zondag 14 juni 2020

Voorwaarts – Eva Meijer

 

Eva Meijer is volgens mij hard op weg een tweede Olga Tokarczuk te worden (zie mijn vorigeblog). Alleen nog een flardje van die onderkoelde humor, en ze is er. Eerder besprak ik van haar “Het vogelhuis” en “De grenzen van mijn taal”. Ik ben helemaal niet zo’n eco-feministisch type. Ik ben meer iemand van het midden. Maar ik vind jonge mensen met uitgesproken idealen ontzettend aantrekkelijk. Ze geven me energie en hoop op een betere wereld, al denk ik ook wel eens: jullie zijn knetter. Zie bijvoorbeeld het Tegenlicht-programma van de VPRO van 24 mei: “Lekker conservatief”. Het andere uiterste van het spectrum wat betreft Eva Meijer, maar over net zo’n strijdbaar en bevlogen persoon. Ik word vrolijk van ze. Ik houd van mensen die met hun kop in de wolken lopen. Ook al weet ik op mijn leeftijd best dat veranderen een langzaam en moeizaam proces is. En dat het opgaan in een utopische groep levensgevaarlijke kanten kan hebben. Zie de nieuwe serie van Stine Jensen: “Dus ik volg”. De balans tussen onafhankelijkheid en verbondenheid steekt nauw. Daarom is het goed dat literatoren die onderzoeken. Ik hoop dat er uit de Black Lives Matter-protesten en de coronacrisis, die het ‘samen’ en ‘alleen’ onder een vergrootglas leggen, iets goeds zal ontstaan. Dan is alle ellende niet voor niets geweest. Zoals in de Bijbel rampen geduid worden als weeën in verband met de geboorte van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Ik ben blij dat mensen daarin (voorzichtig) durven geloven. Zie bijvoorbeeld Dirk DeWachter en Lidewij Edelkoort in het Tegenlicht-programma “Virus vergezichten” van 5 april of  de aflevering “Jacobine” met wederom Dirk De Wachter en verder Joost Röselaers en Christien Brinkgreve van 6 juni. Het is niet allemaal kommer en kwel. Gelukkig maar.

 

Geweldloos anarchisme

Het eerste deel van “Voorwaarts” bestaat uit het dagboek van de Parijzenaar Sophie Kaïzowski die zich anno 1923 met haar partner door een stel anarchisten heeft laten overhalen om een zelfvoorzienende commune te stichten op het platteland. Zij krijgt de opdracht het reglement te schrijven, omdat ze goed is met de pen. Het gaat om een “… manifest ter bevordering van het samenleven der mensen en natuur en de vrede in het algemeen…”. Ze willen de uitgekauwde filosoof Rousseau erbij halen om het allemaal wat meer gewicht te geven. Maar ja, Rousseau was ondanks zijn ideeën toch best een problematische man, met al zijn kinderen en gedoe met vrouwen. In zijn “Maatschappelijk Verdrag” schrijft hij dat mensen vrij geboren worden om daarna in ketenen leven, want de maatschappij houdt ons gevangen. Wat zou hij van de anderhalve meter-samenleving hebben gevonden? De zeven regels draaien om geweldloosheid, harmonie met de natuur, veganisme, nudisme (want kleding staat de verbinding met de natuur en elkaar in de weg), gezagsloosheid, bezitloosheid en gelijkheid tussen man en vrouw. Best leuk. Behalve dat nudisme. Ik moet er niet aan denken: de hele dag zwaaiende borsten en piemels om me heen. Binnen de kortste keren zitten de leden trouwens vol muggenbulten. De man die de boerderij gekocht heeft van de erfenis van zijn overleden vader probeert de baas te spelen. “… Hij plukte een lieveheersbeestje uit zijn schaamhaar…” (gatver). Tegen Sophie: “… ‘Blijft dat zo?’ ‘Wat?’ ‘Dat je steeds je kleren aanhoudt. Je moet door de schaamte heen. Er niet elke keer aan toegeven.’ Hij kneep met zijn ogen, ‘Ik zie dat je nog erg vasthoudt aan wat je was en wie je was. Dat je je nog erg van ons afsluit. Laat het maar los. Ik wil je daar wel mee helpen, als je eraan toe bent.’ Ik doopte mijn brood in de lauwe soep, mijn wangen waren warm. ‘Ik heb nergens hulp bij nodig.’ Ik keek hem recht aan. Hij leek even verbaasd, maar wendde zijn blik niet af…”. Hij vindt dat ze de geiten geen namen mogen geven: “… dat zou ze maar vermenselijken…”. ’s Avonds dansen ze op de muziek van een oude grammofoon en hebben ze heftige discussies over Tolstoj, Bakoenin en Proudhon.

 

Steeds sneller en steeds meer

Er komt een stel revolutionairen uit Rusland logeren: “… Iedere avond eindigde met stemverheffing; iedere ochtend bracht verbroedering…”. Ook hier hoogoplopende meningsverschillen tussen ‘alleen’ en ‘samen’: “… ‘Het is mooi hier,’ zei Igor. ‘Maar zoals Tsjerni schrijft: communes zijn een bedreiging voor de vrijheid van individuen. Ze gaan tegen de individuele plicht van een anarchist in. We kunnen ons hooguit verenigen in syndicaten.’ ‘Wij geven onze individualiteit niet op, integendeel: we creëren de voorwaarden voor het tot bloei komen van die individualiteit,’ zei Louis. “Het leidt af van de strijd.’ Igor stak zijn sigaar opnieuw aan. ‘Jullie bevestigen de basisprincipes van deze maatschappij door ze te ontkennen. Bovendien raakt dit niemand en zeker niet de heersers. Je kunt veel beter in Parijs blijven en daar deelnemen aan de revolutie.’ ‘Die revolutie van jou bevestigt juist de macht: door geweld met geweld te beantwoorden versterk je alleen de status-quo. Je kunt daar alleen uit breken door iets radicaal anders te doen. De staat zal niet veranderen. Wij kunnen wel veranderen. En tegelijk als voorbeeld dienen voor eenieder die zich wil verzetten.’…”. Sophie is bezig met het schrijven van een boek. Wordt om artikelen gevraagd door tijdschriften. Het was toen niet anders dan nu: “… Ik had het gevoel dat ik mezelf herhaalde, wist niet hoe ik de grote massa het best kon aanspreken. Mensen wilden helemaal niet weg uit de stad, ze wilden alleen steeds sneller en steeds meer…” Over veganisme: “… Wie oud genoeg is ziet als hij zijn ogen dichtdoet de lichamen van doden op de slagvelden. Niet alleen de mensen, ook de paarden. Wie zijn ogen opendoet ziet diezelfde lichamen. Niet in de loopgraven maar in de slachthuizen…”. Kan dat wel? Er lopen nog veel mensen rond met trauma’s van de Eerste Wereldoorlog. De zelfgekweekte groenten hebben last van schimmel, de buurt ziet de groep als een stel viezeriken, ze krijgen te maken met agressie. Het leven is een constante strijd tegen onkruid en blaren. Tijdens een hittegolf gaat de pomp kapot. Iedereen wordt steeds sacherijniger. De een krijgt kiespijn, de ander heeft last van zijn darmen, de derde eczeem. Tot overmaat van ramp wordt Sophie ook nog eens verliefd op een lid van de groep. Geen man maar een vrouw. Eva Meijer beschrijft deze lesbische liefde óngelooflijk mooi: “… Ze liep van me weg, een elastiek dat uitrekt, aan me trok, ergens uit het midden van mijn lichaam. Ik weerstond de neiging haar te volgen…”. Hoe moet het verder met de mannen met wie ze zijn!? Wat voor gevolgen heeft dat voor de zogenaamd ‘hechte gemeenschap’ die ze proberen neer te zetten?

 

Misschien werden we langzaam planten

Ze laten niets merken. “… Ze ging bij hem aan tafel zitten, ik nam de stoel naast haar, zodat ik haar niet aan hoefde te kijken. De haartjes op mijn armen en benen stonden overeind; het bloed onder mijn huid stroomde naar haar toe…”.  De zinderende spanning: “… Na een slapeloze nacht was ik als eerste beneden – ik gaf Petrus (de hond) zijn ontbijt, haalde een paar kannen water bij de pomp, zette de ketel op voor koffie, mijn oren wijd open – ze kon ieder moment naar beneden komen. Een deur, voetstappen in de gang: mijn hart sprong op en zonk in dezelfde seconde weer naar beneden…”. De verwarring: “… Clémence keek af en toe opzij, ik voelde mijn wangen rood worden. Mijn gedachten buitelden over elkaar heen, de woorden sprongen voor ik ze uit kon spreken op en over elkaar heen als jonge geitjes…”. En even verder: “… ‘We doen het rustig aan, goed?’ Ik knikte, met zwabberige benen…”. Een vraag tijdens een spelletje strippoker met z’n allen: “… ‘Ben je wel eens verliefd geweest?’ vroeg ze. ‘Zo verliefd dat je nergens meer aan kunt denken, dat je lichaam vanbinnen opgevreten wordt door vuur, dat de dagen zelf in brand lijken te staan – heb je dat ooit meegemaakt?’…”. En even verder: “… ‘Nog een potje? Sophie, doe je mee?’ ‘Oké.’ Omdat zij het vroeg, omdat ik tegen haar geen nee kon zeggen. Ik dacht aan de maisvelden buiten die geel waren, aan de wereld die langzaam verkleurde. De wereld die steeds maar bleef verkleuren…”. Sophie snapt ergens ook wel dat dit niet goed kan gaan: “… We aten in stilte. Clémence zat vlak naast me en ik voelde me zo gelukkig dat het onheilspellend was: een helling zo steil dat je er niet meer af kunt lopen, waar je alleen maar vanaf kunt rollen…”. Ze gaan naar de kerk om contact te maken met de dorpsbewoners die denken dat ze een enge sekte zijn. Over de luchtkastelen die ze bouwen: “… op de laatste dag hadden ze op het Place de la Concorde een anarcho-danscollectief opgericht, met als doel het kapitalisme neer te halen via beweging…”. Als het eindelijk begint te regenen: “… Louis schonk onze glazen steeds bij, zijn humeur was beter dan het in dagen was geweest – misschien werden we langzaam planten, vooral beïnvloed door het weer…”.

 

Houden van de verkeerde

Een lovend stuk over Sophie in de krant. De recensent: “… verbond mijn gedachten met de oorlog, hoe mensen drinkend en dansend hun trauma’s verwerkten en hoe die trauma’s zo steeds ons leven konden blijven bepalen. In mijn stuk zag hij een alternatief. Het was precies wat ik bedoeld had, en elegant verwoord…”. Louis die jaloers reageert: “… Clémence pakte mijn hand. ‘Louis bedoelt dat hij het jammer vindt dat hij niet vermeld is als opperhoofd. Dat geeft niet, het is goed voor zijn ego.’ Louis lachte, liep naar Clémence en kuste haar hard. Een klont in mijn maag, nee, een afgehakt stuk steen…”. De scheuren die ontstaan in het gemeenschapsweb: “… het was altijd lichter zonder Louis, gedachten konden sneller gaan…”. Clémence die zegt dat ze heeft gepraat met haar vrijgevochten partner. Hij vindt dat het klaar moet zijn met het gedoe tussen hen: “… Vissen schreeuwen als ze gevangen en gevild worden – ze voelen het wel, wij horen het niet…”. Sophie in een van de eindeloze liefdesbrieven die ze begint te schrijven en steeds weer verfrommelt: “… Ik vind het niet erg om mijn hart te verliezen, je kunt in tegenstelling tot wat de meeste mensen geloven best verder leven zonder hart. (Een hart hebben: de mogelijkheid hebben om opnieuw te beginnen.)…”. Ziek van ellende blijft ze in bed: “… Ik las om mijn geest te laten dwalen, bleef alinea na alinea terugkeren naar de boerderij…”. Als ze naar de fijne regen en de natte velden kijkt: “… Dit was oude pijn, veel ouder dan ik, die al eeuwen mensen trof die van de verkeerde hielden. Het was een pijn die me uiteindelijk zou verlaten, die ik nog niet kon verlaten omdat hij me aan haar bond. Liefde roept altijd weerstand op. Ik wilde haar niet kwijt, maar verlangde naar onafhankelijkheid: het verlies en geluk van dat het niet meer uitmaakt of je van me houdt, omdat ik niet meer van je hou…”. Met twee truien en sokken aan onder een stapel dekens is het die winter nog steeds koud in bed: “… Ze klopte niet op de deur, stond ineens in de kamer als een geest of een droom, ik keerde terug uit de voorslaap. ‘Wat is er?’ ‘Ik mis je.’ Ze pakte mijn hand. Een aanraking is ook een gedicht. ‘Hou maar.’ ‘Wat?’ ‘Die hand.’ ‘Eén hand is niet genoeg.’ ‘De andere heb ik nodig.’ ‘Ik bedoel dat ik jou wil.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘In het nieuwe jaar vertrekken we.’ Toen ik het zei wist ik dat het waar was, of hoopte ik dat. Ze knikte naar de verte – de verte waar we allemaal in tuurden, allemaal wat anders zagen…”.

 

De wereld was er nog. Ik was er nog.

Als Sophie per trein terug gaat naar Parijs om een lezing te geven: “… Pas vlak voor de stad herkende ik waar ik was. Het was een opluchting. De wereld was er nog. Ik was er nog…”. De sensatie die ze daar bewerkstelligt: “… Het was een welgesteld publiek, ik was hier als attractie, bijna eng genoeg om van te griezelen…”. Over een oude vriendin van tachtig: “… Ik kuste haar kreukelige wang…”. Tijdens de terugreis: “… De trein trok een streep door het landschap, een lijn die de delen van mijn leven opnieuw verbond. Het leven strekt zich naarmate je ouder wordt steeds verder uit in verschillende richtingen, de herinneringen stapelen zich niet op maar worden toegevoegd aan alle andere, vullen de ruimte niet maar maken haar groter – het wordt meer en niet langer (alles wat gebeurt gaat met elkaar in gesprek – niet alleen verwijst alle gevoel naar eerder gevoel, ook de verhaallijnen voeden elkaar)…”. Op de boerderij maakt Sophie knetterende ruzie met haar partner en raakt de groep steeds meer gebrouilleerd met elkaar. Een nieuw stel met een baby brengt even lucht, zeker als het kindje ziek wordt: “… We hoefden ons alleen maar met de kleine jongen bezig te houden, alleen over hem te praten…”. Zal ze blijven of moet ze weggaan? “… We denken vaak dat we de baas zijn over ons leven, maar als het erop aankomt dresseert het leven ons…”. Het is geen doen zo. Met constant een ex en een onbereikbaar lief in de buurt. “… Van alle dingen die je vast kunt pakken – water, liefde, schuld – is de vluchtigheid van tijd het ergste. Omdat de tijd alle dingen draagt. Niets kan er zonder bestaan. Ik bracht de dagen door in hoop, iets kleins en warms dat warmer en groter werd als zij binnenkwam, als zij naar me keek, als we tegelijk iets zeiden, iets zagen – hoop lijkt iets moois, iets wat aan het begin staat van allerlei grote dingen, maar het is een sluipmoordenaar. Zonder hoop was ik allang weg geweest. Het was zo licht geweest tussen ons, zo licht. Maar iedereen weet dat licht niets kan dragen…”.

 

Intiemer dan we denken

Het gaat van kwaad tot erger. Louis zit de buurman met een bijl achterna vanwege een erfscheiding. De politie komt er aan te pas, wat een boete oplevert die ze niet kunnen betalen. ’s Nachts staat de dronken buurman voor de deur met zijn zoontje die hem tracht tegen te houden: “… Hij spuugde op de stoep voor zich, vlak voor onze drempel, en kreeg een hoestbui waarbij hij zijn gebit verloor. Het schoot het gras in, de jongen zocht het met zijn handen tussen de sprieten…”. Sophie: “… We hadden Louis samen kunnen confronteren met zijn gedrag, hem kunnen overtuigen naar zichzelf te kijken, hem kunnen beschermen tegen de grootheidswaan die hem in zijn macht hield…”. Ze hebben zo’n honger dat iemand in blinde woede vanwege het karige eten een ander met een bord op zijn hoofd slaat, die vervolgens bewusteloos raakt. Daarmee breekt het verhaal af. In het tweede deel blijkt het gelezen te zijn door een hedendaagse filosofiestudente: Sam. Ze is er zo van onder de indruk dat ze haar vriendin Jona voorstelt ook zo’n zelfvoorzienende onderneming op te zetten. Een alternatief stel doet mee, waarvan het meisje een oude oom heeft met een leegstaand boerderijtje op het platteland: “… Tijdens haar studie psychologie werkte Eline als counselor bij een spiritueel centrum. Ze merkte dat yoga, meditatie en tai chi bezoekers konden laten ontspannen, maar hun grenzen hadden – veel mensen hadden toch behoefte aan meer nabijheid, meer aandacht voor hun pijn. Meer troost nodig. Elines troostcentrum is in de tweeënhalf jaar dat het bestaat ongekend populair geworden. Het biedt troost op maat – inclusief muziekprogramma’s (klassiek, pop, en spiritueel), knuffelsessies, gesimuleerde soulmates, voedselproeverijen, interactie met de natuur, slaaptrainingen, en tantra. Wie zich aanmeldt krijgt eerst een individueel gesprek aan de hand van een uitgebreide vragenlijst, en daarna een gesprek met het hele team, op basis waarvan een persoonlijk programma samengesteld wordt. Het is niet goedkoop, maar het werkt, aldus de ervaringen van klanten op hun website…”. Over haar vriend: “… Thomas is kok in een zelfvoorzienend restaurant op een van de nieuwe eilanden ten noorden van Amsterdam, dat hij met een paar vrienden heeft opgezet. Van de plas van bezoekers wordt bier gemaakt en de kussens op de stoelen buiten zijn gevuld met het haar dat de naastgelegen kapper op hun verzoek bewaart. We gaan altijd al intiemer met onze medemensen om dan we denken – we ademen hun lucht in (daar weten we inmiddels alles van), raken hun sporen op de knop in de bus aan, drinken water dat door andere lichamen gegaan is, lopen op een grond van dode planten, dode dieren, en sommigen eten het vlees van anderen of hun onbevruchte eieren – maar in het restaurant wordt die nabijheid uitgelicht, haast overdreven. Thomas zegt altijd dat koken voor iemand het intiemste is wat je kunt doen…”.

 

Vrijheid in verbondenheid

Sam schrijft een blog over het experiment dat ze aanduidt als ‘vrijheid in verbondenheid’. Het gaat niet van een leien dakje. De psycholoog begint een werkgroep ‘Troost van de natuur’. In plaats van de schuur wordt het huis in bezit genomen door eigengereide gasten. Sam en Thomas functioneren binnen no time onbedoeld als bedienden. Het wordt net zo’n gekke bende als Willemijn Dicke beschrijft in “De sjamaan en ik”: “… Twee vrouwen houden de grote eik stevig vast, hun ogen dicht. De vrouw met de vilten oorbellen ligt op haar buik met haar gezicht naar beneden in het gras in de voortuin. Haar lichaam schokt onregelmatig. De hongerige vrouw loopt op een drafje heen en weer langs de heg, die ze met haar vingertoppen aanraakt. De vrouw met de Indiase rok maakt dansbewegingen. Af en toe zegt ze ‘oe’, het lijkt van ver te komen. Voor de tuindeur word ik aangeklampt door een zwetende man. ‘Wil jij me even vasthouden? Alsjeblieft? Ik sta helemaal te trillen, ik vind het zoveel allemaal, o, alles.’ Hij grijpt me, zegt iets over vrouwenlichamen die ook natuur zijn. ‘Zo, klaar.’ Ik duw hem van me af. ‘Misschien wil iemand anders je even vasthouden.’…”. Het eindigt allemaal in bekvechten: “… ‘Ahum’, zegt Jona. ‘Het is een hobby van mensen die genoeg ruimte in hun leven hebben om zich zorgen te kunnen maken over hun spirituele welzijn.’ Ze neemt een slok pruimensap, haar gezicht vertrekt. ‘Genoeg geld, bedoel ik, en veiligheid. Dit zijn niet de mensen die echt hulp nodig hebben,’ ‘ Het is niet aan jou om hun nood te beoordelen. Nood betekent voor verschillende mensen iets anders.’…”. En even verder: “… Mensen die zichzelf zoeken nemen dubbel zoveel ruimte in als anderen…”. De beschuldigingen vliegen over en weer: “… Haar stem trilt, de tafel trilt, het hele huis trilt…”. Tenslotte vertrekt de psycholoog met haar vent, en blijft Sam met haar vriendin achter. Sam: “… Negentig procent van de communes loopt binnen het eerste jaar in de soep, meer nog dan beginnende bedrijven…”. Ik denk dat dat wel klopt; ik heb tenminste zelden verhalen gelezen over gemeenschappen die het redden. Zie “De hemel verslinden” van Paolo Giordano, "De woongroep" van Franca Treur, “Walden” van Frederik van Eeden, “Tames” van Nescio. Zelfs de communes die door de eerste christenen werden opgezet, eindigden in geharrewar en ruzie (zie het verhaal over Ananias en Saffira). Alleen de Israëlische kibboetsen lijken de uitzonderingen die de regel bevestigen.

 

Voor anderen de waarheid bepalen

Ik vind dat Sam wijze dingen schrijft op haar blog: “… Revoluties stellen vaak een nieuw groot verhaal tegenover het oude, en herhalen daarmee de structuur: er is weer een groep die het beter weet, die sterker is, en die voor anderen de waarheid bepaalt…”. Kijk maar naar de richting die de Black Lives Matters-protesten op dit moment lijken op te gaan. Ik denk vaak na over het feit dat mensen vaak koste wat het kost willen dat anderen precies zo zijn als zij. Het niet door één deur kunnen is negen van de tien keer de oorzaak van ruzies. Iedereen hetzelfde: wat is daar eigenlijk zo leuk aan? Zie daarentegen de dichter Willam Blake uit  mijn vorige blog: “… Tegenstelling is echte vriendschap…”.  Zie daarentegen Jezus in de Bijbel: “… Heb je vijanden lief…”. Dan gebeurt er wat: “… Dat mensen verschillen is volgens Arendt geen probleem voor de democratie, maar juist de voorwaarde ervan. Wanneer verschillende mensen samen politiek handelen kan er iets nieuws ontstaan, iets onverwachts. Dat onverwachte draagt de hoop in zich…”. Je zult nooit verder komen als je je opsluit in je eigen gelijk. Je zult nooit groeien als je weigert je te verhouden tot wat anders is. These versus antithese is synthese. Sam en Jona nemen tijdelijk een vluchtelingenkindje in huis waar even geen goed onderdak voor kan worden gevonden. Het meisje zwijgt in alle talen: “… Ze glimlacht zelfs niet. ‘Misschien is dat iets cultureels,’ zeg ik tegen Jona als we in de keuken staan. ‘Racist.’ ‘Kan toch? Al dat geglimlach van ons is ook maar een aangeleerde vrouwenkwaal…”. De juf heeft het er nogal moeilijk mee. Over haar klasgenootjes: “… Ik weet niet waar ze die dingen leren, vieze vluchteling, uitvreter, je stinkt naar rattenpis…”. Het meisje reageert terug door op de kinderen te spugen als de juf even niet kijkt. Jona gaat er vandoor. Het gemis triggert Sam’s herinneringen aan haar zusje die zelfmoord pleegde. Wederom de prachtige natuurbeschrijvingen: “… Buiten liggen de wolken als dekbedden op elkaar, zacht licht schijnt door de plooien…”. Uiteindelijk begint Sam in haar eentje in de buurt een succesvolle actie tegen het kappen van bomen: “… Bomen zijn levende wezens, die contact of zelfs vriendschappen met elkaar onderhouden, met elkaar en met schimmels communiceren…” (zie Peter Wohlleben “Het verborgen leven van bomen”). Als de werkmannen arriveren treffen ze een bos vol bomenknuffelaars aan, zodat ze niets kunnen beginnen. Het brengt de meest onwaarschijnlijke types bij elkaar. Zelfs Jona komt weer opdagen. Zoals Dirk De Wachter al zei: verbinding kan niet worden opgelegd, het moet van onderaf opkomen.

 

Uitgave: Cossee - 2019, 238 blz., ISBN 978 905 936 833 0, 15,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten