woensdag 3 juli 2019

De sjamaan en ik – Willemijn Dicke


Als er iemand erg in zijn hoofd zat - zie mijn vorige blog - was dat universitair hoofddocent Willemijn Dicke (1970) wel. In “De sjamaan en ik” beschrijft ze op een nuchtere, eerlijke en vaak hilarische manier de reis naar haar hart. Op haar spirituele zoektocht ontmoet ze een hele rits goeroes en belandt ze op de gekste plaatsen: ‘Dicke in de zweef’…

Uit de kast

Het boek begint met een herinnering aan de toespraak die Dicke houdt op de begrafenis van haar vader, die ze beëindigt met een nummer van Leonard Cohen: ‘You Want It Darker’. Het lied is gebaseerd op het Hebreeuwse woord ‘Hineni’ dat ‘I am ready Lord’ of ‘Hier ben ik’ betekent. Later die dag, op de begrafenisreceptie, proost haar lievelingsneef, die nooit heeft geweten dat ze in God gelooft, haar luidkeels toe: “… Op Willemijn, die uit de kast is!...”. Hoe heeft het zover kunnen komen? Ooit was Willemijn Dicke wat ze een ‘militant atheïste’ noemt. Godsdienst was iets voor achterlijke religekkies, niet voor hoogopgeleide promovendi. Ze had connecties met Herman Philipse, de activistische hoogleraar die ook Franca Treur in verband met atheïsme aanvoert in “Hoor nu mijn stem” (jaja, Nederland is een klein landje): “… Mijn man, onze kinderen en ik leven in een volledig onttoverde wereld, zoals socioloog Max Weber dat noemde…”. Het atheïsme was niet zomaar een gegeven dat bij haar leven hoorde, maar een praktiserend en fundamentalistisch, nou ja, ‘geloof’ (ik zou niet weten hoe je het anders moet omschrijven). Hoe dat zo gekomen is, is haar zelf eigenlijk ook een raadsel. De kerk speelde in haar ouderlijk huis amper een rol. Dus van frustratie, zoals bij Maarten ’t Hart en Jan Wolkers, was geen sprake. Alleen met Pasen nam haar protestantse vader zijn gezin mee naar een dienst. Haar jong gestorven, uitbundige moeder was kinderlijk katholiek. Dicke ging naar een christelijke basisschool waar ze christelijke psalmen leerde, maar dat vond ze alleen maar prachtig. Ergens in de hogere klassen van het middelbare onderwijs besloot ze simpel dat geloof iets was voor domme mensen, en daarmee basta. Toen ze eenmaal in Nijmegen studeerde begon ze een regelrechte afkeer voor ‘christenhonden’ te voelen. Ze werd verschillende keren kampioen schermen. Ze kon goed leren, maakte carrière aan de universiteit (stond een rang onder het hoogleraarschap), trouwde een zorgzame man, kreeg twee gezonde kinderen, had interessante vrienden, een bijzonder huis, mooie spullen en ging meerdere malen per jaar op vakantie. Ze had maar één probleem: ze vond er allemaal niks aan. Het summum van dat treurige leven: op haar achtendertigste publiceerde ze haar debuutroman en had een wekelijkse column in het AD, “De Buurtkroeg”. Daarvoor stroopte ze iedere zaterdagavond de Rotterdamse bars af om volkomen teut naar huis te fietsen, waar haar man op de kinderen paste. En ook zondagsmorgens; vanwege de kater (wat een goedzak –dacht ik). In ieder hoofdstuk beschrijft Dicke een spirituele episode waarin ze meegeeft hoeveel ze er voor heeft betaald – want één ding is overal hetzelfde: coaches kosten héúl veul geld. In ieder geval is het hardcore atheïsme redelijk goedkoop (als je het ook nog uitspreidt over zo’n dertig jaar): “… aanschaf van ongeveer dertig pockets van atheïstische schrijvers à 15 euro…”.

Moederschap
Ik ben gierend van het lachen van de bank gerold toen Dicke ging vertellen over het moederschap. Ik dacht dat het bij mij thuis erg was, maar dit slaat alles: “… Ik weet niet meer wie meer ruziemaakt: de kinderen onderling of mijn man en ik. Over hoe we die kinderruzies het beste kunnen beteugelen. De dag begint met cornflakes tegen de muur, plukken haar die worden uitgerukt, spuugklodders in het gezicht. Tussen de middag zijn het lievelingstekeningen die moedwillig worden verscheurd. Legobouwwerken, met moeite in elkaar gezet en op de pronktafel uitgestald, worden van het balkon geflikkerd. Tijdens een uitstapje naar de speeltuin worden handenvol zand in elkaars ogen gewreven. Nadat ik ze een moment, een miniem kort ogenblik, alleen thuis heb gelaten, zie ik als ik terugkom een gezichtje geplet tegen het raam, tevergeefs roepend om mama, om mij, twee handjes van broer om de keel. Het kost me moeite om de vingertjes los te peuteren en het duurt enige tijd voor dochter hoestend, hijgend, weer op adem is. Autoritjes eindigen steevast met mij op de achterbank, omdat er anders bloed vloeit. In het zwembad ben ik maar net op tijd als de een de ander kopje-onder duwt en in het hevige gespartel geen teken ziet om los te laten. Soms ben ik te laat en kan ik alleen maar janken om een ingetrapte deur, een van de muur gerukte badkraan of een stoel die door de manshoge ruit in de hal is gesmeten. ‘Ik haat haar!’ ‘Ik vermoord haar!’ De aanpak van mijn man en die van mij verschillen diametraal en we zijn beiden even onsuccesvol…”. Het gaat van kwaad tot erger. Als ze haar kinderen niet van of naar school moest brengen zou ze de hele dag in bed liggen. Niets doet er meer toe: “… Ik kan me over niets meer opwinden, ik word door niets meer geraakt…”. Riekje Boswijk - zie mijn vorige blog – zou waarschijnlijk zeggen dat de middelpuntzoekende kracht flink zijn kop op steekt. Dicke loert alleen nog op mogelijkheden om uit te gaan, maar “… Wat voor sneu leven leid ik dat ik de momenten met MDMA, of sloten alcohol, of het liefst in combinatie, tot de lekkerste van mijn leven reken?...”.

De hele wereld aan elkaar breien

Tot Dicke “De grootinquisiteur van Sevilla”, het beroemde relaas uit “De gebroeders Karamazov” van Dostojevski leest, waarin de grootinquisiteur uitlegt dat de katholieke kerk alleen maar zo groot is geworden omdat de mensen daar hun vrijheid in kunnen leveren. In ruil daarvoor wordt hun gezegd hoe ze moeten leven. Lekker makkelijk. Dan hoef je zelf niet na te denken. Opeens beseft Dicke dat ze niet eens de bescherming van een kerk terug heeft gekregen voor het inleveren van haar vrijheid. Ze heeft uit eigen beweging gekozen voor een rotleven met diploma’s, een hypotheek, nette buren en af en toe een uitspatting in een kroeg. Ze kan niemand de schuld geven. “… Heel even overweeg ik therapie, maar dat idee verwerp ik snel. De weiden van mijn jeugd en potentiële trauma’s zijn allang afgegraasd. In medicijnen geloof ik niet. Mijn gapend gat aan existentieel ongeluk is niet met een grammetje Prozac te dichten. Waarmee dan wel?...”. Ze stuit op zen-meditatie: “… Zen staat ver af van zweverige spiritualiteit – ik kan het woord niet eens uit mijn mond krijgen. Spiritualiteit associeer ik met middelbare vrouwen met hennahaar die sieraden dragen waarin grote stenen zijn verwerkt. Die vrouwen geloven in het lot, willen praten met bomen en breien de hele wereld aan elkaar, zonder behoefte aan een logisch en verklarend onderliggend systeem…”. Nee, dán zen: “… Zen staat voor discipline, voor afstand en onthechting…”. Ze raakt weg van zenmeester Ton Latouwers: “… Hij haalt teksten aan van Dostojevski, gedichten van Rilke om een centraal punt uit het zenboeddhisme te illustreren. Kijk. Die insteek snap ik…”. Ze leest álles van hem: “… Ik bestel zijn debuut, zijn proefschrift, zijn laatste boek dat hij aanraadt in een interview, en het boek dat hij noemt in zijn boek…”. Ze gaat zelfs op retraite in een klooster die door hem wordt geleid. Ze schrikt zich een hoedje als ze geacht wordt voor een Boeddhabeeld te buigen: “… Buigen voor beelden, dat doen we toch sinds het gouden kalf niet meer?...”. Terwijl ze er van overtuigd is dat zen niets met religie heeft te maken blijkt Ton Lathouwers te pas en te onpas God erbij te halen. Hij vertelt een indrukwekkend verhaal over hoe God gestalte kreeg in het vernietigingskamp Auschwitz: “… Op een dag werd een barak verplaatst. Alle vrouwen moesten een eind lopen naar een volgende plek. Wie achterbleef zou zeker gedood worden. Eén vrouw was zo ziek dat ze niet meer kon lopen. Een medegevangene, zelf ernstig verzwakt en met twee kinderen op de arm, gebood de zieke vrouw op de grond te gaan liggen. Met haar voeten rolde ze haar steeds een beetje verder. ‘De engelen maakten een buiging,’ zei Ton Lathouwers…”. Ze voelt zich zachter en ontvankelijker worden. Thuis vertelt ze met vochtige ogen aan haar man hoe ‘mooi’ het was. Toch is haar wantrouwen tegenover religie zo groot dat ze besluit er niet mee door te gaan. “… Kosten: vijfdaagse stilteretraite à 250 euro…”.

Buiten de brandbreedte van het normale
Dan overkomt haar tijdens een fietstochtje met haar gezin een overweldigende ‘eenheidservaring’ – zie mijn vorige blog. Totaal overrompeld gaat ze op zoek naar verklaringen en ontdekt dat alle mystieke tradities in elk tijdvak deze belevenis op de een of andere manier beschrijven. Ze leest werk van Franciscus van Assisi, Hadewych, Jan van Ruusbroec en Teresia van Avila. “… Is er misschien een werkelijkheid die zich niet laat kennen via wetenschappelijke methoden? Ik twijfel nu of rationaliteit de enige weg naar kennis is…”. Iemand raadt haar aan het ‘medicijnwiel’ tijdens een sjamanencursus te doorlopen, om haar zintuigen beter te oefenen. Ze komt op een boerderijtje ergens in de polder van Zuid-Beijerland terecht waar een geruststellende ouderwetse huisdokter - goeroe-appeal nul - cursus geeft. In het sjamanisme wordt veel met stenen gewerkt. Ze probeert met keien te praten en in zelfgestookte vuurtjes gezichten te zien. Op een gegeven moment voelt ze zich waarachtig door de wind gekust, en krijgt ze haar nieuwe naam door: ‘Spoorzoeker’. Via de huisarts maakt ze kennis met Amerikaanse coaches waarbij ze cursussen volgt over het afzweren van verslavingen, het eindigen van emotionele verstrengeling, perfect luisteren en nog veel meer. Ze gaat langs bij een chaneller die liefdevolle boodschappen overbrengt van haar overleden moeder. Op haar werk is het allemaal nog steeds vreselijk: “… Mijn wetenschappelijke publicaties, waar ik misschien wel twee jaar aan heb geschaafd, worden door drie of vier mensen gelezen. Vrijwel nooit ontvang ik een reactie. Ik was dan ook blij verrast toen ik per mail een vraag ontving over een publicatie. ‘Met veel interesse heb ik uw artikel over publieke waarden gelezen. Ik vroeg me af: bent u misschien familie van de Dordtse tekenaar Otto Dicke?’ Tot zover de intellectuele uitwisseling onder academici…”. Ze zegt haar baan op. Belandt duizend treden lager in de pikorde als hr-manager, waar ze constant de kwaaie pier is: “… De slotsom is dat ik de hele dag klagende, boze, verdrietige, overspannen mensen spreek die terecht verwachten, dat is mijn rol immers, dat ik de situatie op kan lossen…”. Erger kan bijna niet. Uiteindelijk vraagt ze een privéconsult bij de sjamanenhuisarts aan, die ‘de energie van een geesteszieke uit haar onderbewuste’ verwijdert: “… Ik moet denken aan mijn familie. Van vaderskant ben ik genetisch belast met depressie, bipolaire stoornissen en andere psychiatrische aandoeningen. Mijn vader lijkt de dans aardig te zijn ontsprongen, maar minstens de helft van mijn familieleden zit in een psychiatrische inrichting en de andere helft was er niet uit de toon gevallen. In mijn moeders familie wemelt het van de alcoholisten. Het is niet onmogelijk dat ik ook erfelijk bedeeld ben met een geest die buiten de brandbreedte van het normale valt…”. In de auto terug naar huis kan er zowaar een glimlachje om een onbenullig grapje van een dj op de radio af. Kosten voor de poldersjamaan: “… 150 euro per weekend (cursus van acht weekends), privéconsulten à 75 euro…”.

I get it!
Dicke: “… Meer dan twintig jaar studie, vergelijken, lezen, analyseren en reflecteren heeft me niets opgeleverd. Tijdens die oefeningen in sjamanisme daarentegen heb ik me, bij vlagen, even opgetild gevoeld. De niet-cognitieve aanvliegroute heeft me tot nu toe meer opgeleverd dan al die boeken en analyses bij elkaar. Om mijn dofheid voor eens en altijd op te ruimen bezoek ik paragnosten in herenhuizen; zit ik twaalf weken lang in een protestantse kerk in een kring bij een lichtwerker die engelen en andere lichtwezens aanroept; reis ik af naar een kasteeltje in België om een workshop met stenen te doen; maak ik kennis met familieopstellingen en doe ik sessies emotioneel lichaamswerk. De haptonoom constateert spanningen in spieren en huid. Ik boek stilteretraites in kloosters, ik neem hallucinerende middeltjes…”. En dan heb ik het nog niet over de al maar uitdijende boekenplanken die haar man aanduidt als ‘spirituele shit’. Onder leiding van een Mexicaan tript ze op het psychedelische cactuspoeder peyote, terwijl ze de geesten shag offert die ze van te voren koopt bij een tankstation. “… ‘Welk merk?’ vraagt de pompbediende. ‘Het goedkoopste’…”. Achteraf schaamt ze zich wel een beetje. Ze heeft een naakte sessie in een zweethut: “… Ik wil na deze nacht juichend ‘I get it!’ kunnen roepen. Ik wil de zin van het leven, en preciezer nog van míjn leven begrijpen. Ik wil mijn levenspad leren kennen en mijn levensdoel. Ik wil weten wat of wie mij kan helpen om de zin en levensvreugde te vinden…”. Toe maar. Na een paar happen poeder uit een pindakaaspot begint ze te kotsen, maar dat hoort allemaal bij de trip, dus heeft ze het er voor over: “… Ik ben inmiddels heerlijk mellow…”. Als ze zichzelf na een avond doorzakken tongzoenend terugvindt in een kroeg, met een gepensioneerde Antilliaan in wie ze de engel die haar begeleidt meent te hebben ontdekt, beschouwt ze zichzelf wel als heel erg van het padje af. Thuisgekomen flikkert ze een hele rij boeken in de vuilnisbak. Kosten: “… minstens 20 workshops, cursussen, readings, retraites à 150 tot 350 euro, altijd contant te voldoen…”.

Levend water
Vervolgens begint haar zoektocht weer van voren af aan, want de eenheidservaring laat haar niet los. Bovendien hoort ze zomaar vanuit het niets een troostende stem die zegt ‘Je kunt er niet uit vallen’, als ze door een desolaat stadsgedeelte op huis aanloopt, na een lange middag als mantelzorger bij een autistische oom, waar ze buitengewoon vermakelijk over vertelt. Ze leest weer van alles over mystiek, herkent zich het meest in de ‘Rijnlandse’, en komt uiteindelijk bij de middeleeuwse Meister Eckhart terecht, en een workshop van pater Tycho, een specialist op zijn gebied. Pater Tycho is een wijs man: “… Als mensen vragen ‘Geloof jij in God?’, antwoord ik: ‘Dat zou ik bij God niet weten’. Het hangt namelijk helemaal af van het godsbeeld van de vragensteller. En het kan heel goed zijn dat ik minder gemeen heb met het godsbeeld van de vragensteller dan met de notie van liefde of dankbaarheid van een atheïst…”. Hij maant haar God een naam te geven, omdat je geen relatie aan kunt gaan met iets of iemand die geen naam heeft. En verder: “… Ik zie God als een onderaardse rivier. Er bestaan heel veel putten, ieder gemaakt van ander materiaal en met een eigen vorm. Er is een enorme diversiteit aan putten. Echter, de smaak van het water is dezelfde…”. Hij zegt dat Dicke zich moet toewijden aan een van die putten: “… Je moet één put grondig verkennen – en het maakt niet zoveel uit welke put dat is. Wat jij de afgelopen tijd hebt gedaan is van de ene naar de andere put hoppen voordat je de onderaardse rivier hebt bereikt…”. Langzaamaan leert Dicke een beetje te wennen aan het woord God waar ze altijd zo allergisch voor is geweest. Ze komt in aanraking met de gnostiek. De naam van Bram Moerland valt. Ze gaat weer het klooster in voor een stilteretraite waar ze hoopt hoofd en hart samen te brengen. Volgens pater Tycho is stilte voor de ziel hetzelfde als water voor de bloemetjes. Ze vertelt dat ze tijdens het mediteren afgeleid wordt door een enorm kleurenspektakel: goudgerand, paarse bollen, vloeiende lijnen die als water in elkaar oplossen. Ik besef ineens dat dát het moet zijn geweest, waar ik laatst een half uur in een gekantelde bioscoopstoel, te midden van zo’n honderd studenten, onder de klanken van Pink Floyd naar heb liggen staren. Mijn dochter had me voor deze belevenis meegesleept naar een soort mini-omniversum, waar ik me na tien minuten al dood lag te vervelen, terwijl ik vol verbazing naar de kinderen om me heen keek, en vermoedde dat dit alleen maar leuk was als je een of ander pilletje had geslikt. Dicke wordt steeds ontvankelijker. Ze maakt een eucharistie mee waarbij de tranen over haar wangen stromen tijdens het ‘Onze Vader’ (een tijdje geleden kwam ik er achter dat het prachtige “Baba Yetu” de Afrikaanse versie van dit universele gebed is). Kosten: “… vrijwillige donaties voor cursussen en gesprekken…”.

Spiraal
Het contact met pater Tycho schiet niet op, dus tussendoor laat Dicke zich ook nog een keer fiksen door een buitenaardse swami uit India, terwijl ze zich afvraagt wat ze haar kinderen aandoet met haar rare fratsen. Kosten: “… healings à 175 euro en vijfdaagse cursus à 550 euro…”. Ondertussen zetten haar heidense vrienden haar ‘tussen haakjes’ omdat ze denken dat ze ‘godsdienstwaanzinnig’ is geworden. En haten haar nieuwe collega’s haar zo erg dat ze haar bloed wel kunnen drinken. Het is meer dan verschrikkelijk allemaal. Toch veranderen er langzaam dingen. Ze merkt dat het met de kinderen makkelijker wordt. Niet omdat zij veranderen, maar omdat ze als ouders veranderen. Ze vullen minder voor ze in, laten ze meer hun gang gaan, frustreren ze minimaal: “… Korte broek in de winter? Als jij dat wilt. Een week niet douchen? Nou ja, dat zal wel niet onmiddellijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren…”. Pater Tycho raadt haar aan eens een keertje op te houden met al haar gezoek. Kijk gewoon maar wat er van komt. En verdomd - hoewel ze dat woord langzamerhand uit haar woordenlijst schrapt - dat helpt. Als een non haar vraagt of ze in haar leven haar ziel wel eens geweld aan doet, rent ze naar de wc om te braken, en zegt ze haar vreselijke baan op. Na een tijdje duikt er vanzelf een mail op waarin ze gevraagd wordt voor een leuke functie. Echter, na rustige periodes vol overgave tuimelt ze onaangekondigd zomaar weer het duister in: “… alsof een struikrover in een duik naar mijn enkels heeft gegrepen waarna ik in een immens donker gat ben gelazerd…”. Vol zelfbeklag vertelt ze pater Tycho dat ze ondanks al haar ondernemingen geen bal is opgeschoten in haar zelfverstaan: “… Ik durf zelfs te wedden dat het ongeveer dezelfde vraagstukken zijn waar mijn tienerdagboeken vol mee staan…”. Pater Tycho: “… Willemijn, je maakt een vergissing. De thema’s in ons leven blijven hetzelfde en we blijven ze tegenkomen. Zie je leven als een spiraal. Soms ben je in het donker, soms in het licht. De manier waarop je die thema’s kunt bezien zal anders zijn als je hoger op die spiraal belandt. Zie het als groei, Willemijn, dat je nu naar dezelfde thema’s kunt kijken maar met een rijker repertoire en misschien, als ik me niet vergis, met beduidend meer mildheid dan tien of twintig jaar geleden…”.

Bundel Uw licht in mij
Het gaat als een vuurtje rond dat Dicke ‘into Jezus’ is: “… Gelovigen zijn vliegensvlug om mij tot ‘hun’ club te rekenen: of het nu orthodoxe christenen, blije Jezusomhelzers, traditionele katholieken of vrijgemaakt gereformeerden zijn. Ze laten allemaal blijken, op meer of minder subtiele wijze, dat ik een van hen ben. Dit claimeffect had ik niet voorzien…”. En even verder: “… Ik ben nog helemaal niet klaar voor de etiketten die de buitenwereld op mij plakt. Iedereen lijkt te weten waar ik me bevind op de schaal van religieus-zijn. Nu ik nog…”. De eerlijkheid gebiedt mij dat ik moet bekennen dat ik Dicke, voordat ik dit boek las, inderdaad ook gemakshalve en bij voorbaat indeelde bij het E.O.-kamp van Knevel en consorten. Ik had nu eenmaal een radio-interview met haar beluisterd van de E.O. – zie hier. En ik had een paginagroot artikel over haar gelezen in het Nederlands Dagblad (08.02.2019); toch eigenlijk ook een E.O. –krant. Na zich vrijwillig een tijdje te hebben laten opsluiten door een sekteachtige oplichter - hij komt niet eens opdagen - die geïnspireerd is door de befaamde New Age publicatie “A Course in Miracles”, “… Kosten: twee weken retraite in Costa Rica à 2450 US dollar per week, plus vliegticket…”, raakt Dicke eindelijk een beetje goeroemoe. En waar ze nóg vermoeider van wordt zijn haar atheïstische vrienden, die ze beoordeelt als zo intolerant als de pest, en allemaal “… even saai, vijandig en voorspelbaar…” zijn: “… Werkelijk elke discussie kan ik van tevoren uittekenen. Ik heb nog nooit een gesprek met een atheïst gevoerd waarin ik dacht: o ja, dit heb ik nog nooit bedacht, of dit is verhelderend…”. Volgens haar is er voor een atheïst niets heilig, of het moet de vrijheid van meningsuiting zijn: “… Hun arrogantie vind ik stuitend. Zij zijn verlicht en wij, religieuzen, zijn dommeriken, wij zijn niet in staat om te zien wat er mis is met onze levensbeschouwing. Op geen enkele manier komt het in hen op dat zij misschien wel de ervaring missen, een gevoeligheid voor zaken die je niet met het blote oog ziet, of een openheid naar een andere vorm van kennis, die hen ook zou kunnen bereiken…”. Zij kan het weten, want ze was vroeger precies zo. Het boek eindigt met de laatste regel uit een gebed: “… Bundel uw licht in mij, maak mij nuttig…”. Mooier kan toch niet?!

Uitgave: Prometheus – 2019, 240 blz., ISBN 978 904 463 969 8, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten