dinsdag 30 mei 2017

De man in het hoge kasteel – Philip K. Dick


Emmanuel Carrère vertelt in zijn indrukwekkende boek “Het Koninkrijk” (zie hier), dat hij, toen hij geschiedenis studeerde, een scriptie moest schrijven over een onderwerp naar keuze. Omdat hij erg weinig over geschiedenis wist en erg veel over sciencefiction, koos hij voor ‘uchronie’ – een vorm van alternatieve geschiedschrijving die zich bezig houdt met ‘wat als’ verhalen. “De man in het hoge kasteel” is ook een ‘wat als’ verhaal, waarin Duitsland en Japan de Tweede Wereldoorlog hebben gewonnen. Noord-Amerika is opgedeeld in verschillende territoria: de westkust is Japans grondgebied, de oostkust maakt deel uit van het enorme nazirijk. In een neutrale bufferzone tussen de beide wereldmachten woont een mysterieuze schrijver van een underground bestseller op een bewaakt landgoed: ‘Het Hoge Kasteel’. Omdat Carrère enorm lyrisch is over het oeuvre van Philip K. Dick (V.S. 1928-1982), die hij zelfs een ‘hedendaagse Dostojewski’ noemt, ging ik op zoek naar deze schrijver. Dick won met de vreemde maar pakkende roman “De man in hoge kasteel” de Hugo Award voor SF-auteurs. Inmiddels is er een Amerikaanse televisieserie over gemaakt die momenteel te zien is bij Amazon tv. Veel van Dicks’ werk is trouwens verfilmd: het vormt onder andere de basis voor Blade Runner en Minority Report.

Spreken in tongen

Dick balanceerde geregeld op de rand van waan en werkelijkheid, wat een verklaring zou kunnen zijn voor de bizarre tendens in zijn verhalen. Hij leed aan epilepsie, experimenteerde met drugs, en doorleefde perioden vol visioenen en psychoses. Carrère, die een biografie over hem schreef: “… Ondanks of juist vanwege zijn waanzinnige talent was Dicks leven een ramp, een kettingreactie van excessen, scheidingen, interneringen, psychische ontsporingen, maar altijd bleef ik hem sympathiek vinden…”. Zijn intentieverklaring eindigt aldus: “… Het is verleidelijk Philip K. Dick als een ontspoorde mysticus te beschouwen. Maar als je spreekt over een ontspoorde mysticus, ga je ervan uit dat er ware mystici bestaan en dat er dus ook een echt voorwerp van mystieke kennis bestaat. Dat is een religieuze zienswijze. Als je niet graag dat standpunt inneemt en de voorkeur geeft aan een agnostische zienswijze, moet je toegeven dat er misschien wel een verschil is in menselijk en cultureel niveau, in publiek, in respectabiliteit, maar geen wezenlijk verschil tussen enerzijds Paulus, Meester Eckhart of Simone Weil, en anderzijds een arme verlichte hippie zoals Dick. Hijzelf was zich overigens perfect van het probleem bewust. Als schrijver van fictie, de wildste fictie, was hij ervan overtuigd dat hij alleen maar ‘rapporten’ schreef. De laatste tien jaar van zijn leven heeft hij gezwoegd op een eindeloos rapport dat in geen enkel hokje paste en dat hijzelf zijn ‘Exegese’ noemde. In die ‘Exegese’ probeerde hij verslag uit te brengen van een ervaring die hij, afhankelijk van zijn stemming, interpreteerde als een ontmoeting met God (“Huiveringwekkend is het om in de handen van de levende God te vallen,” zegt Paulus), het vertraagde effect van de drugs die hij in zijn leven had gebruikt, de invasie van buitenaardse wezens in zijn geest, of een complete waanvoorstelling. Ondanks al zijn inspanningen is het hem nooit gelukt de grens te trekken tussen fantasma en goddelijke openbaring – gesteld dat die bestaat. Bestaat er zo’n grens? Het is eigenlijk een kwestie die je niet kunt beslechten, en die ik uiteraard ook niet zal beslechten. Maar het leven van Dick vertellen is jezelf dwingen dat punt zo dicht mogelijk te benaderen. Er zo alert mogelijk omheen te sluipen. En dat is wat ik graag zou willen doen…”. Carrère vertelt dat Dick als gevolg van zijn mystieke ervaring in een onbekende taal begon te denken en dromen. Hij noteerde wat hij kon, deed research, en kwam er achter dat het om het Griekse koine ging, de taal die Paulus sprak. Als je het hebt over ‘spreken in tongen’…

Niets is wat het lijkt
In “De man in het hoge kasteel” zet Dick zijn personages neer als in een schaakspel. Je hebt Robert Childan die een winkeltje drijft in exclusieve Amerikaanse vintage producten van voor de Tweede Wereldoorlog, zoals onder andere zeldzame Micky Mouse horloges, oude Colt-revolvers en scrimshaws, ornamentjes die walvisvaarders vroeger in hun vrije tijd maakten uit stukjes ivoor. Je hebt de galante Japanse zakenman Nobusuke Tagomi die deze Childan inschakelt omdat hij een Zweedse en dus neutrale vertegenwoordiger, die met een nieuwe Duitse raket landt op de vluchthaven van San Fransisco, wil strikken met een zeldzaam geschenk. De Zweedse vertegenwoordiger, meneer Baynes, is echter helemaal geen Zweed, maar een Jood, al ziet hij er niet Joods uit. Hij heeft zijn neus en poriën laten verkleinen, zijn huid chemisch lichter laten maken en de vorm van zijn schedel laten veranderen. Later blijkt hij geen vertegenwoordiger te zijn maar een spion. Want Duitsland blijft op de Japanse overzeese bezittingen azen. De politieke situatie is trouwens nogal gespannen. Hitler is gek geworden en Bormann, de nieuwe rijkskanselier, is op sterven na dood, en zal binnenkort dus vervangen moeten worden. Verder heb je nog Frank Frink, ook een Jood, die zijn naam heeft laten veranderen in Fink, en nadat hij is ontslagen samen met een collega voor zichzelf begint. Ze maken sieraden. Hun voormalige werkgever die een ijzergieterij runt is chanteerbaar omdat hij in het geheim ook nog een constante stroom aan vervalsingen van vooroorlogse kunstnijverheidsgoederen produceert, die natuurlijk weer in de winkel van Childan terecht komen. Frans Fink leeft gescheiden van zijn vrouw Juliana, een judolerares, die aanpapt met een Italiaanse vrachtwagenchauffeur. Hij laat haar een clandestiene bestseller lezen: “De sprinkhaan sleept zich voort” (de tekst komt uit het Bijbelboek Prediker). Ze is er zo van onder de indruk dat ze instemt samen met hem de schrijver met een bezoekje te gaan vereren. Later blijkt de Italiaan ook al niet een gewone vrachtwagenchauffeur te zijn, maar als oorlogsveteraan ingehuurd om de subversieve schrijver te vermoorden. En de onderhavige schrijver blijkt helemaal niet in een onneembaar fort hoog in de bergen te wonen, zoals hij doet voorkomen, maar in een gewone villa midden in een stad. Niets in het boek is wat het lijkt.

I Tjing
Dat is voor alles hét thema in “De man in het hoge kasteel”. Wat is nu precies het verschil tussen echt en onecht: “… Op een andere wereld zal het misschien anders zijn. Beter. Daar bestaan dan misschien wel duidelijke alternatieven tussen goed en kwaad. Niet van die obscure mengvormen…”. Volgens Ursula K. Le Guin, die het voorwoord bij de nieuwste uitgave schreef, fabriceerde Dick zijn werk met behulp van “Het Boek der veranderingen, de I Tjing”, een oeroud Chinees wijsheids- en orakelboek, en verklaart dat alle bijna lukrake wendingen en psychologische verdraaiingen. De personages gebruiken zelf ook vaak de I Tjing: “… ‘Het absurde van ons,’ zei Tagomi, ‘is dat we ons leven richten naar een boek dat vijfduizend jaar oud is. We stellen er vragen aan alsof het leeft. En het lééft. Net als de Bijbel van de christenen, en zoals veel andere boeken. Niet als metafoor. Wordt bezield door geest. Begrijpt u?’…”. Daardoor biedt “De man in het hoge kasteel” een fascinerend zicht in deze oosterse voorspellingstechniek. Evenals Dick heeft de schrijver waar hij het over heeft zijn boek door het orakel laten schrijven. Het krankzinnige is dat het boek van de laatste nu juist weer gaat over hoe het zou zijn als Hitler de Tweede Wereldoorlog had verloren. Okay, het verloopt ietsje anders dan hoe het werkelijk is gegaan, maar toch. Ouweneel in “Het domein van de slang; christelijk handboek over occultisme en mysticisme”: “… De oorsprong van deze leer schijnt al 4000 jaar terug te liggen; zij werd vooral ontwikkeld door koning Wên (12e eeuw v.C.) en oefende grote invloed uit op zowel het confucianisme als het tauïsme. De basis van het systeem bestaat uit 64 ‘hexagrammen’: figuren opgebouwd uit acht lijnen, die onder- of ononderbroken zijn. De onderbroken lijnen duiden op het vrouwelijke, negatieve en passieve jin-principe; de ononderbroken lijnen duiden op het mannelijke, positieve en actieve jang-principe. Volgens een oeroud Chinees geloof ontspringt alles in het heelal aan de wisselwerking tussen deze twee principes; de verschillen tussen de dingen zijn het gevolg van de wisselende verhoudingen van jin en jang in hun wezen. Tussen haakjes: dit jin/jang-principe speelt ook een essentiële rol in populaire, oosterse geneeswijzen als de Chinese acupunctuur, voedings- en ademhalingsleer en de Japanse macrobiotiek…”. Op elke serieuze vraag aan de I Tjing zijn maar liefst 4096 (= 64 x 64) antwoorden mogelijk. De vraagsteller bepaald zijn keus van een hexagram aan de hand van een aantal takjes uit een bosje die een cijfercombinatie vertegenwoordigen, ofwel door het opgooien van bepaalde munten, wat een veel snellere methode is. De vraagsteller kan de resultaten interpreteren door middel van de aan de cijfers gelinkte I Tjing-tekst en de uitkomst intuïtief toepassen op zijn eigen situatie. Het komt bij mij allemaal over als een soort alternatieve rorschachtest. Over ‘de wet van de Tao’: “… Hou zou het zijn, vroeg hij zich af, om de Tao werkelijk te kennen? ‘De Tao is dat wat eerst het licht binnenlaat en dan de duisternis’. Het is datgene wat de wisselwerking tussen de twee oerkrachten faciliteert, zodat er steeds sprake is van vernieuwing. Wat voorkomt dat alles ten onder gaat. Het heelal zal nooit uitgedoofd worden, want net wanneer alles opgeslokt lijkt te worden door duisternis en transcendent wordt, komen in de diepste diepte de nieuwe kiemen van het licht tot leven. Dat is de Weg. Als het zaad valt, valt het in de aarde, in de grond. En daar in de diepte, uit het zicht, komt het tot leven…”. Even verder meneer Tagomi: “… Wanneer yin alomtegenwoordig is, komen in de diepste duisternis de eerste roerselen van het licht ineens tot leven…”. En andersom natuurlijk ook: zie het jin-jang symbool. East is East and West is West, and never the twain shall meet, mag Kipling dan hebben gedicht, toch zijn er naar mijn gevoel opmerkelijke overeenkomsten aan te wijzen tussen de gereformeerde leer waar ik vroeger in ben onderwezen en de Tao. Volgens veel reformatorische oudvaders raak je pas bekeerd, zie je pas het licht, als je in het totale geestelijke donker bent afgezakt. Zie de zaligsprekingen van Jezus: gelukkig zijn degenen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid want zij zullen verzadigd worden. Andersom: hoogmoed komt voor de val, enzovoorts (zie ook Marcel Möring in “Eden”: Paradise Lost – Paradise Regained). De christelijke filosoof Ouweneel is dan ook van mening dat er in ieder denkstelsel of geloof vonken van waarheid voorkomen omdat de mensheid na Noach met dezelfde basiskennis uit elkaar is gegaan.

De kern van waanzin: zelf god zijn
Dick beschrijft hoe de Duitsers na het winnen van de oorlog direct het zonnestelsel zijn gaan veroveren: de Maan, Mars, Luna, Venus. De Joden, zigeuners en Jehova’s getuigen hebben ze uitgemoord. De Slaven zijn tweeduizend jaar teruggezet in hun thuisland in Centraal-Azië. Arische kolonisten met blauwe ogen bebouwen ijverig de akkers van de graanschuur van Europa: de Oekraïne. In Afrika is de Endlösing toegepast: “… het had tweehonderd jaar geduurd voordat de Amerikaanse inboorlingen waren verdwenen, terwijl Duitsland dit in Afrika binnen vijftien jaar bijna voor elkaar had gekregen…”. Afrika functioneert inmiddels als schroothoop voor talloze bergen chemisch afval. De Middellandse Zee is drooggelegd en met behulp van kernenergie veranderd in vruchtbare landbouwgrond. De oeroude gigantische kannibalistische mens-in-wording is tot bloei gekomen en regeert de wereld weer: “… De prehistorische mens, die in een steriele witte laboratoriumjas in een of ander Berlijns universiteitslaboratorium onderzoekt hoe er gebruik kan worden gemaakt van de schedels van andere mensen, van de huid, de oren, het lichaamsvet. ‘Jawohl, Herr Doktor’. Een nieuwe toepassing van de grote teen; kijk het gewricht kun je zo aanpassen dat het dienst kan doen als mechanisme van een snelle sigarettenaansteker. Als meneer Krupp die nu maar in grote aantallen kan produceren…”. Over de onevenwichtige psychotische kant van de Duitsers: “… Denken ze dat ze in een normale wereld leven?...”. Dick beschrijft ze als in de ban van een of ander onbewust archetype: “… Hun denken speelt zich af op kosmisch niveau. Het gaat hen niet om een individuele man of een kind, maar om abstracties: ras, land. Volk. Land. Bloed… Eer. En dan denken ze niet aan eerbare mensen, maar aan de eer zelf, Ehre. De abstractie is de realiteit, het feitelijke is onzichtbaar voor hen…” (kun je niet hetzelfde zeggen van de hedendaagse IS?). Vandaar hun wreedheid zonder wroeging. En even verder: “… Ze identificeren zich met de goddelijke kracht en denken dat ze zelf goddelijk zijn. Dat is de kern van hun waanzin…”. Ze zijn de grenzen tussen henzelf en de godheid uit het oog verloren: “… Het is geen hoogmoed, geen trots, het is de opgeblazenheid van het ego tot aan zijn ultieme grens, zo ver dat hij geen onderscheid meer maakt tussen degene die aanbidt en datgene wat aanbeden wordt. De mens heeft God niet opgegeten, God heeft de mens opgegeten. Waar ze geen begrip voor hebben, is voor de hulpeloosheid van de mens. Ik ben zwak en klein en niet van belang voor het universum. Het universum merkt mij niet op, ik leef ongezien mijn leven. Maar waarom zou dat niet goed zijn? Is het niet beter zo? Wie door de goden opgemerkt wordt, zal door hen vernietigd worden. Wees klein en je zult niet ten prooi vallen aan de afgunst van de groten…”. Dick heeft dit boek in 1962 geschreven, maar hij denkt al na over dingen waar wij ons nu het hoofd over breken: “… We hebben in onze maatschappij de problemen van bejaarden niet goed opgelost, en naarmate de medische zorg beter wordt, treden ze vaker op. De Chinezen hebben ons terecht geleerd om de ouderdom hoog te achten. Maar voor de handelwijze van de Duitsers lijkt de manier waarop wij hen verwaarlozen nota bene wel een deugd. Ik heb begrepen dat zij hun bejaarden ombrengen…”. Dat is nu precies waarom veel artsen, psychologen, verpleegkundigen en verzorgenden - waaronder ik - vooralsnog tegen het wetsvoorstel van D66 inzake toestemming hulp bij zelfdoding in verband met voltooid leven zijn, dacht ik verbijsterd. Iemand die vraagt naar andermans mening: “… Als het gaat om het vermoorden van bejaarden, zieken, zwakzinnigen, krankzinnigen, in het algemeen de mensen die geen direct nut hebben. ‘Welk nut heeft een pasgeborene?’ zou de een of andere Angelsaksische filosoof ooit hebben gevraagd. Ik heb dat altijd onthouden en er vele malen over nagedacht. Die heeft geen nut, meneer. In het algemeen dan…”. De ander: “… Is het niet zo, dat niemand als instrument voor de behoeftebevrediging van een ander zou moeten dienen?...”.

Uitgave: Lebowski – 2016, vertaling Irving Pardoen, 320 blz., ISBN 978 904 883 152 4, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten