dinsdag 20 oktober 2020

Eiland van heiligen en geleerden – Niek Bakker

 


Subtitel: De Iers-Christelijke kerk in de vroege middeleeuwen

 

Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik vind onze tweede semi-lockdown erger dan de eerste. Gingen we tijdens de vorige de zomer tegemoet en konden we tenminste nog naar buiten waar het steeds lichter en warmer werd, nu gaan we met weinig positieve vooruitzichten ook nog eens richting winter. Wordt het steeds donkerder en kouder. Een manier om niet af te zakken in algehele somberheid is, voor mij althans, op zoek te gaan naar schoonheid. Misschien is het mooiste boek dat er in de wereld bestaat wel het "Book of Kells" (ca. 800 na Chr.): de grootste kunstschat uit de Keltische geschiedenis. “… Jaarlijks komen mensen uit alle delen van de wereld naar Trinity College in Dublin om het wondere boek te zien…”. Umberto Eco schreef: “… Dit oude manuscript, dat al meer dan duizend jaar oud is, spreekt ons over iets dat ons heel diep raakt. Het spreekt over een wereld opgebouwd uit paden die zich vertakken in tegenovergestelde richtingen, over avonturen van de geest en van de verbeelding die niet verhaald kunnen worden…”. Niek Bakker: “… Bijna alle 680 bladzijden zijn kunstwerken. De inhoud van het boek wordt gevormd door de vier evangeliën, die uitbundig en weergaloos kunstzinnig zijn geïllustreerd. In dit oude boek hebben het heilig Woord en de mooiste kunst elkaar gevonden. Meer dan dertig bladzijden zijn enkel afbeeldingen, waarin menselijke figuren, dieren, planten en geometrische vormen voorkomen. Wie goed kijkt ziet steeds meer. Letters monden uit in tekeningen en tekeningen worden letters of blijken bij nader inzien letters te zijn… “. En even verder: “… Een vakman verklaarde dat enkel een bepaald stuk sierrand van zes vierkante centimeter al veertien dagen werk moet hebben gekost. Aan het boek hebben verschillende verluchters gewerkt. Een ervan, door de Franse kunsthistorica Françoise Henry de ‘Illustrator’ genoemd, heeft misschien zijn hele leven eraan gewerkt. Van de grootste verluchter, ‘de Goudsmid’, wordt vermoed dat hij bijziend was en zijn handicap uitbuitte door werelden in miniatuur te scheppen, zo ingewikkeld dat iemand met een normaal gezichtsvermogen ze niet had kunnen maken…”.  Ik kwam het "Book of Kells" op het spoor toen ik een aantal schitterende reportages zag die een priester, Roderick Vonhögen, voor de KRO/NCRV maakte over de mysterieuze Keltische Kerk, waaruit het boek is voortgekomen: 'Pelgrim in Ierland',  'Veerkracht van Ierland', 'Bij de Kelten I', 'Bij de Kelten II' en 'Bij de Kelten III'. Tussen mijn boeken bevond zich een zeer lezenswaardige verslag over de Keltische Kerk van anglist, docent en cultuurwetenschapper Niek Bakker (1939 – 2002).

 

De Galaten van Paulus

Oude geschiedschrijvers uit de vijfde eeuw vertellen hoe de Kelten vanaf de bronnen van de Donau, een uithoek van de beschaafde wereld, al rovend en vechtend uitwaaierden over het Europese vasteland naar het einde van de wereld: de eilanden Brittannië en Ierland. “… De Grieken noemden hen: Keltoi en Galati, de Romeinen Celti en Galli. De Galaten aan wie Paulus schreef, de Galliërs in West-Europa en de bewoners van Brittannië (nu Engeland), zijn Keltische volken die door de Romeinen werden verslagen, overheerst en onderdrukt. Ierland vormde een uitzondering. Het is een Keltisch land dat nooit door de Romeinen werd veroverd…” (zie ook: de stripboeken over Asterix en Obelix). De oude verslagen over de Kelten moeten we niet met een korreltje, maar met een hele pot zout nemen. De Romeinse geschiedschrijvers hebben hun informatie meestal ook maar van horen zeggen en objectief zijn ze al helemaal niet. De Kelten waren er in 390 voor Christus in geslaagd Rome te plunderen, wat een onvergetelijke schande was. Van wat er is overgeleverd rijzen je haren ten berge.

 

Bosduivels

Volgens de Griekse schrijver Diodorus – eerste eeuw voor Christus – zijn de Kelten bijzonder groot. “… Hun kleding vindt hij verbazingwekkend: ze dragen felgekleurde geborduurde blouses en mantels die aan de schouder met een speld zijn vastgemaakt. Hun haar is blond, maar niet van nature. Ze maken het wit in kalk en kammen het vanaf hun voorhoofd naar achteren. ‘Ze zien eruit als bosduivels, met hun haren dik en ruig als de manen van een paard.’ Afschrikwekkend is hun wijze van vechten. Naakt gaan ze in de strijd. Met zwaarden wordt ritmisch op schilden geslagen, onwelluidend wordt op hoornen geblazen en er is een enorm geschreeuw van harde ruwe stemmen. Zo zwepen ze zich op tot de strijd. Hij vertelt dat ze ook dichters hebben die ze barden noemen. Ze zingen begeleid door instrumenten die op lieren lijken. ‘Ze hebben ook zekere filosofen en theologen, die ze speciale eer geven en die ze Druïden noemen.’ Diodorus noemt, evenals andere schrijvers hun gewoonte om de afgehouwen hoofden van de vijanden boven de deuren van hun hut te spijkeren, en hij vertelt over een andere ‘vreemde en ongelooflijke gewoonte. Iemand wordt met de dolk in de streek boven het middenrif gestoken, en wanneer hij gevallen is wordt de toekomst voorspeld uit de wijze waarop hij viel, uit de stuiptrekkingen van de ledematen, en het stromen van het bloed.’…”. Schrijvers als Strabo en Julius Ceasar hebben het over “… de furor (zoals de Romeinen het noemden) waartoe ze zich opwerkten, een soort trance waarin de ‘blonde reuzen’ door magische riten geraken, waarna ze zich één voelen met hun goden en waardoor de angst voor de dood wordt verdreven…”. Ene Solinus (anno 253) weet te melden dat de Kelten in Ierland het vee uit de wei moeten halen omdat het zich anders te barsten vreet. Verder zijn er weinig vogels en geen slangen. De bewoners zijn ongastvrij en oorlogszuchtig. “… Overwinnaars drinken het bloed van de verslagenen en smeren het bovendien op hun gezicht. De Ieren varen in boten opgebouwd uit een vlechtwerk van hout en bedekt met de huiden van ossen…”: de currach. “… Dat  wondere scheepje waarin de heilige en geleerde Brandaan zijn avontuurlijke tocht maakte, een reis waarop hij, naar Ieren ons graag willen doen geloven, Amerika heeft ontdekt…”. Hieronymus (370-420), vertaler/schrijver van de Vulgaat, beweert dat hij in Gallië ‘Scots’ (zo noemden de Romeinen de Keltische stammen in Ierland) heeft gezien. Kannibalen van het ergste soort die de billen van loslopende herders en de borsten van hun ega’s beschouwen als een bijzondere lekkernij. Bovendien hebben ze geen eigen vrouwen, maar seksen ze met alles en iedereen die ze tegenkomen: “… Ze volgen elk hun begeerte en vermaken zich als de dieren in het veld…”.

 

Koude en onverschillige goden

De prachtige manuscripten en unieke voorwerpen die zijn gevonden, vertellen een ander verhaal. De conclusie van Niek Bakker: “… Eeuwenlang hadden de Kelten getracht in harmonie te komen met het eeuwige, met de ‘andere wereld’. Hiervoor was geen offer te zwaar. Gedreven door onzekerheid, door angst, op zoek naar de wereld achter de werkelijkheid, kwamen de druïdische leiders ertoe mensen te offeren aan de goden. De goden waren grillig, onberekenbaar en veeleisend. Waar is mijn god? Hoort hij mij? Is mijn offer voldoende? De goden van de Kelten waren koud. Ze stonden onverschillig tegenover het geroep om hulp van de aardbodem. De Keltische kunst laat het ons zien, eerlijk en duidelijk: de goden, met hun starre ogen en opgetrokken mondhoeken houden de mens op afstand. Met lichte spot zien ze neer op de ijver van hun volgelingen…”. De Kelten ontwikkelden geen geschreven taal. De overdracht van hun kennis vond uitsluitend mondeling plaats. Bovendien waren ze constant op pad zodat ze geen indrukwekkende steden hebben nagelaten. Vandaar dat er zo weinig over hen bekend is.

 

De vroege Hallstattkunst

George Ramsauer vond in de zoutmijnen van Hallstatt, bij Salzburg in Oostenrijk, bijna duizend graven gevuld met oorringen, broches, gespen, speerpunten, bijlen, potten en vazen, veelal gemaakt van een materiaal dat nieuw was: ijzer. “… Uit de vondsten blijkt dat de Kelten prachtige kunstvoorwerpen konden maken die een hoog ontwikkelde cultuur aangeven. Veel motieven in deze kunst zijn aan de natuur ontleend, maar met vormen zo gestileerd en schetsmatig, dat ze bijna abstract zijn. Het is een kunst van zigzaglijnen, concentrische cirkels, spiraalvormen, met vogel- en andere dierfiguren…”. De kunst uit de Hallstattperiode (vroeg-Keltisch, 750 – 500 v. Chr.) is strak en sober: “… De ogen uit de Hallstattkunst kijken niet, maar staren. De gezichten zijn maskers. Het zijn zozeer maskers dat we, gelet op Keltische gebruiken, met enige zekerheid mogen aannemen dat deze echt zo bedoeld zijn. Het dragen van maskers was een gebruik onder de Kelten. Het gezicht, het hoofd van iemand was meer dan het oog kon zien. Van de ogen, de mond, het hele gezicht ging kracht uit. In het hoofd schuilde iets onzichtbaars, iets dat niet alleen een geheimzinnige macht had over de persoon zelf maar ook op anderen. Op allerlei voorwerpen in de Keltische kunst komen we hoofden tegen. In de strijd werd bij voorkeur het hoofd eraf gehakt. Met het bezit van het hoofd had men ook macht over de krachten die daarbinnen onder de schedel schuilden. Een kracht die meer, en ook wat anders was dan het geheel van hersenen, beenderen, vlees en bloed. De goden hadden in deze stoffelijke zaken een geheimzinnige, magische energie gelegd. Het masker kon iemand een ander gezicht geven en de daarachter verborgen kracht verhullen. De ware aard kon verborgen worden achter een andere vorm. Maar het is ook mogelijk dat aan de nieuwe, door het masker geschapen vorm op zich een magische betekenis werd gegeven…”. Eeuwen later beelden de christelijke kerken in hun evangelieboeken het gezicht van de mens nog steeds niet natuurgetrouw af: “… Raadselachtige mensen met strak starende ogen kijken ons onbewogen aan…”.

 

De late La Tènekunst

In 1857 daalt het meer van Neuchâtel in Zwitserland tot een ongewoon laag peil en wordt er een groot aantal Keltische artefacten, waarschijnlijk offeranden aan de goden, naar boven gehaald. “… De versiering op de voorwerpen is minder strak en minder geometrisch dan de decoratie op de voorwerpen uit de Hallstattperiode. Het is sierlijke kunst met lijnen die als ranken en slangen over de kunstvoorwerpen slingeren en kronkelen…”. Alle objecten die elders in Keltisch Europa worden gevonden en hierop lijken heten voortaan naar de eerste vindplaats in Zwitserland ‘La Tène’ ( laat-Keltische periode, 500 v. Chr. – 150 n. Chr). “… Het is een kunst met menselijke wezens, goden en dieren. Maar dan niet in natuurgetrouwe afbeeldingen, maar in – soms beangstigende – vervormingen. Het zijn mensen (of goden?) met gemaskerde gezichten, uitpuilende ogen en grimmig naar beneden getrokken mondhoeken. De gemaskerde gezichten zijn tot op de kleinste gebruiksvoorwerpen als gespen en spelden te vinden, soms tot enkele lijnen, tot enkele details teruggevoerd, waardoor de afbeelding van de mens tot de weergave van een gedachte aan de mens, tot een idee, is teruggebracht. De metaalsmeden uit deze periode hebben het materiaal meestal tot de allerlaatste millimeter benut. La Tène is een kunst waarin, zoals iemand kernachtig beschreef, schoonheid en afschuwelijkheid samengaan. Ineens zien we, verpakt in minutieus uitgewerkt filigraanwerk, een afgehakt mensenhoofd, of een katachtig roofdier dat niets vermoedende eenden bespringt…”. Vergeleken met het oude Griekenland: “… Voor de Grieken is een spiraal een spiraal en een gezicht een gezicht, en het is altijd duidelijk waar het ene eindigt en het andere begint, terwijl de Kelten de gezichten ‘zien in’ de spiralen en ranken: dubbelzinnigheid is een karakteristiek van de Keltische kunst. (…) Het is het mechanisme van dromen, waar dingen vloeiende omtrekken hebben en in andere overgaan…”. De vroegmiddeleeuwse religieuze Ierse kunst stoelt op deze motieven en zie je ook in het “Book of Kells” terug.

 

Voorchristelijke ideeën

De Kelten vereerden zeker 400 goden  waarvan de meesten gelukkig alleen maar plaatselijk aanwezig waren: “… Slechts een klein aantal had bredere bekendheid, zoals de god Lug, waarvan we de naam nog tegenkomen in plaatsen als Lyon (Fr.), Léon (Sp.) en Leignitz (Silezië)…”. Als je de Romeinen mag geloven, werden ze met een grote intensiteit gediend. Via Julius Caesar weten we dat de druïden, de middelaars tussen goden en mensen, een lange opleiding kregen en het ‘onbetamelijk vonden hun studies aan het papier toe te vertrouwen’. “… De cultusdiensten werden gehouden in heilige wouden, bij een  specifieke heilige boom (meestal een eik), bij bronnen en aan rivieren. Hierbij werden ook mensenoffers gebracht. Na de strijd werden de hoofden van de verslagen vijanden aan het zadel gehangen of op een speer omhoog gestoken, daarna wel met olie gebalsemd en als schatten in kisten bewaard. Toch waren de Kelten geen koppensnellers zonder meer. Uit alles blijkt dat er ook meer aan de hand is dan de vergroting van status en macht door het bezit van veel hoofden. Maar wat is dat meerdere? Het is aan de hand van de kennis die we nu nog bezitten en vanuit onze eigen gedachtewereld onmogelijk de Keltische geest binnen te dringen, om zo van binnenuit te begrijpen wat hen ertoe bracht de meest gruwelijke offers te brengen…”. In de Keltische kunst komen ook afbeeldingen van goden met twee of drie hoofden voor. Een voorchristelijk idee van de goddelijke drieëenheid? De Kelten geloofden in de onsterfelijkheid van de ziel en dat er een dag zou komen dat vuur en water de overhand krijgen (zie Jesaja 24: ‘Oordeel over de aarde’). De christelijke filosoof Willem Ouweneel schreef ooit dat als de wereld zich vanuit één oeropenbaring heeft ontwikkeld (zie het Bijbelse verhaal over Adam en Eva of specifieker Noach) het niet verwonderlijk is dat overal Bijbelse echo’s gehoord worden.

 

De macht van taal

De oude Ierse verhalen zijn anders dan de verhalen die over hen de ronde doen via de Grieken en Romeinen. In de oude verhalen zijn de goden afwezig: “… Er zijn andere wezens gekomen, bovennatuurlijke wezens die in heuvels wonen, (…) schimmige figuren, die erg gevaarlijk kunnen worden, en die je te vriend moet zien te houden…”. De magie van de druïde moet helpen in harmonie te komen met deze bovennatuurlijke ‘andere wereld’. Alleen de druïde kent de weg in dit magische labyrinth waarin men gedoemd is angstig rond te dwalen. De politieke eenheid in de Ierse samenleving is de stam of tuath en de belangrijkste persoon is de koning die als in een huwelijk met de vrouwelijk geachte tuath is verbonden. De welvaart van de stam is afhankelijk van de volmaaktheid en rechtvaardigheid van de koning. Het gewijde karakter van de koning hangt samen met allerlei taboes of gessa. “… Nog groter dan de macht van de koning was de macht van de taal. Zo groot dat de fili, de wetenschapper en dichter in het oude Ierland, met een smaadgedicht de ondergang van de koning kon bewerken…”. Omdat kennis mondeling wordt overgedragen moeten de fili enorm veel weten. Ze zijn wandelende encyclopedieën. In de latere kloosterscholen leren de religieuzen nog steeds hele stukken uit de Bijbel en alle psalmen uit het hoofd. Het oude Ierland kent ook het pleegouderschap. Vanaf hun zevende tot hun zeventiende, en meisjes tot hun veertiende, krijgen welgestelde kinderen hun opvoeding in het pleeggezin van een aite en muime (papa en mama). De band tussen pleegkind en pleegouders is heel sterk, net zoals dat later tussen de abt van een christelijk klooster en zijn pupillen het geval zal zijn.

 

Saint Patrick

Er zijn boekenkasten vol geschreven over Saint Patrick, de heilige die het christendom naar Ierland heeft gebracht. Twee documenten van hem hebben de tand des tijds doorstaan. Zijn “Bekentenis”: een in moeizaam Latijn geschreven levensgeschiedenis. En zijn “Brief aan Coroticus”: een felle aanklacht tegen slavernij.  Patrick blijkt op zestienjarige leeftijd door Ieren te zijn gekidnapt uit Brittannië, waarna hij als slaaf zes jaar lang in extreme weersomstandigheden schapen heeft gehoed. In die tijd is het geloof, dat hij van huis uit meekreeg, veel voor hem gaan betekenen. In een droom gebiedt God hem te vluchten en aan te monsteren op een schip, dat hem waarschijnlijk ergens op het Europese vasteland afzet. Van daaruit lukt het hem thuis te komen. Wederom krijgt hij dromen waarin hem gevraagd wordt naar Ierland terug te gaan om er het evangelie te prediken. Patrick lijkt in een geschiedkundig vacuüm te hebben geleefd. Pas twee eeuwen na zijn dood begint zijn naam hier en daar op te duiken: “… In het ‘Book of Durrow’ (7de eeuw) staat een aantekening van een kopiist die hem ‘priester’ noemt…”. Muirchú en Tírechán komen met zijn levensbeschrijvingen: “… Maar deze verhalen zijn in hoge mate onbetrouwbaar. Want wat is de waarde van Muirchú’s verhaal wanneer hij ons komt vertellen dat Coroticus aan het eind van zijn leven (letterlijk) in een vos veranderde?...”. En over Patrick’s vermeende mirakels, waar hij het nergens over heeft: “…Twee eeuwen later blijkt hij ontelbare wonderen te hebben verricht: hij genas zieken, wekte doden op, en zette de natuur op allerlei wijze naar zijn hand…”.  Bakker: “… Talrijke rooms-katholieke kerken, scholen en andere gebouwen dragen de naam van Patrick. Het is de meest voorkomende naam voor vooral katholieke jongens en meisjes. Namen als Pat, Patricia, Patsy, Paddy, zijn van Patrick afgeleid…”.

 

Op avontuur voor Christus

“… De kerk van Ierland na Patrick is de oud-Ierse of Keltische kerk…”. Het kerkelijk leven speelde zich af in kloosters, centra van wetenschap en cultuur, op het platteland. Van daaruit vertrokken veel missionarissen naar Europa om ‘op avontuur te gaan voor Christus’ (de ingekakte Rooms-Katholieke kerk op het vasteland maakte zich in die dagen niet druk op het gebied van zending). “… ‘Wat is het beste ter wereld dat iemand kan doen?’ vraagt zendeling Columbanus. Het antwoord is: ‘De wil te doen van zijn Maker. Wat is die wil? Dat we doen wat hij bevolen heeft, dat betekent, dat we rechtvaardig zullen leven en vol toewijding het eeuwige zullen zoeken. Hoe komen we daartoe? Door studie.’ Deze zin voor studie heeft ertoe bijgedragen dat er in Europa beroemde klooster-cultuurcentra zijn ontstaan, met hun grote en bekende bibliotheken, zoals Luxeuil in de Vogezen en Bobbio in Noord-Italië, beide door Columbanus gesticht…”. De Keltische kluizenaars hadden een opmerkelijke en fijn afgestelde antenne voor de natuur: “… Wanneer we onder spiritualiteit de wijze verstaan waarop mensen hun geloof beleven en tot uitdrukking brengen, dan zien we bij de Ierse vromen een krachtige spiritualiteit, verankerd in een diepe persoonlijke verbondenheid met God. Gelijktijdig is er een sterke band met de natuur, met de dieren en plantenwereld; met heel Gods schepping, waarover in talrijke gedichten met ontzag en verwondering wordt gesproken. Spiritualiteit is een levenshouding geworden. Het is de wijze waarop met de medemens en de schepping wordt omgegaan…”. Er ontstonden allerlei conflicten tussen de Keltische en Rooms-Katholieke geestelijken. Bijvoorbeeld over de Paasdatum. De Keltische kerk liet de Pasen samenvallen met het joodse pascha. De roomse kerk zorgde ervoor dat de Pasen nooit op de dag viel dat het joodse pascha werd gevierd. De roomse geestelijkheid knipte hun tonsuur in een rand ter herinnering aan Christus’ doornenkroon. De Keltische geestelijkheid knipte het haar van oor tot oor weg en liet het van achteren lang. Volgens boze tongen de haardracht van de heidense druïden.

 

De Keltische geest

Niek Bakker schrijft uitgebreid over de heilige Columba van het eilandje Iona en bisschop Aidan van het eilandje Lindisfarne. Over Columbanus die helemaal naar Frankrijk en Italië trok. Over Gallus die als heremiet in Zwitserland leefde. Over Willibrord, de apostel der Friezen. En Bonifatius, de apostel der Duitsers, die de Keltische kerk in de Rooms-Katholieke trachtte te laten opgaan. Heeft hij meer Ieren ‘hervormd’ dan heidenen ‘bekeerd’? In ieder geval: “… Op het Europese vasteland hebben Columbanus en zijn leerlingen meer dan honderd kloosters gesticht, waarvan sommige de grootste burchten der wetenschap in de middeleeuwen waren…”. Ze vestigden zich als kluizenaar in de rimboe, of zoals zij dat noemden ‘woestijn’, en vervolgens trokken ze leerlingen dan wel studenten aan. Echter, “… Nadat Rome de Keltische geest uit de kerk had gehaald, komen de Noormannen om het lichaam te gronde te richten. In 795 wordt Iona door de Noormannen verwoest…”. Niek Bakker: “… De geschiedenis van de Keltische kerk lost op in de geschiedenis op het continent. De regel van Columbanus verdwijnt. Eigen Keltische traditie, eigen gewoonten, eigen kerkelijke organisatie, eigen vormen van geloofsbeleving, dat alles sterft uit of wordt geïntegreerd in het vanuit Rome geleide kerkverband. De oud-Ierse kerk wordt verleden tijd. De Keltische kerk verdwijnt. Maar niet zonder ons enkele grote verrassingen te hebben nagelaten. Zoals de geheimzinnige en schitterende boekschilderkunst…”. Magische werken die volgens overleveringen zelfs in water niet ten gronde gaan en vee kunnen genezen. Toverboeken bijna…

 

Uitgave: Oosterbaan & Le Cointre – 1990, 224 blz., ISBN 978 906 047 937 7, alleen tweedehands verkrijgbaar

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten