes en alarmen en geraas van vliegtuigen waar je darmen van ineenkrompen. Ik vind het vreselijk dat ik de rest van mijn leven zal doorbrengen in een wereld vol angst, een wereld waarin angst het enige is waar de mensen over praten en waar de taal van de kruistochten in het discours van nieuwslezers en politici doordringt: een aan de bodem ontsproten ziekte als Macrophomina phaseolina en de houtskoolrot die eruit voortkomt, en waar de taal grijs van uitslaat, een schimmel die zich verspreidt in de droogte van onze tijd, door de droogte van onze spraak, omstandigheden die elke groei fnuiken, elk debat in de kiem smoren: een tijd waarin alleen de parasiet, de schimmel, of de plant het overleeft en alles overwoekert wat redelijk en doordacht en wat goed is…”.
Het is alsof het over ons, en nu en hier gaat. Maar net als in dit boek geeft het altruïsme, dat zich heeft laten zien in de waardige stilte en het ceremonieel waarmee de vliegtuigen uit Oekraïne werden ontvangen, al die duizenden mensen die langs de snelwegen stonden te kijken naar de ellenlange stoet van teruggekomen slachtoffers en de heftige verontwaardiging waarmee is opgekomen tegen het wegkijken van antisemitisme in Den Haag, hoop. Ik heb mij nooit zo patriottisch gevoeld, maar op dit moment ben ik met minister Timmermans bijna ‘trots’ op mijn land.
“… Misschien…”, zegt Louise op het eind van het boek, “… zijn wij slechts de prehistorie van een toekomstige beschaving, verschrikkelijke apen die de grond met ons eigen bloed doordrenken…”. Ik zei het al: “Gevallen land” zet aan tot nadenken…
Uitgave: De Bezige Bij 2013, vertaling Auke Leistra, 463 blz., ISBN978 902 348 441 7, €24,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten