dinsdag 1 december 2020

Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel – Yvonne Keuls

 


Ondertussen is het alweer december 2020. Terugkijkende is het zeker niet de uitbraak van corona wat mij het afgelopen jaar het meest heeft geschokt. Waar ik echt wakker van heb gelegen is een uitzending van het gerenommeerde onderzoeksprogramma Argos (VPRO), toen ik de radio aan had staan, terwijl ik op een vrije zaterdag op mijn dooie gemakje de keuken stond te witten. Daarin ging het over de hedendaagse stand van zaken rond ritueel misbruik en satanische cults (NPO radio, 27 juni). Ik geloofde mijn oren niet. Ik dacht dat wij ooit met z'n allen hadden afgesproken dat zoiets niet meer bestond. Niets is minder waar. En dat allemaal in het verlichte, beschaafde, ontwikkelde Nederland anno 2020, waar onze ‘prinsjes en prinsesjes’ volgens bepaalde enquetes tot de meest gelukkige kinderen op aarde behoren…  

 

Wat is waar?

Mijn haren rezen ten berge. Het leek me té gruwelijk. Mijn eerste reactie: sommige mensen doen werkelijk alles om aandacht te trekken. Kijk naar de complotwappies bij QAnon. Als je onder invloed van drugs en alcohol enge horrorfilms gaat kijken, kun je de bizarste psychotische ervaringen verwachten. Dat is de gebruikelijke natuurlijke afweerreactie, beweerde een vriend. Ondertussen bleven er steeds meer onthutsende artikelen in de media verschijnen. Psychologen die een boekje open doen. Ik noem onder andere: het Nederlands Dagblad van 7 augustus, 3 oktober, 8 oktober, 13 oktober, 17 oktober en 20 oktober. Ik dacht aan mijn blog over “Maar buiten is het feest” van Arthur Japin uit 2014. Het is met tienduizenden bezoekers met verve de meest aangeklikte bespreking uit mijn recensie-geschiedenis. En zo geweldig is die blog niet eens, vind ik zelf. Het kan niet anders of het moet het onderwerp ‘misbruik’ zijn dat zoveel lezers trekt. De reacties onder mijn verhaal waren zo verbijsterend dat ik stante pede een censor ben gaan gebruiken. In mijn blog heb ik gewezen op een krantenartikel waarin juriste Corinne Dettmeijer stelt dat jaarlijks 62.000 (!) kinderen voor het eerst te maken krijgen met seksueel geweld. Eén op de drie kinderen doet ervaring op met seksueel misbruik! Waar zijn al die kinderen? Wat gebeurt er met ze als ze groot zijn? Zijn dat de pedojagers van vandaag? De demonstranten die meelopen in anti-corona-marsen (want dat je niemand meer vertrouwt in de wereld lijkt me evident)? Waar zit al dat gribus dat kinderporno kijkt en kinderporno maakt? GGZ-psycholoog Aline Terpstra pleit in het ND van 27 november 2020 dringend voor maatschappelijke bewustwording. Mocht ook maar één tiende van alle verhalen over satanisch misbruik waar zijn, dan is dat inderdaad een eerste vereiste. Daar werk ik bij deze graag aan mee. Ondertussen heeft minister Grapperhaus nader onderzoek aangekondigd. Zie verder het evenwichtige artikel van Margreet Fogteloo in de Groene Amsterdammer van 25 november 2020. Toen ik het met deze en gene had over de Argosuitzending, kreeg ik een YouTube filmpje toegestuurd waarin een 'bekeerde bankier' uitlegt hoe in de hoogste regionen van het geldwezen de top hun ziel letterlijk aan de duivel verkoopt door middel van kinderoffers – zie hier. Echter, in sommige reacties op hem komt naar voren dat deze meneer jaren geleden mensen geld uit de zak klopte om een eigen ‘zuivere’ bank op te zetten, waar vervolgens nooit meer iets van is vernomen. Bovendien hebben de Joden het uiteindelijk weer gedaan (zie de afgang van Baudet). Dan heb ik alweer gegeten en gedronken. Wat is waarheid? Ik kwam ook een YouTube filmpje tegen waarin schrijfster Yvonne Keuls haar verhaal doet – zie hier.

 

Yvonne Keuls: dertig jaar verguisd

Ik heb “Jan Rap en zijn maat”, “Het verrotte leven van Floortje Bloem” en “De moeder van David S.” stuk gelezen. Ik kan wel stellen dat die boeken ervoor hebben gezorgd dat ik nooit ook maar een jointje heb gerookt – terwijl ik toch best een ondernemend type was. Geen haar op mijn hoofd wantrouwt de integriteit van de inmiddels 88-jarige Yvonne Keuls. In een artikel in de Telegraaf van 26 september 2020 vertelt ze dat ze dertig jaar is verguisd omdat ze in “Annie Berber en de tedere crimineel” pedoseksuele vergrijpen binnen justitie aan de kaak stelde: “… Ik werd door het slijk gehaald zonder om wederhoor te worden gevraagd, hoezeer ik daar ook op aandrong. Daarna ben ik door de grote, landelijke kranten nooit meer gerecenseerd. Ik bestond niet meer…”. GGZ-psycholoog Aline Terpstra geeft trouwens ook aan dat bij satanische netwerken veelal hooggeplaatsten zijn betrokken. Daarbij moet je denken aan politici, rechters, officieren van justitie, advocaten, politiemensen, docenten, geestelijken en media-persoonlijkheden. Je moet nu eenmaal behoorlijk slim zijn om ondergrondse activiteiten verborgen te houden. Keuls: “… Ineens viel alles weg: de recensies de loftuitingen. Vergeet niet, ik was geliefd, mijn boeken hadden hoge oplages, ze werden alom vertaald en ik werd de hemel in geprezen voor mijn tv-werk. Ik had tv-bewerkingen gemaakt van romans van Couperus en Vestdijk; vooral De Kleine Zielen van Couperus was een enorm succes. Ik was dit, ik was dat, mooier kon het niet…”. In het artikel vertelt ze dat ook haar vriendin Hella Haasse haar vingers niet wilde branden aan de boekpresentatie. Het is anno nu, na alle MeToo-affaires, bijna niet te geloven, maar een goede dertig jaar geleden begon men seks tussen kinderen en volwassenen goed te praten: “… Ik zat in het tv-programma Het Capitool, met drie heren, niet de minsten, die alle drie seks met minderjarigen voorstonden…”. Keuls werd lastig gevallen en geïntimideerd: “… Bij een signeersessie in de Bijenkorf  werd ik in mijn gezicht gespuugd. Mannen spraken mij aan op straat: ‘U bent toch mevrouw Keuls? Zullen wij een stukje met u oplopen?’ Er werd bij ons een steen door de ruit gegooid. Maandenlang durfde ik mijn huis niet uit…”. Hierbij zij opgemerkt dat, vergeleken met de Argos uitzending, Keuls nog een uitermate ‘lief’ boek heeft geschreven. Nu wij weten dat zelfs sommige dienaren Gods er niet tegenop zien zich te vergrijpen aan alles wat voorbij komt, kijken we nergens meer van op. Uit eerbetoon, bewondering en diep respect voor Yvonne Keuls bespreek ik alsnog “Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel”, dat in 2014 werd uitgegeven onder de titel “Rapport Tommie”.

 

Sprakeloos

Ik werd weer helemaal in het verhaal gezogen; ik kon het niet meer wegleggen – net als vroeger. Tranen met tuiten kwamen er aan te pas; was het niet van het huilen, dan wel van het lachen. Het eerste hoofdstuk is een beetje taai. Het doet de familiegeschiedenis van Annie Berber, ‘geliefde vreemdeling’, uit de doeken, de ik-persoon van waaruit het verhaal wordt opgetekend. Ik houd niet zo van uitgesponnen familieverhalen. Ik dacht vroeger eerlijk gezegd heel naïef, dat het daardoor kwam dat “Annie Berber” zich niet in de gratie van de recensenten mocht verheugen. Nu zie ik pas dat Keuls de familie-anekdotes op een buitengewoon smeuïge manier opdist, en dat ze het fundament vormen voor het verhaal dat komt. Als klein meisje heeft Annie Berber haar intrek genomen in een klerenkast waar haar excentrieke oma Francien haar de meest wilde verhalen over haar familie uit de doeken doet. Om een oogje op haar te kunnen houden, staat haar moeder haar na verloop van tijd toe de fauteuil  naast de open haard om te keren, zodat ze daar haar holletje kan inrichten. Boven haar tronen vier luidruchtige broers. Veel aandacht is er niet voor het bescheiden, observerende meisje dat ze is. Haar vader, Charles, blijkt een gigantische nerd, die zo hij al heeft leren praten dat gaandeweg zo’n beetje heeft opgegeven. Hij vertoeft op zolder, in zijn eigen wereldje: “…Charles groeide op in de schaduw van zijn briljante broer en vocht een jeugd lang tegen diens zinnen, volzinnen en bijzinnen, om daarin tenslotte zo bekneld te raken, dat hij moest vluchten om zichzelf te redden. Hij vluchtte in de techniek: hij ging studeren aan de Technische Hogeschool te Delft, voornamelijk omdat hij dacht dit zwijgend te kunnen volbrengen…”. Die briljante broer is ome Sjors, een bekende psychiater. Enfin, op de een of andere manier wordt Charles verliefd. Op een winkelmeisje: de moeder van Annie Berber. Van het standsverschil trekt hij zich niets aan: “… In de jaren die volgden, kwamen Charles en Nella nader tot elkaar, tot op zekere hoogte, want er bleef een stuk niemandsland omdat beiden, om verschillende redenen, niet in staat waren om over hun gevoelens te praten. Nella zweeg veel en Charles droomde van haar als zij er niet was en aanbad haar sprakeloos als zij er wel was…”. Het enige meningsverschil tussen haar ouders dat Annie Berber zich noch herinnert, gaat over een dienstmeisje: “… Mijn vader weigerde een meisje op zijn kamer toe te laten, niet alleen omdat er niemand aan zijn spullen mocht komen, maar vooral omdat hij zo’n meisje zou moeten groeten. Misschien zou hij zelfs enige woorden met haar moeten wisselen…”. Dat meisje komt er toch, daar zorgt oma Francien wel voor: “… Als mensen aan Francien vroegen: ‘Hoe gaat het met uw dochter?’ dan praalde ze met haar lippen en bewoog ze haar hoofdje heen en weer als een kropdoffer. ‘Goed’, zei ze, ‘ze heeft een dienstmeid.’…”. Haar adagio: “… Nooit op je knieën, voor geen man en voor geen vloer…”.

 

Ruzie is een relatie

Annie Berber vertelt hoe haar zachtaardige broertje Bert door de oudere broers op zijn kop krijgt en een gokverslaving ontwikkelt. Ome Sjors wordt er bij gehaald die hem, als de lieve Bertje zelfs zíjn tent leeg steelt,  doorstuurt naar zijn vriend Loulou, een alom gerespecteerde kinderrechter. De laatste zou zich graag ontfermen over, met name, ontspoorde jongetjes (dan begint het bij mij al te kriebelen): “… Loulou greep rigoureus in. Hij nam Bert bij zich in huis en stuurde mijn moeder een week op vakantie…”. Annie Berber wordt aan de zorgen van een nieuw dienstmeisje toevertrouwd, die op een middag voordat ze met de noorderzon verdwijnt de deuren van de keuken op slot draait, en de kleine Annie aanrandt. Ze laat het verstijfd van angst gebeuren, en vindt later ook geen woorden meer om het afschuwelijke wat haar is overkomen te uiten. Ze herinnert zich dat ze één keer een enorme ruzie met haar vader maakte, waar haar moeder als de kippen bij was om zich er tussen te gooien: “… Mijn moeder stond niet toe dat er een relatie was tussen mijn vader en mij. Ruzie is een relatie…”. Vervolgens, heel filosofisch: “… Ik heb vaak moeten denken aan deze scène en aan de wijze waarop mijn moeder haar door de eeuwen heen verworven recht opeiste. Het recht op een éérste relatie met haar kind. Het recht op het eerste verdriet en de eerste vreugde. Was het mijn moeders antwoord op de onvrede die zij had met haar gebonden leefsituatie – redderen, bezorgd zijn, aandacht geven – waarvan zij mijn vader (en álle mannen) verantwoordelijk stelde? Of was juist het omgekeerde het geval, was de geïsoleerde opstelling van mijn vader het gevolg van dat ‘eerste recht’ van mijn moeder dat hem geen enkele gelegenheid had gegeven om tot een eigen relatie met zijn kinderen te komen?...”.

 

De wereld van Cecilia

Haar moeder blijft te lang doorlopen met een ontstoken blindedarm en sterft jong aan buikvliesontsteking. Annie Berber heeft niets met haar vader en besluit ‘op kamers’ te gaan. Ze tuint in de praatjes van een louche verhuurder en komt in een appartement terecht dat ze moet delen met een totaal geflipte ‘jongeman’ in driedelig pak, behept met smetvrees. Jankend van ellende loopt ze op straat regelrecht in de armen van Cecilia, een hippe uitbaatster van een tweedehands kledingzaakje, die haar meetroont naar een cafeetje voor een kop koffie. Iedereen lijkt Cecilia te kennen. Allemaal bezweren ze Annie Berber niet terug te gaan naar de lysolpsychopaat: hij zou gevaarlijk zijn voor vrouwen. En of ze misschien zin heeft met een paar anderen een oud familiepension te kraken. “… Ik had nog nooit iemand als Cecilia ontmoet en toch was ze me vertrouwd. Ze had lef, dat was te zien aan de wijze waarop ze haar kleren droeg. Ze had zichzelf omhangen met sjaaltjes en kettingen, sliertjes, kraaltjes en strikjes, alles in een perfecte kleurencombinatie. Om bijna al haar vingers droeg ze ringen. Cecilia was prachtig. Ze gaf me het gevoel dat ik terecht was gekomen in het centrum van een wereld vol activiteit. Ze was zelf die wereld en ik wenste niets liever dan door haar ‘mijn vriendin’ genoemd te worden en met haar ‘iets anders’ te beginnen…”. Via Cecilia maakt Annie Berber kennis met de rare kunstenaar Lodewijk, die aan één stuk door aan het zwetsen is, omdat dat de enige manier is waarop hij zijn autoritaire vader de baas kan: plat lullen. Hij droomt van een 'Redjezelf-theatertje'. Ze kijkt gek op als ze in het huis van Loulou, de kinderrechter, waar hetzelfde kamertje voor haar beschikbaar is als waar ooit haar broer bivakkeerde en waar misschien wel honderd dakloze kinderen tijdelijk zijn opgevangen, Tommie, een  andere kennis van Cecilia tegen het lijf loopt. Een mooi, tenger, donker jongetje met net zo’n grote waffel als Lodewijk. Haar maag draait zich om als ze hoort hoe Loulou hem ‘zijn prinsesje’ noemt en Tommie hem aanduidt als ‘koning’. Tommie laat haar ook nog vlug een briefje van vijfentwintig gulden zien, als hij het huis verlaat. 

 

Machtsmisbruik

Tommie papt met haar aan, toont haar het enige fotootje dat hij van zijn dode moeder heeft, waar ze tot haar verbazing sprekend op lijkt, en adopteert haar prompt als zijn ‘enige, echte, verloren zuster’. Ze worden onafscheidelijk. Annie Berber komt alles te weten over zijn kindertehuis-verleden. Hij vertelt dat Loulou al gek op hem was toen hij twaalf was: “… Van mij mag iedereen zijn zoals hij geschapen is en doen waar hij zin in heeft, echt, van mij mag het…”. En dan, met trillende stem: “… Maar niet als je kinderrechter bent. Een kinderrechter is iemand aan wie je onvoorwaardelijk kinderen toevertrouwt. En wat voor kinderen! Meestal zijn het stumperds, die ik weet niet wat voor ellende achter de rug hebben, die ik weet niet hoe erg gehavend zijn. Als zo’n man nou ook nog met die kinderen gaat lopen rotzooien, waar blijf je dan? Zo’n vent maakt de dienst voor die kinderen uit, ze zijn aan hem overgeleverd, hij bepaalt waar ze naar toe moeten, naar dat tehuis of naar dat tehuis. Ze zijn compleet afhankelijk van die man en dan gaat hij met ze lopen rotzooien, ze kunnen niet eens nee zeggen. Jezus, het is de ergste vorm van machtsmisbruik…”. Hij vertelt dat de groepsleiders in alle observatiehuizen en kindertehuizen precies zo zijn. Dat hij nooit iets anders heeft meegemaakt. Dat ze doen alsof de hele aanvoer van ongelukkige kinderen alleen voor hun eigen gerief is. Dat hij ze ondertussen allemaal heeft gehad. Dat hij iedereen te slim af is en ze vet laat betalen. Maar dat hij daardoor wel voorgoed verknipt is. Hij vreest dat alle tien tot twaalfjarige jongetjes waar Loulou op valt misschien wel niet beter weten. Denken dat het normaal is wat hen overkomt. Dat de wereld zo in elkaar zit. En Loulou? Ach, die arme Loulou. Niemand dan hijzelf weet beter dat hij ziek is, een afwijking heeft, overgehouden uit een moeilijke jeugd: “… Eigenlijk had hij een heel zuiver gevoel, hij wilde iets betekenen voor jonge kinderen die het moeilijk hadden, omdat hij zelf wist wat dat was. Hij wilde ze helpen, hij wilde ze leiding geven, opvoeden en troosten als een vader. Dat vertelde hij mij. In tranen heeft hij mij dat bekend, want hij vond het eigenlijk vreselijk wat hij mij aan deed…”. Annie Berber weet niet hoe gauw ze Loulou’s huis moet ontvluchten om bij Cecilia in te trekken.

 

The making of a drag qeen

Het leven van Tommie, die op zijn dertiende al een volleerd kindhoertje is, trekt voorbij. Hoe hij tijdens een rollenspel onder leiding van een psycholoog merkt dat hij het heerlijk vindt om in vrouwenkleding rond te lopen en een bitch van een dame te spelen. Hoe hij om de volwassenen in zijn omgeving heen hangt en slijmt en manipuleert, waardoor hij van alles van hen gedaan krijgt. Hoe hij met een oudere jongen stiekem naar een kroeg gaat, na zich in een openbaar toilet eerst als vrouw te hebben uitgedost, en zijn eerste klant scoort. Hoe die jongen hem bij thuiskomst verraadt, waardoor het praatje fluisterend de ronde gaat doen dat hij te koop is. Hoe de begeleiders in de rij staan en Loulou hem laat ophalen met een taxi. Hoe hij alles en iedereen afperst om de rapporten die over hem en anderen geschreven zijn in bezit te krijgen. Die rapporten zijn heilig. Ze kunnen je maken en breken. Hij draagt ze in een plastic tasje dag en nacht bij zich. Hij heeft bergen geld ter beschikking en jat tóch voor de lol alles wat los en vast zit. Hij heeft iedereen in zijn zak, kan doen wat hij wil, en is tóch nameloos verdrietig en depressief. En om dat niet te voelen moet hij dus weer… Tommie drinkt de familieverhalen van Annie Berber in en maakt ze tot de zijne. Hij vermurwt haar zelfs om samen een bezoekje aan haar kippige vader te brengen, waar hij zich meester maakt van een paar grote portretten van haar opa en oma, die hij voor altijd in zijn buurt zal hangen. Alsof hij uit een eeuwenoud geslacht komt. Eindelijk familie.  

 

Het rad van fortuin

Natuurlijk gaat het ook wel eens mis tijdens Tommie’s exercities. Hij wordt opgepakt door de zedenpolitie, maar draait de psychiaters en psychologen waar hij mee te maken krijgt, net zo hard met zijn onnozele en zielige verhalen om zijn vingers als zijn klanten. Ze geloven álles, vertelt hij later gierend van het lachen. Als de processen-verbaal zich opstapelen en hij niet meer uit de strafsfeer is te houden, worden er op een gegeven moment zelfs drie (!) hulpverleners op hem gezet. Ter observatie. In een vakantiehuisje. Terwijl ze met z’n allen aan het overleggen zijn knijpt hij er tussen uit. Hij weet feilloos de weg naar pooiers en klanten. Hij komt op de gesloten afdeling van een Rijksinrichting voor jongens terecht. Daar weet hij de eerste dag al te ontsnappen, door zo echt een blindedarmontsteking te faken, dat hij voor alle zekerheid nog geopereerd wordt ook. Zo gauw het kan loopt hij het ziekenhuis uit en meldt zich bij het JAC, waar hij zich voordoet als mishandelde vrouw. Hij laat zich ophalen door Loulou, die hem verwent in een ontiechelijk duur hotel. En vandaar gaat het weer terug naar de pooier. Hij moet hard werken: “… Ik kreeg allemaal brave burgers, meestal getrouwd, en niemand kwam er achter dat ik geen meid was…”. Om het vol te houden raakt hij aan de coke, huurt een raam en wordt een kleine zelfstandige. Als hij uiteindelijk aan het eind van zijn latijn is, laat hij zich door een televisiebons naar Egmond aan Zee brengen, naar notabene een Bhagwancentrum! Dat wordt een vertoning van jewelste. Ik ga niet eens mijn best doen om het te beschrijven. Zo erg. Ik heb me ondanks alles beroerd gelachen. In ieder geval mogen ze in een sessie, in hun blootje en met een blinddoek voor, net zo hard blèren als ze kunnen. “... ‘Houd je koest, houd je grote bek,’ zeiden ze altijd in het kindertehuis. En nu mocht ik schreeuwen! Schreeuwen!...”. Dat doet wel wat met Tommie. Net als met de vrouw in een special van ‘De outsiders’ – zie hier.

 

Maatschappelijk belang

Tommie heeft ‘smack’ nodig. Gaat er vandoor. Wordt opgepakt door de politie. Krijgt het voor elkaar om weer in Egmond aan Zee terecht te komen om af te kicken. Gaat er nogmaals vandoor. Wordt opgepikt door Lodewijk en Cecilia, die zich over hem ontfermen. Dat doen ze nu eenmaal met iedereen die, al of niet verloren, voor hun voeten loopt. Hij wordt weer opgepakt. Zit een korte straf uit, waarin hij zowaar voor een opleiding gaat. Na een examen is hij voor de zoveelste keer pleitte. Jatten. Drugs. Loulou, die van hem af wil omdat hij ook niet meer weet wat hij met Tommie aan moet. Tenslotte staat hij weer bij Lodewijk en Cecilia op de stoep. Daar vindt hij zijn draai. Ondertussen maken ze plannen met Aadje, een aankomend socioloog die ook bouwkunde heeft gestudeerd. De laatsgenoemde wil een afstudeerproject maken van ‘een door hemzelf ontworpen model voor een alternatieve samenlevingsvorm’. Het voornoemde kraakpand dus. Op een goede dag nemen ze hun intrek in het leegstaande familiepension. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Binnen no time staat er een stelletje agressievelingen op de stoep die de hele keet kort en klein slaan. Namens een projectontwikkelaar die er zijn zinnen op heeft gezet. Maar waar een wil is, is een weg. Met hulp van de krakersbeweging en sympathisanten uit de buurt bouwen ze alles weer op, geholpen door de welwillende media, die de vorderingen op de voet volgt. Niemand luistert meer naar Aadje en zijn ingewikkelde plannen. Dan stort hij zich maar op de tekeningen van een nieuwe doolhof die ooit in de tuin is gelegd. Hij heeft niet eens in de gaten dat in het huis en in de tuin iedereen zijn eigen toko is begonnen: een waar autokerkhof, antiek en curiosa, een naaiatelier, een drukkerijtje, een schildersateliertje, een cafeetje waar je alleen cola kunt krijgen. Na een zelfmoordpoging duikt Tommie weer op. Eindelijk is hij zover aangifte te doen tegen Loulou. Bij de Rijksrecherche. Al gauw staat Annie Berber’s oom, de beroemde kinderpsychiater op de stoep. Of ze even mee wil komen. Hij heeft haar wat te vertellen. De hele zaak rond zijn dierbare vriend, zijne majesteit de kinderrechter, wordt geseponeerd. Gaat de doofpot in. Vanwege ‘het maatschappelijk belang’. Tommie en alle andere slachtoffertjes van machtige pedo’s kunnen er maar beter aan wennen: ze zijn nog minder dan stront…  Aan het begin van het verhaal schrijft Yvonne Keuls dat de gebeurtenissen in het boek zich veelal in de werkelijkheid hebben voorgedaan. Keuls heeft zelf met ‘probleemkinderen’ gewerkt en geprobeerd een opvanghuis voor jongeren in Den Haag op te zetten. Het ging na een jaar failliet. Is er na drie, vier decennia iets veranderd? Gezien de aanhoudende berichten over falende jeugdzorg vrees ik het ergste. Als Annie Berber en Tommie op het eind totaal ontgoocheld naar het kraakpand lopen, staat het in de fik. Het werk van een doorgedraaide Aadje? De troepen van de projectontwikkelaar?

 

Uitgave: Ambo  – 1985, 264 blz., ISBN 978 902 630 706, alleen tweedehands leverbaar

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten