maandag 22 februari 2016

Van muizen en mensen – John Steinbeck


De onafscheidelijke Joseph en Rudy uit “Het kind van Noach” – zie mijn vorige blog – deden me denken aan een ander onmogelijk koppel uit de wereldliteratuur: de werkzoekende dagloners George - klein, vlug en slim - en Lennie - groot, log, en met het verstand van een kind - uit “Van muizen en mensen”. De Amerikaanse auteur John Steinbeck (1902 – 1968) schreef vaak over verschoppelingen. Met "De druiven der gramschap", een verhaal over een arme familie die tijdens de Grote Depressie vanwege de ‘Dust Bowl’ uit Oklahoma naar Californië trekt om een beter bestaan op te bouwen, won hij de Pulitzerprijs: het is één van de mooiste boeken die ik ooit heb gelezen. Woody Guthrie en Bruce Springsteen vereeuwigden de hoofdpersoon Tom Joad in een liedje. Ook de groep Camel baseerde een album op de roman: “Dust and Dreams”. In 1940 werd het boek verfilmd door John Ford. In 1962 kreeg Steinbeck de Nobelprijs voor literatuur. “Van muizen en mensen”, dat in 1992 werd verfilmd door Gary Sinise en waar diverse theaterproducties van zijn gemaakt (Steinbeck schreef het in eerste instantie ook voor toneel), heeft vanwege vermeende vulgariteit en/of racisme vaak op verboden en gecensureerde boekenlijsten gestaan. Des te meer reden voor mij om het toch eens te lezen.

I have a dream

En inderdaad: de opgefokte George vloekt en scheldt als een oordeel, maar daar is zijn onnozele vriend Lennie wel aan gewend. Bovendien kan Lennie altijd nog in een hol in de bergen gaan leven als George hem niet meer wil. Bij een knetterend kampvuurtje in de overweldigende natuur - niemand kan zo fantastisch een landschap beschrijven als Steinbeck - moet George voor de zoveelste keer over hun gezamenlijke droom vertellen, want Lennie kan daar de woorden niet voor vinden. Ooit, als ze genoeg verdiend hebben, zullen ze samen een huisje kopen en een paar bunder grond met een koe en wat varkens en kippen en natuurlijk konijnen, waar Lennie voor mag zorgen. ‘We gaan het er lekker van nemen’, schreeuwt Lennie enthousiast bij het vooruitzicht. Lennie is gek op alles wat zacht is. Hij loopt voortdurend rond met aaibare dooie muizen in zijn zak, die George prompt weggooit zo gauw hij ze in de gaten krijgt, bang dat Lennie er ziek van zal worden. George meent het allemaal niet zo kwaad: “… ‘Kerels als wij, die op hoeven werken, zijn de eenzaamste kerels op de wereld. Zij hebben geen gezin. Ze horen nergens thuis. Zij komen op een hoeve en werken wat geld bij elkaar en dan gaan ze naar de stad en maken hun centen op en voor je het weet zitten ze op een andere hoeve. Zij hebben niks om naar uit te zien.’...”, maar, “…'Met ons is het niet zo. Wij hebben toekomst. Wij hebben iemand om tegen te praten, die wat om ons geeft. Wij hoeven niet in een kroeg onze centen zitten op te maken, omdat wij nergens anders heen kunnen. Als die andere lui in de kast komen, kunnen zij daar verrotten zonder dat het iemand wat kan schelen. Maar wij niet.’…”. En even verder: “… ‘En als het ’s winters regent, verdommen wij het gewoon om te gaan werken en wij maken een vuur in de kachel en gaan erbij zitten luisteren naar de regen, die op het dak neerkomt – Basta.’…”. Het blijkt dat George ene tante Clara heeft beloofd voor Lennie te zorgen, toen ze op sterven lag. Het blijkt ook dat George en Lennie op de vlucht zijn omdat Lennie een meisje heeft aangerand. Ze droeg een prachtige rode jurk waar Lennie even aan wilde voelen. De dame begon te gillen en Lennie raakte zo in paniek dat hij niet meer los wilde laten.

Meedogenloze wereld
De volgende dag melden de heren zich op een hoeve om gerst te dorsen. Op de hoeve loopt het ruziezoekerige zoontje van de baas rond, net getrouwd met een ‘snol’ van een meid die hij voortdurend in de gaten houdt, omdat hij haar voor geen cent vertrouwt met een ploeg landarbeiders in de buurt. Het kleine opdondertje lijkt het van meet af aan op de grote Lennie te hebben voorzien. Om een aanleiding voor moeilijkheden te voorkomen gebiedt George zijn vriend hoe dan ook ‘zijn smoel te houden’. Maar s’ avonds gaat het toch mis, valt het ventje de grote Lennie aan, die van schrik zijn hand vastgrijpt en niet meer los laat. Slim, de gedoodverfde leider van de knechten, zorgt ervoor dat hij naar een dokter wordt gebracht terwijl hij hem voorhoudt vooral te vertellen dat zijn hand in een machine heeft vastgezeten, omdat ze anders overal zullen rondbazuinen wat er gebeurd is en iedereen hem uit zal lachen. Steinbeck trekt je een meedogenloze wereld in. De helft van een nest jonge hondjes wordt zonder meer verzopen omdat ze niet allemaal bij de moeder kunnen drinken. Een van de puppies is voor Lennie bestemd, die op zijn falie krijgt omdat hij niet bij de jongen is weg te slaan: straks knijpt hij ze dood. Een oude knecht krijgt een ander, wiens zieke hond wordt afgeschoten. Als de hele ploeg zonder Lennie op zaterdagavond de stad in gaat - Lennie zorgt toch alleen maar voor bonje – komt Lennie bij een treiterige ‘neger’ terecht, die alleen in een schuurtje woont omdat hij volgens de rest van de knechten stinkt. Als Lennie boos wordt sust hij: “… ‘Stel je nou voor, dat je niemand hebt. Stel je voor, dat je niet in het slaaphuis kon gaan en rummy spelen, omdat je zwart bent. Hoe zou je dat vinden? Stel je voor, dat je hier maar zitten moest en boeken lezen. Natuurlijk zou je met het hoefijzer kunnen spelen tot het donker werd, maar dan zou je boeken moeten lezen. Boeken deugen nergens voor. Een vent heeft iemand nodig – om bij hem te zijn.’ Hij jammerde. ‘Een vent wordt gek als hij niemand heeft. Het doet er niet toe wie het is zolang as ie maar bij je is,’ riep hij, ‘ik zeg je, dat een vent, als hij veel alleen is, ziek wordt.’…”.

Een beetje raar en gemeen
Je voelt het mis gaan. Als Lennie weer eens in de stal stiekem zijn hondje zit te aaien terwijl de rest van de knechten buiten een wedstrijdje hoefijzerwerpen aan het spelen is, doet hij dat te ruig, en merkt hij dat het dier dood is. Terwijl hij opgaat in zijn verdriet – hij is bang dat hij nu nooit meer voor de konijnen zal mogen zorgen van George - komt het pasgetrouwde meisje binnen. Er volgt een belachelijk gesprek over het aaien van zachte dingen. Het meisje moedigt Lennie aan om te voelen hoe zacht haar haar is. De opgewonden Lennie kan niet meer stoppen met strelen, het meisje wordt bang, begint te schreeuwen - Lennie wordt bang, wil dat ze haar mond houdt, en voordat hij het in de gaten heeft, heeft hij haar nek gebroken. Hij kent zijn eigen kracht niet. Lennie rent naar de struiken bij de waterkant waar hij heen moet vluchten als hij ‘in de knoei raakt’, zoals is afgesproken met George. De knechten vliegen er op uit om hem te lynchen. George ziet geen andere uitweg dan met het pistool waarmee eerder de oude hond is neergeknald, zijn simpele vriend dood te schieten, voor de meute bloeddorstige arbeiders zich op hem zal storten. Als je het hebt over een ‘genadeschot’…
De titel van het boek is trouwens ontleend aan een gedicht van de Schotse dichter Robert Burns, getiteld 'To a Mouse', uit de regel The best-laid schemes o' mice an' men, Gang aft agley (de bestbedachte plannen van muizen en mensen lopen vaak mis).
Dit is zo’n verhaal dat je bijna mee zou kunnen nemen in de huidige ‘huppakee’- euthanasiediscussie; evenals “Winter in Glosterhuis” van Vonne van der Meer trouwens. Verhalen zijn nodig om te voorkomen dat je eenzijdig gaat denken. Verhalen tonen aan dat er altijd een ‘andere kant’ is.
Dit is tevens een verhaal dat laat zien dat ‘wij’ - in verband met de omgangsvormen van vluchtelingen wat betreft vrouwen - nog helemaal niet zolang geleden óók heel anders dachten over man-vrouwverhoudingen. De pasgetrouwde schoondochter van de baas wordt als een sloerie neergezet. Omdat ze is opgemaakt: oogschaduw, geverfde lippen, gelakte nagels. Het past niet dat ze rondhangt bij de slaaphal van het personeel, een praatje met hen wil maken, ook al gaat ze zo ongeveer dood van eenzaamheid. Dat is vragen om ellende. Zíj is verantwoordelijk voor de hormoonhuishouding van de mannen.
Eigenlijk wordt iedereen die er in dit prachtige verhaal maar lang genoeg alleen voor staat een beetje raar en gemeen.

Uitgave: Rainbow – 2004 (eerste uitgave 1937), vertaling Clara Eggink, 127 blz., ISBN 978 904 174 033 5, € 12,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten