Met een leeskring bespraken we “Het recht op terugkeer”, een spannende thriller vol actie (inclusief de schijnbaar in dit genre gebruikelijke, maar weinig opzienbarende vulgariteiten) van Leon de Winter (1954), waaruit duidelijk merkbaar wordt dat hij filmproducent is. Inmiddels heeft De Winter ruim twintig publicaties op zijn naam staan. Vanaf zijn zesde roman, "Kaplan", speelt de Joodse identiteit een belangrijke rol in zijn werk.
Voltooid verleden tijd
“Het recht op terugkeer”, een vader-en-zoon-verhaal, is opgebouwd uit verschillende episodes die zich in verschillende tijden afspelen, waaronder één heel interessante, namelijk de toekomst. Het boek vangt aan in het jaar 2024. Israël is gekrompen tot een zwaar bewaakt, minuscuul, met voornamelijk ouderen bevolkt stadstaatje - plus zandbak. Een voormalige professor van middelbare leeftijd, Bram, laat in een zeer verarmd Tel Aviv een bejaard hondje uit. Hij blijkt bij de ambulancedienst te werken en een detectivebureautje op poten te houden dat gespecialiseerd is in het opsporen van vermiste kinderen. Het verhaal doet een beetje aan “1984” van George Orwell denken. Boven zijn hoofd vliegt een zo goed als geruisloze gevechtshelikopter, een Chicken Wing, die hem in een fractie van een seconde scant. Als hij opgebeld wordt door zijn partner in crime, die zegt getipt te zijn over een verdwenen meisje, rijden ze naar ‘de andere kant’, Jaffa, waar de Arabieren het voor het zeggen hebben. Om er te komen worden ze met auto en al door een soort sluis gedirigeerd die eruit ziet als een wasstraat en vol is gehangen met camera’s en andere biochemische snuffelapparatuur. Ze krijgen een wattenstaafje waaraan ze wat wangslijm vegen. Vervolgens moeten ze dat in een automaat steken die razendsnel hun DNA controleert.‘Big Brother is watching you’ in optima forma. Wat ze aan ‘de andere kant’ te weten komen is dat het meisje waar het om gaat overleden is. Als ze terugrijden en net voor de controlepost van zitplaats verwisselen worden ze direct gebeld. Wat of er aan de hand is: “… ‘Hoe kom je aan mijn nummer?’ ‘Natuurlijk heb ik dat nummer. Ik zie hier op het scherm ook om hoe laat u vanochtend de hond liet piesen. In welke tijd leeft u, professor?’. Bram had geen idee in welke tijd hij leefde. Welke historische, technische, wetenschappelijke, morele tijd was dit? Het enige dat hij wist was dat de tijd van veiligheid en geborgenheid, de tijd van het rotsvaste vertrouwen dat morgen de rimpelloze voortzetting van vandaag zou zijn - een vandaag vol welvaart, ambities, verantwoordelijkheidsbesef, liefde -, dat aan die tijd een einde was gekomen, lang geleden al. Bram antwoordde: ‘In de voltooid verleden tijd, Chaim.’…”.
Allemaal een beetje té
Dan zwaait het verhaal terug naar twintig jaar eerder: 2004. Bram, een gevierde professor moderne geschiedenis van het Midden-Oosten, net vader van een zoontje, krijgt een aanbod voor een nieuwe baan in Princeton, Amerika. Zijn tweestrijd is hevig: “… Helemaal zuiver en schoon was een vertrek uit Israël nooit; iedereen die voor langere tijd wegging en de luwte van een westers land opzocht riep nationale minachting over zich af. Maar in die minachting school niet zelden een flinke portie jaloezie. Wie wilde er niet weg uit dit gekkenhuis? Wie kon vrij blijven ademen in de smerige stormen die al decennialang niet alleen uit de gebieden maar uit de hele regio kwamen aangewaaid? Iedereen wilde weg, maar tegelijkertijd wilde niemand het opgeven en het wonderlijke experiment van dit land de nek omdraaien…”. Als hij overvallen wordt door drie Israëlische straatschoffies is wat hem betreft de maat vol: dan maar een verrader - hij vertrekt. Eigenlijk is dit hoofdstuk het meest theatrale van heel het boek. Ik vind het allemaal een beetje té. Zijn vrouw Rachel, een kinderarts annex actrice - wat wil je nog meer - is van een dermate dierlijke schoonheid dat iedereen in aanbidding haar voeten kust. Hij mag er trouwens zelf ook zijn. Beiden zijn strontjaloers op elkaars aantrekkingskracht. Zijn knorrige vader is de briljantste biochemicus die er bestaat en dus - geen wonder - een voormalig Nobelprijswinnaar. Bram heeft een keurig links proefschrift geschreven waarin hij aantoont dat de zionistische leiders al vanaf de jaren dertig op een mogelijke verdrijving van de Arabieren aanstuurden. Voor zijn vader, een ultrarechtse concentratiekampoverlever en zionist van de oude stempel, is dat amper te verkroppen. De nieuwe vriendin van zijn vader, een Russin, heeft “… borsten die groot genoeg waren om de hele zuigelingenafdeling van Rachels ziekenhuis te voeden…” en “… heupen als de armsteunen van een leunstoel…”. Als Bram zijn vrouw en zoontje bij een crèche gaat ophalen vliegt deze de lucht in vanwege een zelfmoordaanslag. Hij denkt dat ze zijn omgekomen, verliest zich bijna in waanzin, tot hij de stem van Rachel hoort. Ongedeerd staat ze met de baby voor hem. Je vraagt je af waarom zo minutieus wordt beschreven wat er al dan niet door Bram heen gaat wanneer het besef begint te dagen dat hij zijn vrouw en kind misschien kwijt is, als er achteraf niets aan de hand blijkt te zijn. Waar dient al die poespas voor? Het is een thriller dus ik vergeef het Leon de Winter állemaal.
Tienduizendmiljoen wormen
Vervolgens gaat het verhaal verder in 2008 in Princeton. Inmiddels is Brams zoontje vier jaar. Ze wonen in een gigantische maar vervallen bouwval op een met moeras en bos getooid landgoed. Bram maakt zich zorgen over de renovatie. Heeft zelfs zoveel last van nachtmerries dat hij een shrink opzoekt. Terwijl Rachel een weekje op familiebezoek is in Israël en Bram op een hete dag overlegt met zijn aannemer, verdwijnt zijn slapende zoontje waar hij op past. In paniek doorzoekt Bram zijn spookhuis en vindt hem bij een gat in de verrotte vloerplanken van een bedompte zolderkamer. Hij had vijf meter naar beneden kunnen vallen. Bram grijpt zijn zoon bij de kladden, die hem verdwaasd aankijkt. Het lijkt erop alsof hij aan het slaapwandelen is geweest. Het kind zegt dat hij wel tienduizendmiljoen wormen in het gat heeft gezien, waaruit Bram de unheimliche conclusie trekt dat er waarschijnlijk een slangennest zit. Als hij daarna wordt opgebeld door een kennis, is zijn zoontje wéér verdwenen. Dit keer blijkt het ernstiger. Hij kan hem nergens meer vinden. Ook zijn gewonde hondje (getrapt, geslagen?) kan Bram niet naar de vindplaats van zijn zoon leiden. Dit keer is het echt hartstikke mis…
Geestesziek
Dan volgt een relaas dat zich twee jaar later afspeelt in Santa Monica, Californië. Inmiddels is het 2010. De radeloze Bram is een geesteszieke zwerver geworden die overal op zoek is naar zijn zoon – waar hij prachtige dromen over heeft. De Winter beschrijft zowel zijn getormenteerde innerlijk als het daklozenleven op een ongelooflijk knappe manier. Bram wordt geobsedeerd door de cijfers twee en acht. Hij rent de straten door om de huizen met een twee en een acht in hun nummer te observeren. Om de achtentwintig stappen mag hij van zichzelf ‘EINNEB!’ schreeuwen, de omgekeerde naam van zijn zoontje, die daar ooit een grapje van maakte. Hij verleent eerste hulp aan een meisje dat aangereden wordt door een auto. Via zijn bankpasje, die hij vanwege de consternatie in een geldautomaat heeft laten zitten, en de nodige bewakingcamera’s, weet de stinkend rijke opa van het kind hem op te sporen. En die stinkend rijke opa kent zijn vader weer, die zich uiteindelijk over hem ontfermt.
De vermissingen die families verwoesten
Weer twee jaar later. Tel Aviv, 2012. Met medicijnen houdt Bram zijn gekte in bedwang. Ondertussen heeft hij zich gespecialiseerd in kinderverdwijningen: “… Hij had toegang gekregen tot online archieven die inzicht gaven in de statistieken, de namen, de omstandigheden. Elk jaar werden er anderhalf miljoen kinderen vermist. De meesten kwamen zonder kleerscheuren terug, binnen vierentwintig uur. Dat waren de weglopers, de pubers, en de kinderen die waren meegenomen door familieleden bij een familieruzie of echtscheiding. Het getal zestigduizend betrof de groep kinderen die werd gekidnapt door niet-familieleden. De helft van de kinderen werd seksueel misbruikt, dertigduizend kinderen dus, elke dag overkwam dat tachtig kinderen. En elk jaar bleven er een paar honderd kinderen voor altijd weg. Dat waren de vermissingen die families verwoestten. Soms vond hij een achteloos detail dat hem kracht gaf. Hij bleef de dossiers herlezen, de omstandigheden analyseren, deed verzoeken aan archieven waar opsporingsdossiers bewaard werden. Zo nu en dan dronk hij een glaasje wodka, staarde naar het scherm van de Apple en de kaarten aan de muur, en maakte aantekeningen, duizenden…”. En waarachtig, hij lost het raadsel van zijn verdwenen zoon op - op zijn manier. Ik kan natuurlijk moeilijk het hele plot hier gaan verraden…
Havik of duif
Weer switcht het verhaal door naar waar het begon: Tel Aviv, 2024. Bram maakt als ambulancebroeder een vreselijke aanslag mee bij de controlepost van Jaffa, die hij de dag ervoor nog passeerde. Iedereen denkt dat het door een raket is gebeurd. Als je geen Joods Y-chromosoom bezit, kom je namelijk niet langs de bewaking. In het diepste geheim werken Bram en zijn maat met de veiligheidsdienst mee aan het onderzoek waaruit hele andere conclusies worden getrokken. En dat blijkt ook weer alles te maken te hebben met de verdwijning van zijn zoontje. Het brengt hem als infiltrant in een nieuw Kalifaat in Kazakstan waar zelfmoordterroristen worden opgeleid, en zelfs naar Amsterdam, waar hij is geboren. Verder heeft Bram aangepapt met een vrouw die hij betaalt voor de liefde. Ook zij blijkt niet te zijn wat hij denkt. Brams’ eigen vader is inmiddels dement geworden, en wordt liefdevol door hem verzorgd. Op een bijzonder knappe manier verweven zich uiteindelijk alle verhaallijnen met elkaar – zelfs de slangen komen terug. Bepaalde dingen zijn nieuw voor mij. Bijvoorbeeld over de karakterstructuur van delinquenten: “… Hij haat zijn vader – dat staat standaard in die profielen, ze haten altijd hun vader, elke misdadiger, elke halvegare crimineel. Big deal…”. Zou dat waar zijn? Bram mag dan een linkse vredesduif zijn, Leon de Winter geeft zijn havik van een vader plus consorten, heel wat meer ruimte om harde politieke uitspraken te ventileren: “… Een jood die moslim is geworden – fuck. Ergens in die zestien jaar is-ie moslim geworden. En niet zomaar een moslim die er genoeg aan heeft om vijf keer per dag te bidden en joden en christenen te vervloeken, zijn vrouw in mekaar te meppen en te dromen van een middeleeuwse heilstaat, nee, een moslim die het als de hoogste opdracht beschouwt om zichzelf met zo veel mogelijk joden de lucht in te blazen…”. De vraag of je probeert te emigreren, ‘de bocht neemt’ zoals dat in het verhaal heet, of in Israël stand houdt tot het desnoods bittere einde, speelt een grote rol. Een discussie op het eind van het boek: “… ‘We zijn terechtgekomen in een foute buurt met rancuneuze mensen. Ze hebben een rancuneuze religie, waren vroeger rancuneuze woestijnstammen, en ze hebben een tempel in Mekka. Monotheïsme met een tempel en heilige grond, dat is een foute combinatie.’ ‘Hadden wij ook,’ wierp Bram tegen. ‘De Romeinen hebben ons bijna helemaal uitgeroeid toen we die tempel uit Romeinse handen wilden terugnemen en ons deel van de aarde wilden verdedigen. We hebben jarenlang het verhaal van Massada als een heldenepos aan onze jeugd verteld. Maar het ging om een massale zelfmoord! Jezus, Massada was een ondergangsverhaal, geen heldenepos! We hebben een religie die ontstaan is uit de heiliging van een stukje grond, dat is toch het hele verhaal over de uittocht uit Egypte en de verovering van Kanaän, op uitnodiging van onze Heer, Hakodesh Boruch Hu? En de oude Hebreeën waren bereid daarvoor uitroeiing te riskeren. Dat is gebeurd, de Romeinen hebben die religie vernietigd. Maar we bedachten iets anders, in de diaspora, een nieuwe religie, zonder land, zonder tempel. En toen kwamen we terug, wij, mensen zonder land, naar een streek waar ze ons verachtten. Maar wij kunnen net zo goed ergens anders leven, in Canada, Amerika, Australië –‘ ‘Je slaat de Shoah over –‘ zei Bram. ‘De Shoah maakte alles nog erger,’ zei Balin. ‘De wereld haatte ons omdat we geen land hadden en ze haten ons nu we wel een land hebben. En ze haten ons ook omdat ze door de Shoah een schuldgevoel hebben. Schuldgevoelens zijn problematische ondingen. Wat zouden de Europeanen graag van ons af willen. Ik denk dat ze al sinds 1948 hopen dat de Arabieren de klus afmaken…”. Je moet je vijanden vernietigen vóór ze jou pakken. De Winter maakt er in de media (Telegraaf, Trouw, Elsevier, De Dagelijkse Standaard, Die Welt, Der Spiegel) absoluut geen geheim van dat hij rechts georiënteerd is. Dus een - in Nederlandse ogen – ál te genuanceerd politiek correct verhaal kun je niet van hem verwachten. Waarbij ik wel de aantekening wil maken dat als je als Jood in Israël leeft dat wel even wat anders is dan vanuit ons veilige, verwende, rijke, decadente, westerse landje lopen blaten hoe het dáár allemaal moet. Toch?
Uitgave: De Bezige Bij – 2008, 475 blz., ISBN 978 902 341 446 9, € 15, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten