vrijdag 15 juli 2016

De zin van het bestaan – Viktor E. Frankl


Ondertitel: Een psycholoog beleeft het concentratiekamp & een inleiding tot de logotherapie

Arnon Grunberg beschrijft in “Moedervlekken” - zie mijn vorige blog - de kern van de psychiatrie als ‘de patiënt verleiden tot leven’. Dat is precies waar dit ongelooflijke boek over gaat. Viktor Frankl, professor in de neurologie en psychiatrie (Wenen 1905-1997), verloor zijn ouders, zijn broer en zijn vrouw tijdens de Tweede Wereldoorlog in de concentratiekampen die hij zelf overleefde. Als iemand weet wat lijden is, is hij dat wel – en als iemand daarover recht van spreken heeft, is hij dat ook. In het voorwoord van zijn persoonlijke verslag over de oorlog vertelt een collega dat Frankl zijn geestelijk gekwelde cliënten soms vroeg: ‘Waarom pleegt u geen zelfmoord?’ Hun antwoorden gebruikte hij om ze weer sterk te maken. Frankl deed mij vooral ook aan Grunberg denken vanwege diens humor. Frankl vertelt in “De zin van het bestaan” hoe hij sommige medegevangenen zo ongeveer dwingt humor te ontwikkelen. Humor verzacht, relativeert, schept afstand en is soms de enige manier om het vol te houden. Volgens Frankl is de simpelste manier om je van angsten te bevrijden jezelf vierkant uitlachen…

Alles went

Frankl is alleen de allerlaatste weken van zijn kampverblijf werkzaam als dokter. De rest van de tijd graaft hij als nummer 119.104 greppels en legt hij spoorwegen aan. Hij vertelt over Kapo’s – zorgvuldig geselecteerde gevangenen die als bewaker functioneren en bepaalde voorrechten genieten – die vaak nog wreder zijn dan de Duitse bewakers en SS-ers, de keiharde overlevingsstrijd tussen de gevangenen onderling en de eeuwige honger: “… de besten onder ons zijn niet teruggekeerd…”. Fabrieken kopen concentratiekampbewoners in als slaven die soms beloond worden met sigaretten. Als iemand rookt weet je hoe laat het is: “… Slechts zij die geen levensmoed meer hadden en van hun laatste uren willen ‘genieten’, rookten hun sigaretten op, in plaats van ze te ruilen voor voedsel…”. In Dachau aangekomen, krijgt Frankl het voor elkaar met een plunjezak onder zijn jas door de eerste selectieronde te komen. Negentig procent van de gevangenen kan zo door lopen naar de gaskamers. Zijn eerste reactie op het kampleven is regelrechte shock. Alsof het allemaal niet waar is. Nauwkeurig vermeldt de psychiater zijn verbijsterde ‘zelfbegoocheling’: in eerste instantie denkt hij dat het allemaal wel mee zal vallen. Daarna het ontwakende gevoel van een grimmig soort humor en onbedwingbare nieuwsgierigheid. De bewakers beroven de nieuwaangekomenen allervriendelijkst van hun sieraden (te ruilen voor schnapps) om ze daarna naakt de douches en ontsmettingsbarakken in te zwepen, waar ze van al hun lichaamshaar (niet alleen op hun hoofd) worden ontdaan. Met negen mannen moeten ze zonder matrassen op harde planken slapen, bestaande uit ‘verdiepingen’ van 1.95 tot 2.40 meter. En toch: álles went, zegt Frankl. Maar vraag niet hoe. De medische boeken kloppen niet, het menselijk uithoudingsvermogen is ónwaarschijnlijk groot: “… hoewel wij niet in de gelegenheid waren onze tanden te poetsen en ernstig vitaminegebrek leden, waren onze tanden over het algemeen gezonder dan ooit. Zes maanden achtereen droegen de gevangenen hetzelfde hemd, totdat het ten slotte iedere gelijkenis met een kledingstuk had verloren. Als de waterleidingen bevroren waren, konden wij ons dagen achtereen niet wassen, zelfs onze handen niet na werk op het land, toch infecteerden de wonden en kloven in onze handen niet (met uitzondering van bevriezingsverschijnselen). Een lichte slaper, die vroeger bij ieder geluid ontwaakte, sliep thans ongestoord, dicht tegen een luid snurkende kameraad aan…”. Er bestaat maar één manier om in leven te blijven: er arbeidsgeschikt uitzien.

Leg mij als een zegel aan uw hart
Vervolgens treedt er een fase van relatieve onverschilligheid in: de kampbewoner sterft een emotionele dood. Frankl noteert verlangen naar huis, walging en vervolgens afgestomptheid en onbewogenheid wat betreft alle gruwelen waarin hij is ondergedompeld: “… Met behulp van deze gevoelloosheid trok de gevangene weldra een zeer noodzakelijke beschermende muur rond zich op…”. Als je maar genoeg zieken en doden hebt gezien, doet je dat op een gegeven moment niets meer. Gek genoeg komt mentale pijn veroorzaakt door onrechtvaardigheid en onredelijkheid nog wel door zijn pantser heen, en veel harder dan lichamelijke pijn: “… Het pijnlijkste van een lijfstraf is de belediging…”. Frankl overleeft door een Kapo psychotherapeutische adviezen te geven. Gevoelige mensen met een rijk intellectueel leven blijken vaak beter bestand tegen het harde kampbestaan dan robuuste medegevangenen. Zij zijn in staat zich uit de realiteit terug te trekken in hun innerlijke wereld. Zelf vertelt hij op een diep ontroerende manier hoe de herinnering aan zijn vrouw hem overeind houdt: “… Niets vermocht de kracht van mijn liefde, mijn gedachten, en het beeld van mijn geliefde in mijn hart aan te tasten (…) ‘Leg mij als een zegel aan uw hart… Want sterk als de dood is de liefde.’ (Hooglied, 8:6)…”. Hoe meer de gevangene verinnerlijkt, hoe bewuster hij de schoonheid van kunst en natuur ondergaat. Is dat de reden waarom sommige gelovigen vasten? In gedachten schrijft Frankl een heel wetenschappelijk boek bij elkaar - wat hij later ook echt doet.

Laatste innerlijke vrijheid
Veel kampbewoners gaan aan een minderwaardigheidscomplex lijden. Vroeger waren ze ‘iemand’, nu zijn ze gereduceerd tot nul. En toch, zegt Frankl, zou het bewustzijn van innerlijke waarde als het goed is verankerd moeten zijn in hogere spirituelere zaken, die niet aangetast kunnen worden door het kampleven. Het probleem is dat de meeste mensen een dergelijk bewustzijn missen. Wat ik zo’n beetje vertaal als: gelovigen zouden hun identiteit in God of het goddelijke moeten vinden. Maar in de praktijk geldt dat alleen voor ‘heiligen’ (zoals Etty Hillesum en Corry ten Boom misschien?). Toch wijst Frankl op grond van zijn kampervaringen het idee dat mensen volledig en onherroepelijk een product van hun omgeving zijn of worden radicaal af. De mens heeft ieder moment een keuze. De allerlaatste innerlijke vrijheid kan een mens niet worden ontnomen. De mens bepaalt zelf of hij een speelbal wordt van kwade machten. Hij vertelt over de heldhaftige voorbeelden die hij ziet: apathie die wordt overwonnen, agressie die wordt onderdrukt, de manier waarop lijden wordt gedragen. Gevangenen die elkaar troosten, die hun laatste korst brood met een ander delen. Lijden kan ook verheffen. Dat hangt af van de waardigheid waarmee het wordt gedragen.

Wie viel ist afzuleiden
De meest demoraliserende invloed in het kampleven is de onzekerheid over het einde: niemand die weet of en wanneer ‘het’ ophoudt. Er gloort geen toekomst. Als mensen hun ‘tijdelijke bestaan’ als onwezenlijk beschouwen, gaan ze in het verleden leven en verliezen ze hun greep op de realiteit. Ze leven niet meer, ze vegeteren. Voor de meesten is het te hoog gegrepen, maar door het kampleven als een uitdaging te beschouwen om hun innerlijke kracht te bewijzen, kunnen bepaalde mensen hun noodlot het hoofd bieden. Frankl beseft dat alles erop gericht moet zijn op het versterken van innerlijke kracht, door je te richten op een toekomstdoel . Onder de meest extreme omstandigheden stelt hij zich voor hoe hij les geeft aan studenten over zijn ervaringen in het concentratiekamp. Hij citeert Nietzsche: “… Hij die een reden tot leven heeft, kan vrijwel alle levensomstandigheden verduren…”. Het gaat er niet om wat wij van het léven verwachten, maar wat het leven van óns verwacht. Het leven stelt ons op de proef. Zo leren wij verantwoordelijkheid. De zin van het leven is voor ieder mens anders, omdat ieder mens uniek is. Als lijden ons lot is, dan is dat lijden onze levenstaak… Hij citeert Rilke:
“… Wie viel ist aufzuleiden!...”. In plaats van ‘werk verzetten’ gaat het om ‘lijden verzetten’:
“… Daarom was het noodzakelijk die berg van lijden onder ogen te zien en onze zwakke momenten en heimelijke tranen tot een minimum te beperken. Toch hoefde men zich niet te schamen voor zijn tranen, want tranen getuigen van de allergrootste moed van een mens: de moed om te lijden…”.

Wij hebben het ook moeilijk gehad
Naar aanleiding van de vraag hoe het mogelijk is dat kampbewakers zich gedragen als beesten antwoordt Frankl dat, als er behoefte is aan een streng bewakingscorps, daarvoor steevast sadisten worden uitgeselecteerd. Daarnaast stompen de gevoelens van de meeste bewakers net zo goed af. En er zijn zeker ook bewakers die medelijden tonen. Er valt geen grens te trekken tussen engelen en duivels. In de meest verfoeide groep komen vriendelijke, zachtaardige personen voor. Er zijn maar twee ‘rassen’ op aarde, volgensFrankl: fatsoenlijke en onfatsoenlijke mensen. “… Het leven in een concentratiekamp legt de ziel bloot en onthult haar diepten…”. En daarbij: mensen kunnen veranderen, mensen zijn geen machines, gedrag ligt nooit vast. Het meest verbluffende verhaal dat Frankl vertelt gaat over ‘de massamoordenaar van Steinhof’, de enige mens die hij ‘een satanisch figuur’ durft te noemen. Na de oorlog is hij spoorloos verdwenen. Iemand die jaren gevangen heeft gezeten in de beruchte Ljubljanka gevangenis in Moskou, vertelt dat hij hem kent:
“… Hij is daar, op ongeveer veertigjarige leeftijd gestorven aan blaaskanker. Maar tot aan zijn dood is hij de beste kameraad geweest die men zich kan voorstellen! Hij was alle gevangenen tot troost. Hij stond op een zeer hoog moreel niveau. Hij is de beste vriend geweest, die ik in al die lange jaren gevangenschap heb gehad…”. Als de bevrijding komt, vertelt Frankl, is dat letterlijk ‘niet te geloven’. Er treedt een soort ‘depersonalisatie’ op. De gevangenen zijn niet eens blij. Ze eten tot ze er bij neervallen, ze praten, praten, praten, maar het duurt dagen voordat van binnen de ban breekt: “… Het lichaam kent minder remmingen dan de geest…”. Het plotseling verdwijnen van langdurige mentale druk is even gevaarlijk en te vergelijken met het lichamelijke risico dat duikers lopen als ze te snel naar boven komen. Sommigen kunnen de vrijheid niet aan en vervallen in bandeloosheid en meedogenloosheid. Alsof de rollen zijn omgedraaid. En daar komt vaak de verbittering en ontgoocheling bij terugkeer bovenop. Soms zit er gewoon niemand op hen te wachten en ontmoeten ze alleen maar onverschilligheid en onbegrip: “… Wij hebben het ook moeilijk gehad…”.

Zinzoekers
Frankl heeft een korte bijlage aan zijn autobiografie toegevoegd waarin hij de beginselen van zijn zogeheten ‘Logotherapie’ uitlegt. Het Griekse woord ‘Logos’ duidt op ‘betekenis’. Logotherapie draait om ‘de zin van het leven’. De theorie van Freud gaat over ‘de wil-tot-lust’, de theorie van Adler over ‘de-wil-tot-macht’ en de theorie van Frankl over ‘de-wil-tot-betekenis’. Volgens Frankl zijn mensen in de eerste plaats ‘zinzoekers’. Hij wil er niets van weten dat het leven geen doel heeft, en dat al dat gezoek er naar alleen maar een menselijk verzinsel, afweermechanisme, zelfexpressie, dan wel wensgedachte zou zijn. Uit enquetes blijkt dat 89 procent van de ondervraagden ‘iets’ nodig heeft om voor te leven, terwijl 61 procent zegt iets of iemand in hun leven te hebben waarvoor ze zelfs bereid zijn te sterven. Wie wil er nu voor zijn ‘afweermechanisme’ leven. Laat staan sterven! De wil tot betekenis is dus geen ‘geloof’, maar een ‘feit’: “… De mens spreidt geen hoogstaand moreel gedrag ten toon om een goed geweten te hebben, maar ter wille van een doel dat hij zich heeft gesteld, of ter wille van een persoon die hij bemint, of ter wille van zijn God…”. In de logotherapie gaat het om ‘geestelijke’ vrijheid. Frankl haalt een voorbeeld aan van een hoge Amerikaanse diplomaat die al vijf jaar therapie achter de rug heeft omdat hij ontevreden is met zijn loopbaan binnen de internationale politiek. Zijn therapeut zegt dat hij zijn onbewuste haat jegens zijn vader moet oplossen, want de regering van de VS staat natuurlijk voor zijn vader. Als Frankl hem adviseert een andere baan te zoeken omdat hij innerlijk onmogelijk achter de politiek kan staan die hij vertegenwoordigt, zijn zijn problemen opgelost. Deze man heeft geen behoefte aan wat voor therapie ook omdat hij helemaal geen patiënt is, aldus Frankl. Niet ieder conflict is ziekelijk, sommige conflicten zijn niet meer dan normaal. Lijden is soms eerder een menselijke prestatie dan een neurotisch symptoom. Existentiële frustratie is geen zwakte, maar getuigt juist van diepte. De mens is steeds tot lijden bereid, mits dat lijden zin heeft. De taak van de medicus is de patiënt te helpen zijn crisis te boven te komen, en niet te begraven onder een berg pilllen. In de logotherapie gaat het niet om het bevredigen van menselijke neigingen en driften, maar om het vervullen van betekenis en het realiseren van waarden. Het gaat niet zozeer om ‘zelfverwezenlijking’, maar om ‘zelf-transcendentie’. Prachtig schrijft Frankl over de liefde, als enige mogelijkheid om door te dringen in het innerlijk van de medemens. Als je van iemand houdt, kun je niet alleen zijn essentiële eigenschappen ontdekken, maar ook zijn potentiële mogelijkheden zien.

Omdenken
Frankl geeft indrukwekkende praktijkervaringen over hoe een gewijzigde houding tegenover onvermijdelijk lijden tot herstel kan leiden. Hij vraagt aan een zwaar depressieve man die niet kan aanvaarden dat zijn vrouw is overleden zich voor te stellen hoe het zou zijn geweest als hij was overleden en zijn vrouw alleen was achtergebleven. Het inzicht dat haar dat bespaard is gebleven heelt: “… Op de een of andere manier is lijden niet langer lijden op het moment dat men zich de betekenis van dat lijden realiseert, bijvoorbeeld in de zin van een offer…”. Je zou kunnen zeggen dat logotherapie in feite een vorm van ‘omdenken’ is. Fobieën worden bijvoorbeeld te lijf gegaan met paradoxale wensen: mensen met slaapproblemen krijgen de opdracht een hele nacht wakker te blijven – ze vallen geheid in slaap Een stotteraar kan niet meer stotteren als hij in een situatie komt waarin hij bewust ‘moet’ stotteren. Wel stelt Frankl dat iedere tijd zijn eigen, specifieke problemen heeft. Tijdens zijn leven, tweede helft vorige eeuw, leden mensen vooral aan innerlijke leegte, zoals dat in heel veel romans naar voren komt, en waarvan ik zelf het staartje ook nog wel heb meegemaakt. Ik denk dat mensen tegenwoordig vooral gebukt gaan onder het gebod ‘Gij zult gelukkig zijn’, en zich schamen als ze dat niet zo is. Als geen ander laat Frankl zien hoe ziek en onmenselijk deze maatschappelijke teneur is. Van sommige boeken zou je willen dat iedereen ze gaat lezen ...

Uitgave: Ad. Donker bv – 2015 (oorspr. uitgave 1946), vertaling Liesbeth Swildens, 176 blz., ISBN 978 906 100 173 7, € 14,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

2 opmerkingen :

  1. Helaas werkt de links naar rechtstreeks bestellen niet....

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Hoi Sasja. Bedankt voor je seintje. Ik heb het op mijn eigen computer geprobeerd, maar bij mij werkt het wel. Kan het aan jou liggen?

      Verwijderen