In 1985 werd “The Handmaid’s Tale” van Margaret Atwood (1939, Canada) voor het eerst uitgegeven. Dat het boek opnieuw in de belangstelling staat komt niet alleen door de succesvolle televisieserie die er over gemaakt is, maar ook omdat ze er, inmiddels vierendertig jaar later en op 79-jarige leeftijd (!), een vervolg op heeft geschreven: "De testamenten". Daarnaast viert de dystopie hoogtij: het brengt de actualiteit dichtbij. Zie bijvoorbeeld mijn recensies over “De muur” van John Lanchester en “Frankusstein” van Jeanette Winterson. In november komt er trouwens een nieuwe dramaserie over “The War of the Worlds” op de buis, naar de roman van de dystopische schrijver bij uitstek: H.G. Wells (1866-1946). Aan de ene kant hebben we het nog nooit zo goed gehad. Aan de andere kant worden we met z’n allen toch best een beetje zenuwachtig van alle klimaatveranderingstoestanden die het journaal dag in dag uit over ons heen spuugt (tel daar ook nog het bizarre nieuws van vorige week over waargenomen UFO’s bij op). Niemand lijkt te weten óf en wát er gaat gebeuren: het kan alle kanten op. Eerder besprak ik van Margaret Atwood "Boven water" (1972).
Oudtestamentische slavinnen
Het verhaal begint met een korte proloog in bijna staccato zinnen. Het gaat over meisjes die in het verleden bij elkaar in een gymzaal sliepen, bewaakt door ‘tantes’ met veeprikkers. Buiten stonden bewapende bewakers, achter het hek. Met hun rug naar hen toe. Vervolgens focussen we op het hier en nu. De ik-vertelster heeft inmiddels een Spartaans ingerichte kamer in een mooi woonhuis tot haar beschikking. Ze is het eigendom geworden van een Bevelhebber en zijn Echtgenote. Ze loopt rond in een rode soepjurk met een witte kap op haar hoofd waardoor ze zo weinig mogelijk van haar omgeving ziet (Atwood lijkt bijna behept met profetische gaven, in haar tijd waren fundamentalistische groeperingen als Isis en kledingstukken als boerka’s nog niet het ‘nieuwe normaal’ – in feite keek ze uit op de Berlijnse muur toen ze dit verhaal schreef). Het huishouden wordt gerund door twee ‘Martha’s’ (zie het verhaal over Martha en Maria in de Bijbel). Een kookvrouw en een poetsvrouw. In onschuldige groene gewaden. Vrouwen van laag allooi waarvan weinig tot niets te vrezen valt. Amerika, dat inmiddels Gilead heet, is veranderd in een soort Oudtestamentische samenleving waarin een sekte het voor het zeggen heeft. Omdat de Echtgenote (die trouwens alles aan elkaar rookt – dat mag dan weer wel) onvruchtbaar is moet de ik-vertelster een kind voor haar baren. Dit naar aanleiding van een eigen interpretatie van Genesis 30:1-3, waarin aartsmoeder Rachel, die maar niet zwanger raakt, voorstelt om de slavin Bilha te gebruiken om ‘op haar knieën’ kinderen te produceren voor aartsvader Jacob. De ik-vertelster kent de Echtgenote van evangelisatieprogramma’s die vroeger op tv waren: de hysterische Serena Joy. Ze vond dat het gezin heilig was en dat vrouwen thuis moesten blijven, al hield ze zich daar zelf niet aan: “… Eigenlijk was ze een beetje eng. Ze meende wat ze zei…”.
Een gedresseerd varken dat op zijn achterpoten loopt
De ik-figuur mag als verzetje boodschappen doen voor het huishouden. Maar altijd samen met een andere Dienstmaagd, zodat ze elkaar in de gaten kunnen houden. De standaardbegroeting gaat als volgt: “… Gezegend zij de vrucht…”. En het antwoord: “… Moge de Here openen…”. De gebruikelijke afscheidsgroet: “… Onder Zijn Oog…”. Weer eens wat anders dan: Heil Hitler. “… Ze loopt zedig, met gebogen hoofd, de roodgehandschoende handen gevouwen, met korte stapjes, als een gedresseerd varken dat op zijn achterpoten loopt…”. Er heerst oorlog. Op elke hoek van de straat staan ‘Wachters des Geloofs’ bij blokkades en versperringen om de bevolking te controleren. Ze moeten hun pasjes laten zien die nagetrokken worden op een ‘Compuchek’. Er is geen man die naar de Dienstmaagden fluit of hen op de een of andere manier lastig valt. In Gilead worden vrouwen beschermd. Dat was vroeger wel even anders. Toen konden de vrouwen niet in het donker over straat: “… Er zijn verschillende soorten vrijheid, zei Tante Lydia. Vrijheid om en vrijheid van. Toen alles nog een bende was, had iedereen de vrijheid om. Nu krijgen jullie vrijheid van. Denk er niet te gering over…”. Kortom, de mannenbroeders van de SGP zijn er niets bij. Nick, een Wachter die de slee van de Bevelhebber staat te poetsen probeert een praatje met de ik-figuur te maken: “… Hij mag eigenlijk niet praten. Sommigen zullen het toch proberen, zei Tante Lydia. Alle vlees is zwak. Alle vlees is gras, corrigeerde ik haar in gedachten. Ze kunnen het niet helpen, zei ze, God heeft ze zo gemaakt, maar Hij heeft jullie niet zo gemaakt. Hij heeft jullie anders gemaakt. Het is aan jullie om de grenzen te bepalen. Later zullen jullie er dankbaar voor zijn…”. Er zijn ook goede dingen. Er zijn geen boodschappentasjes van plastic meer bijvoorbeeld. Voor Japanse toeristen zijn de Dienstmaagden bezienswaardigheden: “… wij zijn geheim, verboden, we winden ze op…”. Of we gelukkig zijn? “… ‘Ja, we zijn heel gelukkig,’ mompel ik. Wat kan ik anders zeggen?...”. Ook in dit boek is er sprake van een Muur (zie ‘De muur’ van John Lanchester), waar lijken aan hangen van terechtgestelden. Onder andere voormalige abortusartsen, priesters, homo’s.
Schandalig en onbetamelijk
De ik-figuur dagdroomt over vroeger. Moira, haar vriendin op de universiteit: lesbisch, nukkig, vlot, atletisch, brutaal, vindingrijk, die aankondigde een lingerieparty te houden. Daar had de ik-persoon nog nooit van gehoord: “… Je weet wel, net als Tupperware, maar dan met ondergoed. Van dat hoerige spul. Kanten kruisjes, jarretelles met drukknopen. Bh’s die je tieten omhoog duwen. Ze vindt mijn aansteker, steekt de sigaret aan die ze uit mijn tasje heeft gehaald. Wil je er ook een? Gooit me het pakje toe, verschrikkelijk royaal, als je bedenkt dat ze van mij zijn…”. Hebben we niet allemaal zulke vriendinnen gehad? Moira: “… Echt, het wordt een groot succes. We doen het in onze broek van het lachen…”. Even later vertelt de schrijfster dat jongens met een ladder probeerden hun studentenkamer te bereiken, op jacht naar ondergoed. Moira en zij trakteerden ze op papieren zakken vol water die ze leeggoten boven hun hoofden. Ik dacht aan Lisette Thooft die ooit schreef dat waar mannen porno met dodelijke ernst benaderen, vrouwen gieren van het lachen tijdens bijvoorbeeld een Chippendales-avondje. Natuurlijk zagen ze de omwenteling wel aankomen, maar ze negeerden de dingen en leefden gewoon door: “… Wij waren de mensen die niet in de krant stonden. Wij leefden in de witte marges van de pagina’s. Het gaf ons meer vrijheid. Wij leefden in het wit tussen de berichten…”. Ook de samenleving waarin de ik-figuur moet overleven is bezeten van seks, maar dan in de tegenovergestelde trant als De Telegraaf zeg maar. Het lichamelijke is ‘schandalig’ en ‘onbetamelijk’. Verkrachtingen worden veroorzaakt door de vrouw zelf. God gebruikt zulk soort afschuwelijke zaken om je een lesje te leren. Spiegels zijn vervangen door glimmend metaal. In het ‘Rode Centrum’, waar de slavinnen een heropvoeding krijgen, worden masochistische pornofilmpjes vertoond om te laten zien hoe het vroeger ging. Evenals de concentratiekampgevangenen in WO II blijkt de ik-figuur getatoeëerd te zijn met een nummer. Op haar enkel. Langzaamaan komen we er achter dat ze getrouwd is geweest, na een verhouding met een gehuwde man met wie ze een dochtertje heeft, die ze ontzettend mist. Ze werden opgepakt toen ze probeerden illegaal de grens over te steken.
Obsessie
Pas na zo’n honderd bladzijden vertelt de ik-figuur dat ze wordt aangesproken met 'Vanfred', wat niet haar echte naam is (van Fred). Het is de bedoeling dat ze zwanger wordt van de Bevelhebber, waarvoor een walgelijke edoch Bijbels gefundeerde ceremonie plaatsvindt waarbij ze vastgehouden wordt door haar bazin terwijl haar baas bezig gaat. En dat alles voorafgegaan door Bijbellezing en gebed en allemaal ook nog eens met zoveel mogelijk kleren aan. In feite is het voor alle drie een mensonwaardig gebeuren. Wat doe je jezelf en elkaar aan – denk ik dan. Vanfred heeft wel enige keuze gehad. Het was of draagmoeder worden of dwangarbeid verrichten in de koloniën als Onvrouw. Dan kon je beter direct dood gaan. Als er een geboorte plaatsvindt worden alle andere slavinnen opgehaald om aan de zijlijn toeschouwer te zijn. Eindelijk wordt ook uitgelegd waarom vruchtbaarheid zo’n obsessie is in deze theocratie. Als vrouwen al zwanger worden is het nog maar de vraag of het kind levensvatbaar en gezond is. De aarde is namelijk totaal vergiftigd: “… De kans is één op vier, dat hebben we in het Centrum geleerd. De lucht raakte op een gegeven moment te vol met chemische stoffen en straling, in het water wemelde het van de giftige moleculen, het duurt jaren voordat alles weer schoon is, en ondertussen dringen ze je lichaam binnen en nestelen zich in je vetcellen. Wie weet raakt zelfs je vlees verontreinigd, vervuild als een strand vol olieresten, een gewisse dood voor strandvogels en ongeboren kinderen. Als een gier jou opeet, gaat hij misschien wel dood. En misschien ben je lichtgevend in het donker, als een ouderwets horloge. Een doodskloppertje. Dat is een soort kever, die rottend vlees begraaft…”. Het doet me denken aan Juliette Legler, hoogleraar toxicologie aan de Universiteit Utrecht, die van de week met het verontrustende nieuws kwam dat minuscule plasticdeeltjes lijken door te kunnen dringen tot cellen van de menselijke placenta. Even verder: “… Vrouwen gebruikten medicijnen, pillen, mannen bespoten bomen, koeien aten gras, en al die opgepepte pis stroomde in de rivieren. Om nog maar te zwijgen van de ontploffende kerncentrales langs de San Andreas-breuk in Californië, tijdens de aardbevingen, niemands schuld, en de gemuteerde syfilesbacterie waartegen geen kruid gewassen was…”.
Zielig
Met horten en stoten vertelt Vanfred over de staatsgreep die plaatsgevonden heeft. Hoe de vrouwen van de ene dag op de andere op straat kwamen te staan. Hoe hun rekeningen werden geblokkeerd. Ondertussen lijkt iedereen er een dubbelleven op na te houden. De Bevelhebber wil dat Vanfred stiekem naar zijn kamer komt. Om scrabble te spelen en hem te kussen ‘alsof ze het meent’. Hoe zielig is dat!? Hij hunkert naar intimiteit. Zegt dat hij dacht dat alles beter zou worden: “… Beter? Zeg ik met zachte stem. Hoe kan hij denken dat dit beter is. Beter betekent nooit beter voor iedereen. Het betekent altijd slechter voor sommigen…”. Als Nick geen pet op heeft, of eentje die scheef staat, is de kust veilig. De Bevelhebber vindt de tijd waarin mensen ‘verliefd’ werden op elkaar historisch gezien een ontsporing. Een gril. Als je het niet meer prettig vond, veranderde je van man, vertelt Vanfred: “… We waren ervan overtuigd dat elke verandering een verbetering was. We waren revisionisten; we herzagen onszelf…”. De Bevelhebber neemt haar zelfs mee naar een streng verboden nachtclub: “… Misschien heeft hij die toestand van bedwelming bereikt die naar men zegt door macht wordt opgewekt, een toestand waarin je denkt dat je onmisbaar bent en daarom alles kunt doen, echt alles waar je zin in hebt, alles, wat dan ook…”. Nou, daar weten wij alles van, na alle MeToo-affaires. Ondertussen wil de Echtgenote dat Vanfred stiekem met Nick naar bed gaat, want haar man bakt er duidelijk niks van. En de Dienstmaagd die haar afhaalt om boodschappen te doen brengt haar op de hoogte van het ondergrondse verzet.
De kracht van vergeving
Atwood schrijft prachtig. Als Vanfred in de zomer, terwijl de avond valt, voor het geopende raam zit: “… De geur van de tuin stijgt op als warmte van een lichaam, er moeten nachtbloemen tussen staan, zo sterk geurt het. Ik kan die geur bijna zien, een rode uitstraling die omhoog golft als de trillingen boven een asfaltweg rond het middaguur…”. Ze houdt van de natuur: “… Er is hier geen paardebloem te zien, de gazons zijn gefatsoeneerd. Ik zou graag een paardebloem willen zien, eentje maar, haveloos en schandelijk toevallig en moeilijk te verdelgen en eeuwig geel, als de zon. Goedgemutst en plebejisch, stralend voor arm en rijk…”. Het ‘smadelijk’ mislukken van de liefde: “… piemels als worteltjes van drie weken, een wanhopig betasten van vlees, koud en ongevoelig als ongekookte vis…”. Over heimwee naar vroeger: “… het verleden is voor mij een obsessie geworden. Als een thee drinkende Witrus in Parijs, moederziel alleen in de twintigste eeuw, dwaal ik af naar het verleden en probeer de verre, verloren paden terug te vinden; ik word te sentimenteel, ik laat mezelf gaan. Ik huil niet, ik ween. Ik zit in deze stoel te druipen als een spons…”. En over het thema van dit boek zelf: “… Misschien gaat dit verhaal helemaal niet over macht. Misschien gaat het niet over de vraag wie wie kan bezitten, wie wie wat kan aandoen zonder zich te hoeven verantwoorden, zelfs tot de dood erop volgt. Misschien gaat het niet over de vraag wie mag zitten en wie moet knielen of staan of liggen, benen wijd. Misschien gaat het over de vraag wie wie wat kan aandoen en daarvoor vergiffenis krijgt. En vertel me nu niet dat dat op hetzelfde neerkomt…”. Want “… onthoud goed dat vergeving ook een kracht is. Erom smeken is een kracht, haar aan iemand onthouden of schenken is ook een kracht, misschien wel de grootste…”.
Uitgave: Prometheus – 2019 (26ste druk), vertaling Gerrit de Blaauw, 352 blz., ISBN 978 904 464 400 5, € 15,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten