dinsdag 13 januari 2015

Jezus en het evangelie van Judas – Tom Wright


Subtitel: De ontdekking van een oud manuscript en de betekenis ervan voor vandaag

Van de New Age-moeder van Adriaan van Dis (zie mijn vorige recensie) naar het gnostische evangelie van Judas is niet zo’n grote stap. Geboeid door “Pleidooi voor de Psalmen” (zie mijn blog van 19.12.14) van theoloog en historicus Tom Wright, ging ik op zoek naar meer van zijn werk. De voormalige bisschop van Durham blijkt ruim tachtig boeken op zijn naam te hebben staan, dus ik kan nog even vooruit. “Jezus en het evangelie van Judas” leest bijna even spannend weg als “De Da Vinci Code”. En het is niet eens fictie.

Slechterik

Volgens mij is de belangstelling voor gnostiek inmiddels weer tanende – zo gaat dat met hypes en ondertussen hebben we wel wat anders aan ons hoofd – maar het blijft enerveren: nieuw ontdekte archeologische vondsten, documenten, manuscripten, boekrollen, evangeliën, die heel ons wereldbeeld op de kop zetten of de kennis van nu in een totaal ander daglicht plaatsen. Boeken worden er over vol geschreven. Legio films zijn er aan gewijd. Dat er delicate geheimen onder de pet worden gehouden door een kerkelijke of politieke elite, omdat openbaarheid hun macht zou aantasten. Dat er bewijzen bestaan die aantonen dat het orthodoxe christendom gestoeld is op lariekoek. Iedere echte vondst in die richting wordt in de media steevast met hevige opwinding begroet. Alsof de aloude christelijke traditie iets is dat ontmaskerd moet worden.
Eén zo’n document is het “Evangelie van Judas”, een authentieke tweede-eeuwse gnostische tekst over het leven van Jezus, met in de hoofdrol Judas Iskariot, één van de twaalf discipelen die zijn meester overleverde aan de Romeinse autoriteiten om gekruisigd te worden. Vandaar dat zijn naam vaak in verband wordt gebracht met uitdrukkingen die te maken hebben met verraad, zoals ‘een judas’ of ‘judaskus'. Het bijzondere is dat Judas in dit evangelie niet wordt afgeschilderd als de slechterik, zoals in de Bijbel, maar juist als een vrome en gelovige leerling die door Jezus wordt gemanipuleerd om te doen wat hij deed. Aan de hand van dit ‘nieuwe’ evangelie toont Tom Wright het verschil aan tussen het vroege christendom en de gnostiek.

De goddelijke vonk
Gnostiek is een verzamelnaam voor een waaier aan religieuze groeperingen uit de begintijd van het christendom, die zichzelf ‘gnostikoi’ noemden, een afleiding van het Griekse woord gnosis - kennis. In de gnostiek kreeg gnosis de speciale betekenis van mystieke kennis over de verborgen aard van de werkelijkheid en van de mens. De gnostiek onderscheidde zich daarmee van het confessionele christendom dat zich baseerde op geloof. Gnosis en geloof (gnosis en fides) vormden in de begintijd van het christendom twee religieuze tegenpolen onder de volgelingen van Jezus. Volgens Wright biedt het “Evangelie van Judas” een helder overzicht van de fundamentele leerstukken van de gnostiek.
In het joden- en christendom is JHWH (Jahweh), de God van Israël, de ene, de schepper van hemel en aarde. Volgens de gnostiek is JHWH echter een boosaardige, domme en wispelturige schepper, de demiurg, de Heer van het kwaad, en de materiële werkelijkheid derhalve een slechte en duistere plek. Misschien is dat de reden waarom in veel gnostische geschriften de Bijbelse helden tot schurken worden gemaakt en andersom: als de God van het Oude Testament bij nader inzien een kwaadwillende god is, dan waren de mensen die hij afwees (zoals Kaïn) juist goed en de mensen die hij goedkeurde (zoals Abel) slecht. Dat zou de verklaring voor de omgekeerde kijk op Judas kunnen zijn.
Ook het menselijke lichaam hoort bij de stoffelijke wereld die je moet verzaken. Seks vonden de meeste gnostici een slecht idee (zie o.a. mijn blog over “Jezus en Maria Magdalena” van Lisette Thooft). Er is wel een goede en boven alles verheven Vadergod, maar die heeft niets met de materiële wereld te maken.
Er bestaat voor ingewijden verlossing uit de gecorrumpeerde wereld door middel van geheime kennis, gnosis, waardoor dezen zich bewust worden van de goddelijke vonk die ze in zich meedragen. Dat is de poort naar hogere sferen. Een andere en spirituele werkelijkheid. Het gedoemde lichaam zal gelukkig sterven en dan is de geest vrij.
Voor sommige gnostici was Jezus ‘de openbaarder’ (ze geloofden natuurlijk niet in zijn lichamelijke opstanding). Hij zou verborgen informatie hebben doorgegeven aan een paar lievelingsdiscipelen. Dat verklaart ook waarom gnostische evangeliën vooral bestaan uit een verzameling spreuken en leeruitspraken terwijl de Bijbelse of canonieke evangeliën - Mattheus, Markus, Lukas, Johannes - meer weg hebben van biografieën annex ooggetuigenverslagen. Met andere woorden: de gnostische evangeliën geven goede raad en de canonieke evangeliën brengen nieuws. De gnostische Jezus is niet gekomen om de wereld te redden, te genezen of te veranderen, maar om de geheime kennis te openbaren die iemand nodig heeft om uit de verdorven wereld te ontsnappen. Hij is een wijze goeroe.
Het gnostieke wereldbeeld is derhalve door- en door dualistisch, terwijl het oorspronkelijke joden- en christendom uitgaan van één God en één ooit goed geschapen wereld, die weliswaar ‘gevallen’ is, maar weer hersteld zal worden. En aan dat herstel kunnen wij meewerken (zie b.v. ook Gabe Lyons). Van wereldmijding kan geen sprake zijn – ook al pakte dat nog zo vaak anders uit.
In een tijd waarin iedereen hevig op zoek is naar zijn authentieke zelf - dat volgens psycholoog Paul Verhaeghe niet eens bestaat, zie hier - is het natuurlijk niet zo gek dat de geschriften van de gnostici aanspreken.

Tegenstrijdig en onverenigbaar
Volgens Wright zijn de portretten van Jezus uit de canonieke en gnostieke teksten tegenstrijdig en onverenigbaar, en kunnen zij elkaar niet aanvullen, zoals veel voorvechters van de gnostieke Jezus beweren. De gnostici zijn met het jonge christendom op de loop gegaan, want de canonieke evangeliën zijn ouder dan de gnostische evangeliën: “… Wanneer ik een document ontdek dat, zoals in het onderhavige geval, duidelijk ageert tegen een reeds gevestigde mening – door vol te houden dat Jezus niet de zoon van God is, dat de eucharistie en de twaalf apostelen van geen belang zijn, enzovoort – dan is het voor mij geen vraag: de reactie komt altijd later dan het gezichtspunt waartegen het zich keert…”.
Wright denkt dat de gnostiek gedeeltelijk verklaarbaar is door het feit dat het beloofde koninkrijk van God uitbleef: “… Deze verwachting werd op wrede wijze de bodem ingeslagen, eerst in de jaren 66 tot 70 (waarin de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel plaatsvond) en later nog eens in 132 tot 135 (de Bar Kochba-opstand)…”. De christenen zijn in de tweede eeuw enorm vervolgd - net als nu, zie hier de schrikbarende cijfers van Stichting Open Doors. Dan is het een logische stap om je naar binnen te richten. De meeste gnostici gingen het martelaarschap uit de weg of vonden het zelfs belachelijk; hun escapistische geloof had immers niets van doen met de zichtbare werkelijkheid.
Sommige gnostiek-kenners menen dat het eerherstel van Judas kan helpen de verschillen tussen het joden- en christendom op te heffen, omdat Judas in de middeleeuwen werd gezien als het prototype van de joden: een onbetrouwbare, verraderlijke godsmoordenaar. De joodse wetenschapper, professor Amy-Jill Levine denkt daar anders over: “…Deze herziene visie op Judas zal geen positieve gevolgen hebben voor de joods-christelijke verhoudingen. Ik zou zelfs verder willen gaan door te stellen dat het Evangelie van Judas een theologie presenteert die voor joden en christenen in gelijke mate schadelijk is. (…) Ik geef de voorkeur aan de God van Israël boven een heldenstatus voor Judas. Ik verkies de wet en de profeten boven een openbaring over de verlichte aeonen. En ik behandel het lichaam liever met eerbied dan als oud vuil…”. Tom Wright is al even duidelijk: “… Ondanks beweringen van het tegendeel door Meyer, Ehrmann, Pagels en anderen is het Evangelie van Judas van begin tot eind een absolute en grondige ontkenning van alles wat de canonieke evangeliën vertellen…”. Volgens hem lijkt het gnosticisme meer op een versimpeld boeddhisme dan op het joden- of christendom.

Hoe gnostisch waren ‘wij’ eigenlijk?!
Heel bijzonder vind ik de manier waarop Wright wijst op de gnostische elementen die het bestaande christendom zijn binnengeslopen, waarbij de eigen menselijke ervaring de voornaamste bron van gezag is geworden: “… Dat leidt vervolgens tot een in religieuze termen verpakt existentialisme: de ontdekking van het eigen ik is de voornaamste godsdienstige plicht, en de plicht die daaruit wordt afgeleid is dat ‘je trouw moet zijn aan jezelf’, zelfs als dat tot gevolg heeft dat je ontrouw wordt aan alles en iedereen…”. Ik moest gelijk denken aan de vader in "Knielen op een bed violen" van Jan Siebelink, die zijn gezin opoffert aan zijn eigen heil.
Over de scheiding tussen religie en de aardse werkelijkheid binnen het orthodoxe protestantisme: “… Hier komt iets opvallends naar voren. Het radicale dualisme van het Evangelie van Judas heeft veel gemeen met het even radicale dualisme van de dispensationalisten in grote delen van Noord-Amerika, dat in de beroemde romanserie “Left Behind” een spreekbuis heeft gevonden. In beide gevallen is immers het voornaamste doel om aan deze verdorven wereld te ontsnappen, in plaats van net als het Nieuwe Testament gericht te zijn op de komst van Gods koninkrijk op aarde. Ik betwijfel of Ehrmann en Meyer gecharmeerd zullen zijn van de gedachte dat zij in de verte nog familie zijn van de fundamentalistische dispensationalisten, maar het bewijs ligt voor het oprapen. ‘De wereld is geen thuis; ik reis er slechts doorheen,’ zingt de fundamentalist, iets wat de gnosticus zomaar mee zou kunnen zingen…”. De christelijke toekomstverwachting is verbluffend veel op de gnostiek gaan lijken: als je dood gaat wacht je de hemel.
Tom Wright heeft mij wel aan het denken gezet over de omgeving waarin ik opgroeide. Het bevindelijke christendom om mij heen speelde zich ook voornamelijk diep van binnen af. Soms werd aan de hand van een soort psychologische meetlat, de zogeheten ‘standenleer’, beoordeeld hoe ver je was gevorderd op de innerlijke weg naar God. Daar is niets over terug te vinden in de Bijbel. De ‘bekering’ was iets wat je overkwam vanuit goddelijke regionen, daar kon je niets aan doen: uitverkiezing. Een soort verlichting. De ‘echt-bekeerden’ waren mensen met een ‘nieuw hart’; iets wat toch wel erg op ‘de goddelijke vonk’ van de gnostici lijkt. Er waren maar enkele ‘uitverkorenen’, een soort geestelijke elite waarbij het gewone klootjesvolk het nakijken had. Ik heb echt jaren gebeden om ‘een nieuw hartje’ terwijl ik niet eens wist wie Jezus was. Ik weet nog heel goed dat ik een psalmboekje kreeg toen ik net een beetje leerde lezen. Achterin stond een formulier dat ‘De ziekentroost’ heette. Met een pen streepte ik de woordjes aan die ik herkende. Het ging wel opvallend vaak over ‘je zus’, merkte ik.
In sommige hypercalvinistische stromingen is Jezus in geen velden of wegen te bekennen. Later begreep ik dat dat kwam omdat men doodsbang was om met ‘een ingebeelde Jezus naar de hel te gaan’; wat gek genoeg weer heel dicht in de buurt van atheïstische commentaren komt die stellen dat geloof in Jezus een waandenkbeeld is. Maar wat toendertijd nog veel erger was: de ‘evangelischen’ oftewel ‘e.o.–ers’ hadden het altijd over Jezus, en je zou als rechtgeaarde refo maar eens voor evangelisch worden versleten! Wat het dichts bij elkaar ligt, bijt elkaar het hardst. En dan heb ik het nog niet gehad over het doorgedreven dualisme tussen ‘wij’ en de zondige ‘wereld’. ‘Wij’ hadden geen televisie en ‘wij’, meiden, droegen lange rokken in plaats van hippe spijkerbroeken en ‘wij’ deden niet aan inenten.
Hoe gnostisch waren ‘wij’ eigenlijk?!

Uitgave: Boekencentrum – 2007, vertaling Dorienke de Vries, 113 blz., ISBN 978 902 392 196 7, €14,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten