dinsdag 1 september 2015

Het meisje in de trein – Paula Hawkins


Al wekenlang staat het thrillerdebuut “Het meisje in de trein” van Paula Hawkins (Zimbabwe 1972, journalist, verhuisde in 1989 naar Londen, schreef onder het pseudoniem Amy Silver romantische fictie) op nummer 1 van alle bestsellerlijsten die ik onder ogen krijg. Het is succesvoller dan De Da Vinci Code van Dan Brown. Dat zegt wel wat. Waarom een boek ineens zo aanslaat? “… Het is moeilijk om er iets over te zeggen…”, aldus de auteur in een interview met de Amerikaanse website The Daily Beast. “… Er zitten zeker dingen in het verhaal die voor de lezer, waar ook ter wereld, herkenbaar zijn. Zoals het plezier dat we kennen als we onszelf een voyeuristisch inkijkje gunnen in huizen wanneer we die passeren. En de gedachte dat er iets mysterieus of vreemds aan de gang is in die woningen is onweerstaanbaar. Dus dat zal mensen zeker aanspreken. Daarnaast hebben mijn uitgevers veel werk verricht door het boek via social media bekend te maken en veel recensenten geïnteresseerd te krijgen…”. Tijd dat ik het ook eens las.

Ware ikken

Volgens mij is er meer aan de hand. Betichtte ik Sylvain Tesson er in mijn vorige blog van weinig psychologische diepgang te hebben; dat kun je van Paula Hawkins niet zeggen. En misschien maakt dat het verschil, want ik heb wel eens spannender thrillers gelezen. Hawkins duikt in het innerlijk van haar personages als geen ander. Zoals Dan Brown de koude, kille, materialistische wereld opnieuw ‘betoverde’ met De Da Vinci Code, en J.K. Rowling met Harry Potter, zo is het alsof Hawkins de onpersoonlijke mens weer een eigen ik geeft. Hoe harder deskundigen roepen dat wij geen ‘ziel’ hebben (zie mijn blogs over “De slaap en de dood” van A.J. Kazinski en “Essays over de ziel” van Robert Lemm), des te wanhopiger zoeken we ons ‘authentieke zelf’, lijkt het wel. Alsof dat samen op gaat. Alsof de wetenschap de ziel van ons heeft afgepikt. Het doet me denken aan een bal, die nooit voor lang onder water wordt gedrukt. Iets wat taboe is verklaard gaat onderhuids, en spat ergens anders in volle hevigheid weer naar boven. Wij willen lezen over ware ikken. Wij willen lezen over wat er verborgen ligt achter de conformerende maskers die we de buitenwereld tonen. Wie zijn we echt? Zijn we onszelf een raadsel, misschien is een ander een open boek. Met een beetje verbeeldingskracht kun je ‘huizen’ in het vetgedrukte stukje hierboven dan ook als een metafoor voor ‘mensen’ zien: het lichaam als woning van de ziel.

Rachel
Hawkins doet haar verhaal vanuit het perspectief van drie vrouwen: Rachel, Megan en Anna. Bepaald geen vrolijke tantes, al lijkt het aan de buitenkant heel wat. Behalve de getormenteerde Rachel dan. Elke doordeweekse dag reist ze met de stoptrein van 8.04 van Ashbury naar Londen, en weer terug met die van 17.56. Tijdens de rit stopt de trein vaak voor een rood sein en kijkt ze naar een rijtje victoriaanse huizen. Ze fantaseert over een stel dat in een van die huizen woont. Ze heeft zelfs namen voor hen verzonnen: Jess en Jason. “… Ze zijn wat ik ben kwijtgeraakt, ze zijn alles wat ik wil zijn…”. Ondertussen drinkt ze nogal veel gin-tonics onder de afkeurende blikken van medepassagiers: “… Ik ben niet meer het meisje dat ik ooit was. Ik ben niet begeerlijk meer, maar op de een of andere manier afstotend. Niet alleen omdat ik ben aangekomen, of omdat mijn gezicht opgeblazen is van het drinken en het gebrek aan slaap; het is net of mensen van me kunnen aflezen hoe beschadigd ik ben: ze zien het aan mijn gezicht, de manier waarop ik me gedraag, zoals ik me beweeg…”. Gaandeweg blijkt dat ze zelf ooit in een van die huizen heeft gewoond. Met haar geliefde, Tom, door wie ze op straat is gezet. Hij woont daar nog steeds. Met zijn nieuwe vrouw, Anna. Terwijl Rachel diep ongelukkig is omdat het haar nooit lukte zwanger te raken, heeft ze moeten aanzien hoe Anna binnen de kortste keren een steeds bollere buik kreeg, en ondertussen is bevallen van een meisje.
Ze huurt een kamer bij een vage kennis: “… In Cathy’s appartement voel ik me altijd een gast die binnen afzienbare tijd niet welkom meer is. Ik voel het in de keuken, waar we ons langs elkaar heen moeten wurmen als we ons avondeten klaarmaken. Ik voel het als ik naast haar op de bank zit, terwijl ze de afstandbediening stevig in haar hand houdt. De enige plek die aanvoelt als iets dat van mij is, is mijn piepkleine slaapkamer, waar een tweepersoonsbed en een bureau in gepropt staan, met nauwelijks genoeg ruimte om er tussendoor te lopen. Het is best comfortabel, maar geen plek waar je lang wilt zijn, en dus blijf ik in de huiskamer of aan de keukentafel hangen, slecht op mijn gemak en machteloos. Ik heb over niets meer controle, zelfs niet over de plekken in mijn hoofd…”. Haar alcoholverslaving bezorgt haar black-outs. Op avonden dat ze zo dronken is dat ze niet meer weet wat ze doet, stuurt ze wanhopige e-mailberichten naar haar ex. De ochtenden daarna schaamt ze zich dood: “… Ik ga me de hele dag afgrijselijk voelen, dat zal in golven gaan – erger, minder erg, dan weer erger - , die knoop in mijn maag, die kwellende schaamte, de gloeiende hitte die over mijn gezicht trekt, mijn ogen dichtgeknepen alsof ik het allemaal kan laten verdwijnen. En ik zal mezelf de hele dag voorhouden dat het niet het ergste is wat ik ooit heb gedaan, ik ben immers niet in het openbaar voorovergevallen, en ik heb niet tegen een onbekende geschreeuwd. Ik heb mijn echtgenoot immers niet bij een zomerbarbecue vernederd door de vrouw van een van zijn vrienden uit te schelden. Ik heb hem immers niet met een golfclub achternagezeten toen we thuis ruzie kregen en toen een stuk uit de muur geslagen in de gang buiten de slaapkamer. Ik ben immers niet na drie uur lunchen weer teruggegaan naar mijn werk, waar ik door het kantoor waggelde terwijl iedereen toekeek, en Martin Miles me apart nam: ‘Volgens mij kun je beter naar huis gaan, Rachel.’ Ik heb eens een boek gelezen van een voormalige drankverslaafde waarin ze beschreef dat ze orale seks had gehad met twee mannen die ze net had leren kennen in een restaurant in een drukke Londense winkelstraat. Ik las dat en dacht: zo erg ben ik nog niet. Daar ligt de grens…”. En even verder: “… Ik wil messen over mijn huid halen om iets anders te voelen dan schaamte, maar ik ben zelfs niet eens dapper genoeg dat te doen. Ik begin een mail aan Tom te schrijven, schrijven en wissen, schrijven en wissen, op zoek naar manieren om vergeving te vragen voor de dingen die ik gisteravond heb gestuurd. Als ik elke misstap zou moeten beschrijven waarvoor ik Tom mijn excuses zou moeten aanbieden, zou ik een boek kunnen vullen…”, wat vervolgens ook gebeurt. Ik ben zelden zo’n indringend verslag over alcoholisme tegen gekomen. Eigenlijk zou je alleen daarom al dit verhaal moeten lezen.
De veel te aardige Cathy pikt ontzagwekkend veel van haar. Zelfs als Rachel de boel onderkotst en haar naar urine stinkende kleren in de gang laat slingeren krijgt Cathy toch weer spijt omdat ze haar daarom de deur uit wil zetten. Ze probeert haar van de drank af te krijgen. Biedt aan mee te gaan naar een AA bijeenkomst. Ze maakt zich zorgen als ze niet op tijd op komt dagen. Belt haar achteraan.
Hoe heeft het allemaal zover kunnen komen?

Megan
Dan Jess die geen Jess heet, maar Megan. En Jason, die geen Jason heet, maar Scott. Het, volgens Rachel, perfecte stel dat ook al een leven leidt waar niemand jaloers op hoeft te zijn. Megan – ‘mooi, etherisch, ongrijpbaar’ - weet niet wat ze met zichzelf aan moet. De galery waar ze werkt is failliet. Af en toe past ze op de baby van Anna en Tom. Ze vertelt over haar zwarte verleden, waar niemand wat van mag weten, en over haar broer die omgekomen is bij een auto ongeluk: “… Ik mis hem elke dag. Meer dan alle anderen, volgens mij. Hij is het grote gat in mijn leven, dat gat midden in mijn ziel. Of misschien was hij daar alleen het begin van. Geen idee. Ik weet zelfs niet eens of dit allemaal echt met Ben te maken heeft of dat het te maken heeft met alles wat er daarna gebeurd is, en wat er sinds die tijd is gebeurd. Het enige wat ik weet is dat ik me het ene moment prima voel en het leven leuk is en ik alles heb wat mijn hartje begeert, en het volgende moment sta ik te trappelen om er vandoor te gaan, ik schiet alle kanten op en ben weer aan het glippen en glijden…”. Ze komt over als een borderliner. Ze lijdt aan slapeloosheid en paniekaanvallen. Scott, die niet de makkelijkste is om mee samen te leven, weet niets beters te verzinnen dan haar naar een therapeut te sturen. “… Leegte, dat begrijp ik. Ik begin te geloven dat je daar niets aan kunt veranderen. Dat heb ik overgehouden aan de therapiesessies: de gaten in je leven zijn daar voor altijd. Je moet er omheen zien te groeien, zoals boomwortels rond beton; je moet jezelf door de gaten heen kneden. Dat weet ik allemaal, maar ik zeg het niet hardop, nu nog niet…”.
Op een dag ziet Rachel haar tot haar ontsteltenis in de tuin een vreemde vent zoenen:
“… Ik voel een steek van heftige woede. Het voelt alsof me iets is ontnomen. Hoe kan ze dat nou toch doen? Hoe kan Jess dat nou toch doen? Wat mankeert die meid? Moet je nou zien wat voor leventje ze hebben, zo mooi als dat is. Ik heb nooit begrepen hoe mensen opgewekt de schade kunnen negeren die ze aanrichten door hun hart te volgen. Wie heeft er gezegd dat het goed is je hart te volgen? Het is puur egoïsme, onovertroffen zelfzucht. Ik word overspoeld door haat. Als ik dat mens nu zou zien, als ik Jess nu zou zien, zou ik haar in het gezicht spuwen. Ik zou haar de ogen uit de kop krabben…”. Rachel faket dat ze een baan heeft in Londen om Cathy om de tuin te leiden. Ze brengt haar tijd door in winkelcentra, parken en bibliotheken. Daar leest ze in een krant dat ‘haar’ Jess, Megan heet, en vermist wordt. Man en macht zijn op de verdwijning gezet. Haar maag draait zich om als ze in de gaten krijgt dat Megan voor het laatst gezien is op het tijdstip dat ze zelf als een ordinaire stalker in de buurt van haar oude huis heeft rondgestruind. Ze was zo dronken dat ze zich niet meer kan herinneren wat er precies is voorgevallen. Ze weet alleen dat ze de volgende dag wakker werd met een toegetakeld gezicht en allerlei blauwe plekken op haar lichaam. Geobsedeerd door de zaak wurmt ze zich hoe langer hoe verder in het wespennest rond Megan’s vermissing, en gek genoeg kan ze daardoor beter de drank laten staan: “ … Voor het eerst in een eeuwigheid ben ik in iets anders geïnteresseerd dan mijn eigen ellende. Ik heb een doel. Of op zijn minst heb ik afleiding…”.

Anna
En dan is daar Anna nog. Helemaal opgaand in haar rol als moeder en geliefde van Tom. Het ergens wel leuk vindend dat Rachel jaloers is op haar, maar hoe langer en vaker deze zich opdringt, hoe bedreigender ze haar gaat ervaren. Tot ze op een gegeven moment doorkrijgt dat het niet normaal is hoe Tom zich tegenover Rachel gedraagt, en inziet dat ze gaandeweg eigenlijk steeds meer op Rachel gaat lijken. No pain, no gain. Alle drie de vrouwen gaan als het ware door de donkere nacht van de ziel. Eén bekoopt dat met de dood. Het hele verhaal gaat over alleen maar nette mensen. Maar niemand is wat hij of zij aan de buitenkant lijkt. Iemand zei ooit een keer tegen mij: “Iedereen heeft wel een psychiatrisch trekje”. Je zou het bijna denken.

Uitgave: Bruna Uitgevers, A.W. – 2015, vertaling Miebeth van Horn, 360 blz., ISBN 978 940 050 388 5, € 19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

1 opmerking :

  1. Ik heb het boek 'Het meisje in de trein' gelezen. Ik vond het een spannend boek! Ik ben het er mee eens dat Paula Hawkins echt duikt in het innerlijk van haar personages. Dat is ook de reden dat ik dit boek aanraad.

    BeantwoordenVerwijderen