zaterdag 16 december 2017

De moord op Roger Ackroyd – Agatha Christie


In “De zesde kanteling”, een filosofieboek van mijn grote inspirator professor dr. Willem Ouweneel, worden twee types literatuur tegenover elkaar gezet: “… Kenmerkend voor het modernisme was het detectiveverhaal; kenmerkend voor het postmodernisme is het spionageverhaal. In detectiveverhalen als die van Sherlock Holmes (door Sir Arthur Conan Doyle) of Hercule Poirot (door Agatha Christie) gaat het om een speurtocht naar de verborgen waarheid die onder de verwarrende oppervlakte van de werkelijkheid ligt…”. De analyseerbare werkelijkheid blijkt tegelijk een moreel universum te zijn: “… De argeloze lezer, vaak vertegenwoordigd door een onnozele assistent van de detective (dr. Watson, kapt. Hastings), heeft alle aanwijzingen in handen en toch ziet hij de oplossing niet. Maar de grote meester weet uiteindelijk langs streng wetenschappelijke weg en waarneming en rationaliteit het mysterie op te lossen. Alle stukjes van de legpuzzel blijken een samenhangend geheel te vormen. Zo zag de ‘moderne’ wereld eruit, waarin de wetenschap alle antwoorden wist of zou vinden. In het spionageverhaal daarentegen werkt in onze ‘echte’ wereld een heel andere, sinistere wereld door. Dat is een wereld die veel op de ‘echte’ wereld lijkt, die echter berust op schijn, op illusie, maar vaak ‘echter’ lijkt dan de ‘echte’ wereld. Daardoor verkeert de lezer in voortdurende onzekerheid: zijn de figuren in het verhaal wat ze lijken? Wat is schijn en wat is werkelijkheid? En wat belangrijk is: er is vaak geen eenduidige verklaring aan het eind van het verhaal; we blijven met onzekerheden zitten…”.

Een ‘insufferable ego-centric creep’

De Queen of Crime, Agatha Christie (1890-1976), debuteerde in 1920 met “The Mysterious Affair at Styles”, schreef 80 detectiveromans, 20 toneelstukken, en schiep de superspeurders Hercule Poirot en Miss Jane Marple. “De moord op Roger Ackroyd” werd in een klap wereldberoemd vanwege het controversiële einde (waar ik verder niet teveel over zeg): een deel van de lezers noemde het geniaal, een ander deel vond het schandalig. Daarop volgde nog veel meer commotie. De schrijfster verdween zélf, met als resultaat een waar mediacircus. Na elf dagen werd Christie gevonden in een hotel in North Yorkshire. Haar eigen verklaring, dat ze aan geheugenverlies leed, werd met scepsis ontvangen. Allerlei speculaties deden de ronde. Haar verdwijning zou een publiciteitsstunt zijn dan wel een wanhopige poging om haar huwelijk te redden – wat niet lukte. Ze behield de schrijversnaam van haar eerste man en hertrouwde in 1930 met een archeoloog wiens reizen haar ondermeer inspireerden tot “Death on the Nile”. Basje de Boer in “De Groene Amsterdammer” van 7 november 2017 (in verband met de bioscoopfilm “Murder on the Orient Express” die momenteel draait): “… De aantrekkingskracht van Christie’s boeken: ze presenteert een wereld die geruststellend ordelijk is. Moord, een van de meest gruwelijke en niet te vatten daden, wordt gereduceerd tot een ongemak of in het beste geval sensatie. In haar vermakelijke stuk over Christie voor The New Yorker (‘Queen of Crime’, 2010) schrijft Joan Acocella: ‘Wanneer haar personages worden geïnformeerd over een moord zeggen ze dingen als: “Heel onprettig” of: “Wat hinderlijk voor je, Elspeth.”’ Christie lezen is je wentelen in een universum waarin moord niet méér is dan dat: onprettig, totdat de orde wordt hersteld…”. In de met bloemetjesbehang beklede wereld van Christie is klassenverschil vanzelfsprekend en moord frivool: “… De butler heeft het nooit gedaan. The great detective verdient een waardige tegenstander…”. Tegen het eind van haar leven kreeg Christie een hekel aan haar eigen personage en noemde ze Poirot een ‘insufferable ego-centric creep’. Dat is hij zeker, maar daar trekken de lezers zich niets van aan. In 2013 werd Agatha Christie door de CWA (the Crime Writers’ Association) uitgeroepen tot de beste misdaadauteur aller tijden. En haar boek “De moord op Roger Ackroyd” tot de beste detective. Alle reden om het eens te lezen.

Onplezierige geschiedenis
“De moord op Roger Ackroyd” (1926) is een vermakelijk en spannend verhaal geschreven door een ik-figuur, die zichzelf voorstelt als een vrijgezelle huisarts van middelbare leeftijd in een suf roddeldorp. Hij woont samen met zijn acht jaar oudere, aartsnieuwsgierige, doodgoeiige zuster, die voor hem zorgt alsof hij een baby is: “… ‘Je bent uit je humeur, James. Zeker door je lever. Je moet vanavond maar een blauwe pil innemen.’ Als u mij in mijn eigen huis meemaakte, zou u nooit geloven dat ik de geneesheer was. Thuis schrijft Caroline de recepten voor, zowel voor zichzelf als voor mij…”. Voor hij op visite gaat drukt hij een ‘broerlijke kus’ op haar voorhoofd. ‘s Avonds laat wacht zij hem op met warme chocolademelk. Als de dokter op een dag in de tuin bezig is krijgt hij een pompoen op zijn kop. De nieuwe buurman blijkt het verwelkte geval in zijn drift over de heg te hebben geslingerd. Zo maakt de dokter dus kennis met Hercule Poirot, meester-detective in ruste, alleen weet hij dat nog niet, want het belachelijk kleine, geschrokken, plechtige, overdreven nette, aan zijn snor draaiende mannetje deelt enkel zwaarwichtig mee dat hij ooit het ‘meest interessante werk van de wereld’ heeft gehad, inzake ‘de studie van de menselijke natuur’. De dokter gaat ervan uit dat hij kapper is. Als een stinkend-rijke vriend van de huisarts wordt vermoord, waarvan iedereen dacht dat hij als weduwnaar prima paste bij een weduwe die even daarvoor onder verdachte omstandigheden zelfmoord pleegde, roept de familie Hercule Poirot erbij, omdat zij wél op de hoogten zijn van de kwaliteiten van hun beroemde plaatsgenoot. En zo trekken de speurder en de dokter samen op in deze ‘onplezierige geschiedenis’ (je zou toch zeggen: twee doden in zo’n rotdorpje…).

Ik denk niet, ik weet!
Het verhaal loopt uit op een literair Cluedo. De spelers: jij en de schrijver. Plaats delict: een Engels landhuis. Het moordwapen: eenTunesische dolk. De verdachten: allemaal familie, personeel (butler, privé-notaris, kamermeisje, dienstbode) en vrienden die om geld verlegen zitten: “… Geld, geld… alle misère in de wereld kan aan geld worden toegeschreven of aan het gebrek aan geld…”. Mannelijke ratio neemt het op tegen vrouwelijke gevoeligheid. De domme rechercheur die met gedempte stem meedeelt dat er vingerafdrukken op het wapen zijn aangetroffen: “… Het zou wat anders zijn als de dolk teenafdrukken had vertoond…”. Meer dan ooit laat Poirot zijn ‘kleine grijze hersencellen’ werken: “… Als men de feiten maar methodisch rangschikt is alles eenvoudig…”. En even verder: “… ‘Maar dan is het tenslotte mogelijk - ja, het is zeker mogelijk - , maar dan… Ik moet mijn ideeën herzien. Methode, orde, nooit heb ik ze harder nodig gehad. Alles moet kloppen – op de plaats waar het hoort – anders ben ik op het verkeerde spoor…”. En uiteindelijk triomfantelijk: “… Ik denk niet, ik weet!...”. Zet dit tegenover zijn kijk op vrouwen: “… ‘Les femmes,’ generaliseerde Poirot. ‘Merkwaardige wezens! Ze verzinnen maar iets – en, als door een wonder, hebben ze nog gelijk ook. Of eigenlijk is het geen wonder. Vrouwen merken onbewust duizend kleinigheden op, die ze in hun onderbewustzijn bij elkaar voegen – en dan noemen ze het resultaat intuïtie. Ik ben een knap psycholoog, ik ben op de hoogte van die dingen…”. En nog een voor-de-oorlogse bijdrage aan de genderdiscussie: “… Men kan een man onder druk zetten zo lang men wil – maar bij een vrouw moet men niet te ver gaan. Want een vrouw verlangt ernaar, de waarheid te zeggen. Hoeveel mannen hebben niet hun vrouw bedrogen en zijn rustig met hun geheim het graf in gegaan. Hoeveel vrouwen die hun man hebben bedrogen hebben niet hun leven verwoest door het er in een onbewaakt ogenblik uit te gooien. Hun geweten liet hen geen rust. In een ogenblik van roekeloosheid (waar ze later spijt van hebben, bien entendu) gooien ze alle voorzichtigheid overboord en flappen de waarheid er uit. Dat geeft die vrouwen tijdelijk een enorm gevoel van opluchting…”. Op een gegeven moment zegt Poirot dat hij zijn vriend Hastings mist, die me vooral aan Smalle Lowietje uit Baantjer doet denken: “… Als ik met een belangrijke zaak bezig was stond hij me altijd bij. En hij heeft me dikwijls geholpen ook, want hij kwam vaak achter de waarheid, zonder dat hij het zelf merkte, bien entendu. Soms zei hij iets onzinnigs en juist dat malle gezegde onthulde dan voor mij de waarheid…”. Van enige eruditie is het verhaal niet gespeend: tussen neus en lippen door worden de namen van doctor Faust genoemd, die zijn ziel aan de duivel verkocht, en Mélisande, die een veel oudere man trouwde. In de jaren twintig moet deze detective supermodern hebben aangedaan. Er is sprake van een verslaafde die aan de cocaïne is, ‘witte sneeuw’, die in de Verenigde Staten wordt gesnoven maar ter plekke nog vrijwel onbekend is. Poirot is van mening dat jonge meiden niet zomaar meer van van alles en nog wat flauw vallen en iemand anders merkt op dat het tegenwoordig niet meer te zien is wie er nu wel of niet een dame is, alhoewel de heer Ackroyd de lagere klassen ‘minzaam benaderde’ maar zich terdege bewust was van zijn ‘waardigheid’.

Op het verkeerde been
Pieter Steinz in "Het web van de wereldliteratuur": “… In een Engelse televisiedocumentaire probeerden wetenschappers te verklaren waarom lezers de boeken van Agathie Christie niet weg kunnen leggen. Hun theorieën varieerden van ‘ze schrijft zo eenvoudig’ tot ‘lezers houden van vaste patronen’ tot ‘ze hypnotiseert ons met een bombardement aan details en personages, zodat we in trance raken’. Dat wisten we natuurlijk al. Niets in Christies stijl houdt het tempo van het verhaal op (Dan Brown heeft veel van haar geleerd). En o, wat is het heerlijk te weten wat je te wachten staat en vervolgens tóch verrast te worden. Zodat je na het lezen van de laatste pagina weer teruggaat naar het begin om te zien waar je op het verkeerde been bent gezet…”.

Uitgave: The House of Books – 2015, vertaling L.M.A. Vuerhard, 228 blz., ISBN 978 904 882 486 1, € 14,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten