zondag 2 april 2023

De diepst verborgen herinnering van de mens – Mohamed Mbougar Sarr

 


Op menig eindejaarslijstje stond de bestseller “De diepst verborgen herinnering van de mens” van de winnaar van de Prix Goncourt 2021 bovenaan.  Mohamed Mbougar Sarr (Dakar, 1990) schreef een wervelende ode aan de literatuur. Over hoe ver de boekenliefde kan gaan. Waar verhalen je brengen. Hoe dichters bij machte zijn je uit je bubbel te halen en denkers je de woorden aanreiken om jezelf te worden, of te vinden, of whatever. En het gaat over leven tussen twee werelden. Het witte Europa en het zwarte Afrika. Wat misschien vooral betekent dat je in dit schizofrene niemandsland wel authentiek móet zijn: “… Voor jou is de wereld een smalle bergkam tussen twee afgronden…”.

 

Ware schrijvers en ware lezers

Sarrs alter ego, de jonge Senegalese schrijver Diégane Latyr Faye, vraagt zich af of zijn woorden meer dan ‘een hoop gezanik’ en ‘een berg taalbagger’ vertegenwoordigen. Dat is natuurlijk aan de lezer. De rest van het boek zal het leren. Het verhaal. Tijdens een literair etentje in Parijs rijgen jonge Afrikaanse auteurs in een ‘vroom, bloederig steekspel’ elkaar aan hun spies rond Diégane’s obsessie: de cultschrijver T.C. Elimane. Na het afleveren van zijn eerste en enige boek, “Het labyrint der onmenselijkheid”, in 1938, verdween de laatste in het niets. Diens verhaal begint als een verzoeking van Christus: “… In den beginne was er een profetie, en er was een Koning; en de profetie vertelde de Koning dat de aarde hem de absolute macht zou geven, maar in ruil daarvoor de as van grijsaards zou opeisen, en de Koning stemde hiermee in. Onmiddellijk richtte hij brandstapels op voor de oudsten in zijn rijk, waarna hij hun overblijfselen rond zijn paleis verstrooide, en algauw ontstond daar een bos, een griezelig bos, dat men het labyrint der onmenselijkheid noemde…”. Is het een metafoor voor de huidige stand van zaken betreffende de Afrikaanse letteren? Een ‘ware schrijver’ zet aan tot ‘dodelijke discussies’ onder ‘ware lezers’, die ‘altijd met elkaar in oorlog zijn’, verkondigt iemand met ‘uitgeslagen klauwen’. Je moet bereid zijn ‘kapot te gaan’ aan de literatuur. Zulke dingen zeg je natuurlijk alleen als je dronken bent. Maar in het geval van Elimare zijn ze op zijn plaats, want zodra je zijn boek dichtslaat, “… stroomde het leven, woest en puur, terug in je ziel…”, aldus Diégane. Welnu, Diégane wil niets minder dan Elimane’s ‘karkas bemachtigen’. Ziedaar: zijn queeste.

 

De zwarte Rimbaud

Diégane komt Elimare voor het eerste tegen op de middelbare militaire kostschool midden in de rimboe van Noord-Senegal, en wel in het “Handboek van de negerliteratuur”, “… een van die onverwoestbare bloemlezingen die sinds het koloniale tijdperk voor scholieren in Franstalig Afrika als literair naslagwerk dienden…”. De één noemt Elimare ‘de zwarte Rimbaud’, de ander heeft het over een ‘Afrikaanse schandaalauteur’. Verder kan hij eigenlijk niets over de schrijver vinden. Na het behalen van zijn diploma grijpt Diégane met beide handen de kans in Parijs literatuur te gaan studeren, en start opnieuw een zoektocht naar Elimare’s fantoomboek. Zelfs bij de legendarische antiquariaten aldaar is het onvindbaar. Tegen de tijd dat Diégane zover is gevorderd dat hij toe is aan het schrijven van een literair proefschrift, haakt hij af. Hij wil romanschrijver worden. Hoe dan ook. Zijn beschamende debuut, “Anatomie van de leegte”, wordt opgemerkt door een journalist van ‘Le Monde Afrique’ die gespecialiseerd is in de ‘francofone literatuur’. “… Meer was er dan ook niet nodig om een zekere aandacht op me te vestigen in het literaire milieu van de Afrikaanse diaspora in Parijs – Het Getto, om met bepaalde vuilspuiters te spreken, van wie ik er een ben…”. Zijn boek wordt ‘besproken’, wat niet hetzelfde is als ‘gelezen’. Alleen maar omdat hij een ‘zwartje’ is, volgens hemzelf. Wat hij nodig heeft, is een meesterwerk. Een ‘magnum opus’.

 

Toeval

Als Diégane doelloos door de straten van Parijs zwalkt, op zoek naar de eerste zin van zijn nieuwe grote roman, ziet hij achter het raam van een café de vrijgevochten “… zwarte engel van de Senegalese letteren, zonder wie deze een verderfelijke drekput van verveling zouden zijn geweest…”, Siga D., zitten. Ze zou zijn moeder kunnen zijn. Hij raapt al zijn moed bij elkaar, papt met haar aan,  begint te flirten, en het eindigt ermee dat hij haar volgt naar haar hotelkamer. In die mooie nacht roken ze op het balkon een dikke joint van de wiet die ze heeft meegebracht uit haar woonplaats: Amsterdam. Wanneer Diégane als een theologische metafysicus begint te oreren dat de mens de grootste nachtmerrie voor God is, haalt Siga D., o wonder, een boekje tevoorschijn waaruit ze hardop begint voor te lezen. ‘Toevallig’  blijkt dat “Het labyrint der onmenselijkheid” te zijn (je leest een román, my dear, zou elke ware post-modernist zeggen). Diégane kan zijn oren niet geloven. Siga D.: “… Je ontmoet Elimane niet. Hij verschijnt aan je. Hij gaat door je heen. Hij bevriest je botten en schroeit je huid. Hij is een levende illusie. Ik heb zijn adem in mijn nek gevoeld, als een zucht uit het dodenrijk…”. Ze geeft het boek aan Diégane mee om te lezen en vraagt hem haar daarna op te zoeken in Amsterdam. Dan kunnen ze verder praten: “… Onze ontmoeting is ongewoon en we hebben vreemde zijwegen bewandeld, die echter allemaal hierheen hebben geleid: naar dit boek. Misschien is het toeval. Misschien het lot. Maar die twee staan elkaar niet perse in de weg. Toeval is slechts een lotsbestemming waar je geen weet van hebt, een lotsbestemming die met onzichtbare inkt is geschreven…”. En even verder: “… Je zult er wel even mee bezig zijn. Ik benijd je. Je gaat dit boek ontdekken. Maar ik beklaag je ook…”.

 

Crucifix

Diégane leest het boek in één adem uit. Drie keer achter elkaar. Daarna laat hij het aan zijn huisgenoot, een Poolse vertaler lezen, die hem de raad geeft nooit uit te leggen waar een goed boek over gaat: “… En als je dat toch doet, is het enig mogelijke antwoord: nergens over. Een groot boek gaat nooit ergens over en toch zit alles erin…”. Alleen een middelmatig of slecht of banaal boek gaat ergens over. Een goed boek “… probeert alleen iets te zeggen of te ontdekken, maar dat ‘alleen’ is al alles en dat ‘iets’ is ook al alles…”. Diégane haalt Wittgenstein aan die heeft geschreven dat je moet zwijgen over datgene waarover je niet kunt spreken: “… ja, goed, maar wat doe je als je niet kunt spreken, niet kunt zwijgen en niet kunt vergeten, Herr Wittgenstein?...”. Dus laat hij het boek aan zijn Afrikaanse leesclub lezen. De meningen zijn verdeeld. Zomaar een zijpaadje: Diégane raakt in een woning verzeild waar een enorm kruisbeeld hangt dat hem tijdens een soort staat van ‘heilige dronkenschap’ lijkt te behoeden voor moordneigingen. Het flitste door me heen dat dat precies het nut moet zijn geweest van al die kruisbeelden langs wegen en straten en kruispunten in katholieke contreien. Niemand weet hoeveel ‘zonden’ ze hebben voorkomen. Het doet me ook denken aan het verhaal van Floris Bakels in “Nacht und Nebel” (de term komt een eind verderop in het verhaal daadwerkelijk voor in verband met een passage over de Tweede Wereldoorlog) die in een lange rij concentratiekampgevangenen naar de mijngroeven wordt gestuurd om te werken en iedere dag langs een crucifix komt die tegen een appelboom is gespijkerd. Hij begint ermee zijn gevangenispet ervoor af te nemen. Na een tijdje doet iedereen dat. Gelovigen zowel als ongelovigen. De SS-ers die hen begeleiden, zeggen er nooit wat van. Zie ook psychiater Jeffrey Satinover die in “Het lege ik” stelt dat het vermogen om met een lijdende verlosser een relatie aan te gaan en op te bouwen een essentiële behoefte lijkt van de menselijke ziel.

 

Het geraaskal van een wilde

Via zijn Poolse huisgezel verschaft Diégane zich toegang tot het persarchief, en vindt hij recensies uit het interbellum over “Het labyrint der onmenselijkheid”, die werkelijk druipen van het racisme. Een criticus kan bijna niet geloven dat een Afrikaan in staat is zó’n boek in het Frans te schrijven. Natuurlijk zijn er dankzij de kolonisatie wonderen verricht op het gebied van onderwijs, maar toch: “… Als hij werkelijk, hoe onwaarschijnlijk ook, een neger uit de koloniën is, dan zou je nog gaan geloven in de machtige magie die hun wordt toegedicht…”. Een ander noemt het boek ‘het geraaskal van een wilde’ en heeft het over ‘ongelukkige en verdoemde zielen’  die “… werkelijk niets anders kunnen dan plunderen, brassen, vrouwen belagen, brandstichten, zich bedrinken, hoereren, struiken verafgoden, moorden …” (en dat allemaal nadat Europa net de zinloze slachtpartij van WO I achter de rug heeft). Een derde vindt het boek te weinig zwart: “… dit boek is alles, maar zeker niet Afrikaans. Wij hadden meer tropische kleuren verwacht, meer exotisme, meer inzicht in de puur Afrikaanse ziel (…). De auteur kan zeker schrijven. Maar het ware Afrika is in dit alles ver te zoeken…”. Moet dat dan? Weer een ander concludeert dat men moeite heeft met de kleur van de schrijver en aanstoot neemt aan zijn ras. Dus zal hij zich moeten tonen en uitspreken. Iets waar Elimane nu juist geen zin in heeft volgens zijn uitgevers. Wat Elimane pas echt de das om doet is beschuldiging van plagiaat. Volgens iemand is het verhaal van Elimane niets anders dan de bestaansmythe van het Bassères-volk, dat diegene heeft horen vertellen toen hij in Senegal was. Waarom noemt hij dat volk niet? Sterker: een andere geleerde heeft ontdekt “… dat de hele tekst een lappendeken vormde, die aan elkaar was gebreid met herschreven zinnen uit werken van Europese, Amerikaanse en oosterse auteurs uit het verleden. Geen enkel vooraanstaand werk, vanaf de Oudheid tot aan de moderne tijd, lijkt aan deze vorm van adaptie te zijn ontsnapt…”. De handelwijze wordt afgekeurd, maar de professor laat weten “… ook onder de indruk te zijn van het vermogen van de schrijver om al deze boekfragmenten aaneen te rijgen en ze op te laten gaan in zijn eigen proza en in een oorspronkelijk verhaal, zonder dat de tekst daardoor onbegrijpelijk wordt…”. Het postmodernisme ten top, zou je kunnen concluderen, maar dat begrip is nog niet uitgevonden. Zijn uitgever neemt daarop alle exemplaren van “Het labyrint der onmenselijkheid” uit de handel en vraagt faillissement aan. Het oordeel van de pers: wat een klinkende klap in het gezicht van de cultuurbewaarders die Elimane beschaving hebben bijgebracht…

 

Leven in ‘hoofdstukken’

Van diverse vrouwen krijgt Diégane ondertussen het verwijt dat hij elk moment in het leven beleeft als een ‘schrijfmoment’: “… Jullie denken dat de literatuur het leven corrigeert. Of completeert. Of vervangt…”. Schrijvers leven in ‘hoofdstukken’: “… Aan alles wat ze zeggen gaat een aanhalingsteken vooraf…”. Ze zouden gevangen  zitten in fictie. “… Mensen zijn geen proefobjecten, geen laboratoriumdieren…”, zegt iemand. Ze voelt zich een laboratoriumrat: “… Mensen zijn geen literair materiaal, dat voortdurend beschikbaar is, een zin in wording waaraan je, met een ironische glimlach, in je hoofd verder breit…”. Hij is niet op aarde. Hij is er niet bij met zijn hoofd. De man in hem sterft af. Allengs kom je er echter achter dat Diégane sinds een jaar kampt met heftig liefdesverdriet. Zijn vriendin heeft hem verlaten om als persfotograaf de revolutie in Algerije te verslaan. Vanaf het begin heeft ze hem gewaarschuwd dat ze zich niet de luxe van een verbintenis kan veroorloven. Maar ja. Verliefdheid heb je niet in de hand: “… Ik leefde verzegeld; en een verzegeld lichaam betekent blinde onderworpenheid…”. Ze wilde resoluut alle banden doorsnijden, en hij stemde daarmee in. Omdat hij nu eenmaal altijd naar haar poppen heeft gedanst.

 

Onliefde

Wanneer Diégane naar Amsterdam reist, vertelt Siga D. , die hij omdoopt tot ‘de Spinnenmoeder’ in wier web hij immers verstrikt is geraakt, hem haar ongelooflijke verhaal. In feite is het een boek in een boek, en in het vervolg verschijnen er meer. Elimare blijkt haar neef. Althans, daar gaat iedereen vanuit. De Spinnenmoeder vertelt over haar blinde vader, een bekende soefimysticus, die ze bij leven heeft gehaat als de pest. Haar moeder, zijn vierde vrouw, stierf bij haar geboorte. Haar vader zou het recalcitrante leven van zijn dochter al hebben geschouwd voor ze op aarde kwam. Het had hem vervuld met niet te verbergen afschuw, wat haar op haar beurt weer aanzette tot het opeisen van negatieve aandacht, overal en zoveel ze kon. Ze was een onmogelijk kind. Ze vertelt over de ‘onliefde’ van haar vader. En over haar dode moeder, die diep van binnen altijd aanwezig is, omdat ze haar heeft ‘ingeslikt’. Haar introverte vader blijkt een extraverte verfranste tweelingbroer te hebben gehad, die een zoon verwekte bij de vrouw waar ze beiden verliefd op waren: Elimare. Jawel. Toen zijn tweelingbroer naar Europa vertrok om aan de zijde van de Fransen te vechten, dumpte hij zijn zwangere vrouw desondanks bij zijn verachte tweelingbroer. Zo gaat dat in Senegal. Elimare groeide op als een veelbelovende, hoogbegaafde jongeman. Edoch, hoewel ingewijd in de animistische en islamitische cultuur, verdween ook hij richting Europa. Zijn moeder ging er aan onderdoor. Geen wonder dat haar vader alles wat westers was, verfoeide. Het kolonialisme had hem alleen maar lijden en  ellende gebracht: “… Toen de Blanken hierheen kwamen, zijn sommige van onze dapperste zonen gek geworden. Stapelgek. Stapelverliefd op hen, hun meesters…”.

 

De vraag van je leven

Dwars door de familieverhalen heen zijn parels van filosofische inzichten vervlochten. Over dat iedereen op aarde ‘zijn vraag’ moet ontdekken, bijvoorbeeld. Niet om een antwoord  te krijgen of de zin van het leven te vinden: “… We zijn ernaar op zoek om onszelf te confronteren met de stilte van een zuivere en onvermurwbare vraag. Een vraag waarop geen enkel antwoord mogelijk zou zijn. Een vraag die geen ander doel heeft dan degene die hem stelt eraan te herinneren hoe raadselachtig zijn leven is. Elk individu moet op zoek naar zijn vraag om de vinger te kunnen leggen op het ondoorgrondelijk mysterie dat aan zijn lot ten grondslag ligt: dat wat hem nooit zal worden ontsluierd en toch een fundamentele plek in zijn leven zal innemen…”. Sarr geeft al zijn hoofdpersonen het woord in zijn boek. Soms in zinnen, “… als wurgslangen zo lang…”. In ieder van hen zit een barst. En daaruit schiet “…  als een felle lichtstraal een existentiële vraag naar buiten, zo fel dat hij eenieder verblindde die beweerde hem te kunnen ontcijferen…”. Het gaat over ‘de doorn van de blanke beschaving’ die diep in het vlees van Afrika is gedrongen en er niet meer uit kan worden getrokken - wat me onmiddellijk aan de apostel Paulus doet denken. Ook je familie kan zo’n doorn zijn. Een kind zal altijd het oppervlak blijven waarop de schaduw van zijn verwekkers wordt geworpen: “… Je kunt je nooit van je geschiedenis ontdoen wanneer je je ervoor schaamt. Je kunt je geschiedenis niet als een ongewenst kind midden in de nacht ergens achterlaten. Je worstelt ermee, je strijdt er onophoudelijk tegen, en de enige manier om ervan te winnen is door te blijven strijden, ermee om te leren gaan, je geschiedenis te erkennen, voortdurend te proberen er de vinger op te leggen, haar te benoemen, haar weer op te sporen wanneer ze zich verbergt, zodat je je opnieuw van haar kunt doordringen…”.

 

Het dekoloniseren van de dekolonisatie

Er worden vragen gesteld die ook voor ons belangrijk zijn in verband met de excuses voor het slavernijverleden: “… Mag je een kind verantwoordelijk stellen voor een verleden dat het niet heeft gekend? Is het per se de erfgenaam van gebeurtenissen van zijn tijd? Mag je het de misstappen van zijn voorgeslacht kwalijk nemen? Het verwijten dat het het spoor is dat zijn voorouders hebben nagelaten, de vertegenwoordiger van wat zijn ouders hebben gedaan?...”. Zie ook de Nigeriaanse filosoof Michael Eze die in het ND van 01.04.2023 zijn gramschap uitstort over ‘wokeness’ en de kwetsende westerse ideeën, die zorgen voor een slachtoffer-vijanddenken dat alleen maar voor nóg meer strijd zorgt: “… Het denken over dekolonisatie vindt alleen plaats op westerse universiteiten. Afrikaanse kennis wordt gezien als een kind dat opgevoed moet worden…”. Het Westen wil zo ongeveer álles dekoloniseren: scholen, media, humanitaire hulp, politiek en zelfs seks. Daarmee kapen zij het debat en de oplossingen en staan de niet-westerse mensen wéér buitenspel. Zij hebben geen zeggenschap: “… Daarom pleit ik voor het dekoloniseren van de dekolonisatie…”. Even verder: “… We zetten mensen weg als slachtoffers van de geschiedenis, maar ontnemen aan hen de plek om te spreken. Terwijl juist de dialoog demystificeert en vermenselijkt…”. De ruimte wordt volgens hem opgeëist door figuren die zogenaamd zijn gespecialiseerd in het onderwerp, terwijl ze zelfs nog nooit in Afrika zijn geweest!

 

De krochten van krankzinnigheid

De Spinnenmoeder vertelt dat haar vader haar op zijn sterfbed een exemplaar van “Het labyrint der onmenselijkheid” heeft gegeven, dat hij zonder dat hij er ooit iemand over heeft verteld in bezit bleek te hebben. Ze beschrijft hoe ze als een totaal vereenzaamde, doodarme, halfgekke, suïcidale filosofiestudente naar de hoofdstad Dakar trok en daarna naar Parijs, waar ze werkte als stripteasedanseres (terwijl ze tussendoor Sjestov en Jaspers en Kierkegaard las), met Elimane’s werk als talisman: “… Het boek was mijn geheim, maar angstvallig bewaakt bezit, iets wat alleen ik mocht kennen, zien en liefhebben. Ten tijde van al die vlagen van waanzin, op die momenten dat ik de lokroep hoorde van de zee, tijdens die doorwaakte, dronken nachten op een matras van afval dat ik op de honden had moeten bevechten, onder een zwetend lichaam waaraan ik me voor een paar munten overgaf, in de krochten van mijn krankzinnigheid, sloeg ik het open of droeg ik het voor…”. De Spinnenmoeder is evenals Diégane op zoek naar de schrijver. En ze zijn niet de enigen: het hele boek door  is iedereen op zoek.

 

Sigarettenpijpje

In tegenstelling tot hierboven, Sarr een eindje over het midden, sarcastisch: “… Uiteraard, zoals de lezer, die het leven kent, al vermoedt, komt Charles Ellenstein Elimane de volgende dag niet toevallig tegen…”. Een ander: “… Elimane is een demon. Hij neemt bezit van je. Maar hij is zelf ook bezeten…”. Elimane zou ontroostbaar zijn geweest vanwege het volgens hem ‘misdadige’ onbegrip dat hem ten deel viel, weet iemand. Hij voelde zich een kermisdier. Een primaat, ten prooi aan de leugens van een racist. Hij weigerde zich te verweren. Uit trots hield hij de eer aan zichzelf en trok zich terug. Ooit had Elimane beargumenteerd “… dat er niets zo erg was als werk dat uitleg gaf, zichzelf toelichtte, aanwijzingen verschafte zodat de lezer het begreep of begrip had voor wat het was…”. Ironisch genoeg dóet Sarr niet anders. Zijn verhaal heeft iets van het droste-effect. Draait als in een spiraal steeds dichter naar zijn middelpunt: Elimane. Ook al loste Elimane op in het niets, zijn schim waart overal rond. En wat te denken van Elimane’s critici die zo ongeveer allemaal zelfmoord hebben gepleegd? Sinister toch? Het antisemitische klimaat en de vooroorlogse libertijnse kringen worden beschreven (maar het blijft netjes). Het verhaal voert naar  Argentinië met haar dictatuur en junta. De nazi’s die er na de oorlog hun toevlucht zoeken om hun straf te ontlopen. Buenos Aires’ beroemde schrijvers: Borges, Gombrowicz en Sábato, komen voorbij. Cortázar passeert. De taal is prachtig. Een franse vrouw die met een Duitser gaat, wordt kaal geschoren vanwege “… horizontale collaboratie…”. Een barkeepster heeft een “… door drie decennia tabak en alcohol geteisterde stem…”, die je bijna hóórt. Het “… dandyachtige modeaccessoire dat van de partij was geweest bij alle naoorlogse avant-gardistische krachtmetingen, disputen en barensweeën waarmee de pogingen tot wederopstanding van Europa gepaard gingen…”, wordt gesymboliseerd door: een sigarettenpijpje.

 

Waarschuwing

Als Diégane er achter komt dat Elimane ooit heeft gezegd dat de ‘eindbestemming van zijn reis zijn vertrekpunt zal zijn’, besluit hij terug te gaan naar Senegal, om te kijken of hij hem misschien in zijn geboorteland kan vinden. Hij komt midden in het politieke rumoer rond een zelfverbranding terecht. Wanneer hij ook nog een brief van een vriend ontvangt waarin deze vertelt dat hij is vertrokken om de confrontatie met zijn verleden in Congo aan te gaan - zijn ouders zijn op een gruwelijke wijze vermoord door kindsoldaten - vraagt Diégane zich beschaamd af of hij wel het recht heeft zich bezig te houden met literatuur. Moet hij zich niet inzetten voor iets wat er écht toe doet? En toch: “… Wat overbleef en altijd zou overblijven was de literatuur; de onbetamelijke literatuur, als antwoord, als probleem, als geloof, als schaamte, als trots, als leven…”. Het enige tegengif tegen het kwaad is: waarheid. Altijd weer: méér waarheid. Daar ligt de taak van een schrijver. Misschien moet hij niet achter Europa aan blijven hollen. Altijd zul je een bastaard van de beschaving blijven. Zo gauw je wit wilt worden, zullen ze je je zwartheid inpeperen. Het dompelt je onder in de treurigheid van vervreemding. Over de eeuwige discussie betreffende ‘vorm of vent’: “… Gaat het over wat men schrijft of over wie men is, over iemands stijl of over berichten in de visuele media, die zich aan elke stijl onttrekken, over de literaire schepping of over sensatiezucht naar de persoon daarachter?...”. Ik hoef maar te verwijzen naar ‘Eus' boekenclub’. Is Elimane niet vooral een waarschuwing voor Afrikaanse schrijvers: “… verzin je eigen traditie, schep zelf je literaire geschiedenis, ontdek je eigen vormen, doorleef ze op de plekken waar je verkeert, verrijk je innerlijke verbeelding, zorg dat je een eigen domein hebt, want alleen daar zul je een bestaan voor jezelf kunnen opbouwen, maar ook voor anderen…”?

 

Uitgave: Atlas Contact – 2022, vertaling Jelle Noorman, 464 blz., ISBN 978 902 547 282 5, 24,99

Rechtsreeks bestellen bij bol.com: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten