Subtitel: Zijn leven, zijn gedichten
Gisteren ging de Boekenweek van start. Het thema is ‘waanzin’. Pieter Steinz schrijft in zijn Boekenweekessay “Waanzin in de wereldliteratuur” (helaas kan Steinz in zestig bladzijden maar heel kort ingaan op alle overkokende geesten die in de literatuur aan de orde komen; ik verwijs hierbij even naar mijn blog over Ranne Hovius, die in haar fascinerende studie “De eenzaamheid van de waanzin. Tweehonderd jaar psychiatrie in romans en verhalen” dit onderwerp in 300 bladzijden veel uitgebreider uit de doeken doet) dat er in vrijwel alle goede boeken sprake is van gekte. Dat kan ook haast niet anders. Verhalen gaan altijd over het menselijk tekort. Over volmaakte levens en een volmaakte wereld valt weinig te zeggen.
De protestantse literatuurcriticus Hans Werkman (1939), die naast gedichten, verhalen en romans ook biografieën schreef over de dichter Willem de Mérode en de romanschrijvers J.K. van Eerbek en Bé Nijenhuis, haalde de bijna vergeten dichter Kees van Duinen (1907-1950) onder het stof vandaan. Een man die het erg moeilijk moet hebben gehad, omdat hij ervan overtuigd was dat zijn depressieve poëzie in de degelijke gereformeerde omgeving waarin hij leefde, zou worden aangeduid als ‘zondig’.
Eenzaamheid en uitzichtloosheid
Er verscheen van Kees van Duinen maar één gedichtenbundel, een jaar na zijn dood: “De trap”. Hans Werkman vond nog vijftien onbekende gedichten die de moeite waard waren, en heeft alles, samen met een voorafgaande levensbeschrijving, opnieuw uitgegeven onder de titel: “Tegen de ruit”.
Werkman: “… Zijn angsten zijn vaak grondeloos. Hij lijkt aangeraakt door de eenzaamheid en uitzichtloosheid van het Franse existentialisme, dat in 1950 nog maar net tot de Nederlandse literatuur begon door te dringen. Hij las veel Franse literatuur, maar daardoor kunnen zijn eenzaamheid en angst niet ontstaan zijn. Die zaten kennelijk toch in zijn genen…”.
De titel “Tegen de ruit” komt uit het gedicht ‘Momentopname’ waarin het wanhopige gevoel geen verbinding, geen contact te kunnen maken met de buitenwereld, schrijnend naar voren komt:
Ik kijk uit in de straat naar de regen,
Er gaat iemand langzaam voorbij.
Ik tik met mijn ring even tegen
De ruit. En hij ziet naar mij.
Vergeef mij, meneer, ik wou weten
Of ik dan wel gij dat waart:
Een gewond gelaat dat verbeten
Uit de regen mij tegenstaart.
De man gaat verder. De regen
Heeft spoedig het beeld weggewist.
Ach, nooit wordt gewisheid verkregen
Wie van tweeën de ander is.
Wij zijn allen zo radeloos verlegen
Dat ieder de ander gelijkt:
Een gewond gelaat, waar de regen
En de wind vluchtig over strijkt.
Kees van Duinen is niet de enige die het gevoel had als door een ruit van de omringende wereld te zijn afgescheiden. Zie bijvoorbeeld “De glazen stolp” van Sylvia Plath, of de ongelooflijk mooie roman van Marlen Haushofer, “De wand”, wat mij voorkomt als een metaforisch verhaal over depressie.
Met dikke klompen over de bloembedden van mijn hart
Van Duinen was een man met twee gezichten. In de maatschappij, waar hij meerdere kantoorfuncties vervulde, was hij schuw en neerslachtig. Thuis, tussen zijn zes kinderen en onder literaire vrienden, kon hij gelukkig en vrolijk zijn. In de oorlog verbrandden zijn jarenlang neergepende proza- en poëziefragmenten, evenals zijn moeizaam verzamelde bibliotheekje. Hij was straatarm: “… Kees en Martje - zijn zorgzame vrouw, met wie hij op 35-jarige leeftijd trouwde - konden de kachel niet stoken en kropen maar vroeg in bed. Kees las Martje dan voor, de hele “Oliver Twist” van Dickens…" (de Vlaamse psychiater Dirk De Wachter zou zeer tevreden zijn geweest over dit huwelijk, zie ”Liefde. Een onmogelijk verlangen?”). Na de oorlog begon hij zonder één klacht weer van voren af aan.
Ook al was Kees van Duinen doodsbang voor de sterke sociale controle binnen de christelijke gelederen, hij bewoog zich wel tussen gelijkgezinde medepublicisten. Tot mijn verrassing gingen ze helemaal niet zo vroom met elkaar om. Ene Arjen Miedema, die bittere gedichten had geschreven over de vrijgemaakt- gereformeerde kerk waarin hij zich niet thuis voelde, in een brief aan Van Duinen: “… ‘Je hebt het bij het rechte end. Op de bodem van mijn ziel ligt geen alsem, maar honing.’ Miedema’s bitterheid kwam voort uit ‘deceptie en een beetje gekrenkte eerzucht’. ‘Ik heb zo’n gevoel, dat ik nooit meer uitgevloekt kan raken over dat stomme (z.g. Gereformeerde) Philistertum, dat met hun dikke klompen over de bloembedden van mijn hart gelopen heeft. Die vloekstemming is bij uitstek zondig, ja moordend, maar in mildere momenten speelt de genade er doorheen en dan krijg je de melange van dulce-mara, grofheid en teerheid in een vers, zoet en bitter water uit dezelfde wel.’…”. En even verder: “… Miedema liet in zijn brieven merken dat Kees tot zijn intimi behoorde. Hij schreef dat zijn psychiater hem medicijnen had voorgeschreven die hem tijdelijk impotent zouden maken, maar ‘Arjen impotent maken… dat kruid moet nog geschapen worden.’ Hij kon Kees ook vriendschappelijk-pesterig ‘misselijke kaalkop’ noemen en hem schijven: ‘koop a.u.b. een pruik, want ik kan die kale kop van jou niet langer verdragen.’…”.
Van Duinen was een outsider, hing een zelfgemaakt houten kruisje aan de muur en zette tijdens advent een gekregen houten kerststal op tafel, wat zijn geloofsgenoten maar ‘rooms’ vonden. Hij nam zijn kinderen mee naar een kerstdienst in de Hervormde kerk omdat daar een grote kerstboom de boel verlichtte. Hij ging met zijn zwager naar een ander dorp om de film “Im Westen nichts Neues” te zien: naar de bioscoop gaan was ‘not done’ in zijn omgeving.
Vloeken en seks
Christendom en literatuur heeft elkaar altijd gebeten. Tot op de dag van vandaag. Heel vaak komen discussies tussen christenen over boeken niet verder dan: hoeveel vloeken en hoeveel seks kan er nog mee door? Mag álles? Niks? Een beetje? Graham Greene - die zichzelf bestempelde als christen - zei ooit: ‘literatuur gaat altijd over zonde’. Christenen mogen de zonde natuurlijk niet promoten. Of anderen op verkeerde gedachten brengen. Daarom kunnen christenen ook niet schrijven, denk ik (een uitzondering bevestigt de regel). Christenen zijn volgens de Heidelbergse Catechismus net zo goed als romanhelden ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’. Echter, als je ‘bekeerd’ bent leeft volgens Galaten 2:20 niet jij maar Christus in jou. Daarom kunnen gelovigen in feite niet authentiek zijn, en dus ook niet ‘echt’ schrijven – is mijn stelling. Hoe meer ik lees, hoe minder ik weet, maar dat laatste lijkt mij toch absoluut een voorwaarde voor goede literatuur. Christenen lijden aan vooringenomenheid, en het blijkt nog steeds heel moeilijk deze valkuil als christelijke schrijver te vermijden.
De afgelopen jaren heeft uitgeverij KOK een serie “Christelijke Klassieken” uitgegeven. Ze kwamen met zeven titels. Zéven: was er niet meer te vinden? Taaiden lezers bij het woordje ‘christelijk’ al bij voorbaat af?
‘Schaffe Künstler, rede nicht’
Hans Werkman beschrijft dit christelijk-literaire dilemma, aan de hand van Van Duinen’s worsteling, op een uitermate fijngevoelige manier.
Over ene Lidy van Eijsselstein, een wat vrijere christelijke dichteres: “… In haar kring van protestantse artistieke vrienden betoogde ze vaak dat er geen christelijke kunst bestond, wel kunst van christenen (een stelling die pas jaren later veel algemener werd aanvaard onder christen-schrijvers). Ze theoretiseerde niet, maar zei het Goethe na: ‘Schaffe Künstler, rede nicht’…”. Het was deze Lidy die na een heftige confrontatie, Kees van Duinen zo ver kreeg dat hij zijn gedichten aan haar liet lezen, want hij was te trots en te schuw om zich bloot te geven voor familie, kerkgemeenschap en publiek: “… Hij smeet de zaak in mijn schoot, een boze schooljongen. ‘Daar,’ zei hij. ‘Maar het is alles niets! En al zou het wel wat zijn, ze nemen het, bij ons, toch niet! Dat moet een beetje uitgesproken “Christelijker” zijn dan ik werken kan, dat moet er dikker op liggen…’ (…) Zij schreef het mede toe aan ‘zijn angst voor het goedkope succes’ dat een schrijver in christelijke kringen soms zo makkelijk in de schoot viel…”. Ze vertelt dat Kees van Duinen al zijn stekels opzette als hij het idee kreeg dat anderen van hem eisten dat hij zijn levensbeschouwing uit moest dragen. Zo gauw zijn werk of dat van anderen “… ook maar de flauwste geur van opzettelijkheid kreeg, was het bij Kees mis. Dan werd hij juist opstandig, en legde in zijn werk weer eens de andere kant van de zaak neer, schreef regels van de diepste twijfel, de leegte, de eenzaamheid…”.
Ik heb jarenlang meegedraaid in de christelijke boekenbranche: eerlijk gezegd denk ik niet dat er veel is veranderd. Er is bij christelijke uitgevers dan ook geen vraag naar literatuur, er is vraag naar ‘verantwoorde’ boeken die het geloof bevestigen, uiteenzetten, uitspitten, bekrachtigen en – neem mij niet kwalijk – soms zelfs voorkauwen. Daar is natuurlijk niks mis mee; maar ik vind dat niet de taak van literatuur. Het is niet de schrijver, maar de lézer, die een - al dan niet christelijke - mening moet vormen over wat er aan literatuur misschien als een meteoriet zijn leven binnen komt zeilen. Daar leer je van, groei en ontwikkel je door: óók en voorál als christen.
Langs de rand
Kees van Duinen gruwde van stichtelijke boodschappen en plichtmatig plechtige taal:
“… Meermalen heeft hij geklaagd dat zijn kerkelijke milieu juist zulke gedichten van hem vroeg. Hij ervoer dat als dwingend. Hij kon daarin maar voor een deel zichzelf zijn, en hij voelde dat men het andere deel van hem, dat hem zeer in beslag nam, niet wilde accepteren: het afgrondelijke, de angstige eenzaamheden, de godverlatenheid…”.
Recensent Reinald Kuipers in een socialistische krant: “… Van Duinen bleef een actieve kerkmens, al moet hij, naar zijn verzen getuigen, steeds een “gevaarlijk” geloof beleden hebben, balancerende langs de rand van zijn uit overlevering ontvangen overtuiging. Maar is zo’n religie niet de edelste?...”. Ene Wob Meijer vroeg zich na de dood van Kees van Duinen echter af waarom zijn gedichten getuigden van zo weinig christelijke troost en zo veel angstige eenzaamheid en kwam tot een heel andere conclusie: “… Zonder enig psychologisch inzicht te tonen zocht hij de oorzaak in het onchristelijke leesgedrag en het tekort aan geloof van de dichter, en niet in diens depressieve aard. Hij suggereerde bovendien dat Kees van Duinen die troosteloze gedichten beter had kunnen verzwijgen of vernietigen…”, waarna Werkman voornoemde aldus citeert: “… Het wroeten in eigen ziel, het ronddwalen en tollen in het eigen ik, het ankerplaats zoeken in andere bodem dan die van het gelovig aanvaarden van Gods beloften móet tot radeloosheid brengen. Het steeds maar weer tot zijn vertrouwden maken, jaar in jaar uit, van dichters en denkers, - hoe groot ze ook mogen zijn, ja, juist door hun “grootheid” – moet zich wreken. Dit is de vloek van het niet luisteren naar het woord van Johannes, de apostel der liefde, die ernstig waarschuwt, toch niemand te ontvangen die een andere leer brengt dan die van Christus: Ontvangt hem niet in uw huis – als welkome gast – en zegt niet: wees gegroet – het is me een genoegen intiem met u te mogen verkeren. (…) Het gaat hier waarlijk niet alleen om Kees van Duinen, maar evenzeer om u en mij. Het is een groot kwaad, waaraan velen onzer – zo niet allen – ons schuldig maakten en nog maken, dat we op zo vertrouwde voet staan met allerlei ongelovige wetenschap, heidense filosophie en goddeloze kunstuiting…”.
Dan denk ik gelijk: maar Jezus at toch ook met ‘hoeren en tollenaars’ (Lucas 5: 27-32)? Meijer moet met argwaan de boekenkast van Van Duinen hebben bekeken, zegt Hans Werkman, waarin: “… de vijf delen van “l’Histoire des Girondins” door De Lamartine, de zeven banden van “Geschiedenis der Franse Revolutie” door Thiers, de negen delen van “Hollands Roem in Kunsten en Wetenschappen” door Collot d’Escury, de biografie van de theoloog F. Schleiermacher door Elisa Mater, “Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk” door J. Reitsma (in de eerste helft van de vorige eeuw was de Hervormde Kerk lang niet zo streng als de Gereformeerde), “Verworpen Christendom” door Henri Brunning, de liberale literatuurbeschouwingen van W.L.M.E. van Leeuwen, de roman “De dood van Angèle Degroux” van H. Marsman over angst en dood, en vele boeken van de negentiende-eeuwse afvallige predikant Busken Huet…” gebroederlijk naast elkaar stonden.
Benauwde gereformeerde wereld
Kees van Duinen heeft erg geleden onder de scheuring die zich in de oorlog in zijn kerk voltrok – de zogenaamde ‘vrijmaking’. “Tegen de ruit” doet denken aan het oeuvre van Maarten ’t Hart die in hetzelfde kerkelijke milieu opgroeide, en de roman “Donderdagmiddagdochter” van Stevo Akkerman, die eveneens de benauwde gereformeerde wereld ontsluit. Maarten ’t Hart nam afstand van het geloof. Kees van Duinen heeft dat nooit gedaan, alhoewel hij het er even moeilijk, zo niet moeilijker mee had. En Stevo Akkerman lijkt het allemaal nog niet zo te weten.
Uitgave: Prominent – 2015, 160 blz., ISBN 978 907 927 259 4, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Fascinerende en tragische geschiedenis, die mij niet onberoerd laat. Ik zal er ongetwijfeld aan refereren in mijn Studium Generale op vrijdag 10 april bij Driestar-educatief in Gouda (http://www.driestar-educatief.nl/over-ons/studium-generale).
BeantwoordenVerwijderenVoor nu een citaat van Marilynne Robinson uit haar essaybundel 'When I was a child I read books': 'Tightly knit communities in which members look to one another for identity, and to establish meaning and value, are disabled and often dangerous, however polished their veneer.'
Stevo Akkerman
'Christenen lezen geen literatuur en schrijven geen literatuur'...
BeantwoordenVerwijderenVan iemand die zoveel leest, had ik wel een meer genuanceerde kijk op christenen verwacht.