Een lezer van mijn blog vroeg of ik “Luister” van Sacha Bronwasser wilde bespreken. Dat doe ik natuurlijk graag: hierbij. Ik vond de roman een enorme verrassing. Het zet aan tot denken. Het verhaal staat stil bij wat de ander voor jou betekent: vriend, vijand, metgezel, naaste, grote liefde, decorstuk, geldautomaat, lustobject, sta-in-de-weg, gebruiksvoorwerp, voetveeg, of misschien wel helemaal ‘niets’? Een verhaal met onbedoelde lijntjes naar de actualiteit van vandaag.
Luister
Parijs, september 2021. De processen tegen de daders van de Bataclan aanslag en het terroristische geweld daaromheen is aan de gang. Alles vond plaats op vrijdag de dertiende van de maand november in het jaar 2015: “… een slechte grap…”. De ik-verteller fietst in Parijs allerlei gedenkwaardige plekken af, terwijl ze ondertussen vertelt dat er iemand onder de weliswaar overlevende slachtoffers was, die ze goed kende: haar mecenas. Flo. In de jaren tachtig een fotografiedocent die haar studenten het verschil leerde tussen ‘zien en kijken’. Zonder nadenken volgden ze haar instructies op: “… We deden wat je vroeg, zoals we alles deden wat je vroeg…”. Er is toen iets gebeurd, en de ik gaat dat uit de doeken doen: luister.
Un peux nerveux
Om de link tussen haarzelf en de docent te leggen, haalt ze een derde op het toneel: Philippe Lambert. De jongste van vier uit een gegoed Frans gezin en ‘een beetje anders’. Als kind permanent op zijn hoede en snel van slag. Zijn moeder geeft de schuld aan zijn geboorteplek. Een appartement dat gebouwd is op een voormalige stierenvechtersarena waar veel geweld is gebruikt: “… Een kind voelt dat…”. Zijn vader vindt dat onzin. De wieg van de eerste drie stond praktisch op de catacomben: “… Trouwens, op welke vierkante meter van Parijs had géén bloed gevloeid?...”. Naarmate Philippe ouder wordt, blijkt hij af en toe helderziend te zijn. Voorvoelt onrustig dat zijn grootmoeder dood wordt gereden. Dat er ergens brand uitbreekt. Zulk soort dingen. Echter: “… Woorden als dwangmatig, obsessief en angstig werden zorgvuldig vermeden, dat kwam niet voor bij de Lamberts…”. Philippe is hoogstens “… un peu nerveux…”. Daar heb je therapeuten voor. Zijn vader sommeert hem ‘een man’ te worden en Philippe doet wat hem gevraagd wordt: “… Blijkbaar kon dat. Blijkbaar kon je je angsten in een afgetimmerd hokje van de geest stoppen en ze daar houden. Ze waren er wel, maar je groeide eromheen…”. Hij ontmoet op een van zijn eerste zakenreizen een stewardess met wie hij trouwt. Zijn eerste kind maakt van hem de beste vader die je je maar kunt voorstellen. Hij bloeit helemaal op. Het zijn de jaren tachtig. Frankrijk raakt in de greep van de angst, die Philippe gek genoeg heeft verlaten: “… Niemand weet wanneer kikkers doorkrijgen dat het water gaat koken…”. Vanaf Kerstmis 1983 wordt Parijs opgeschrikt door terroristische aanslagen: “… Gerichte acties tegen een zionistische bestuurder, tegen een Joods filmfestival…”. De Parijzenaars zijn bang, maar nog niet bang genoeg. Dat komt daarna. In de loop van 1985 worden de feiten en incidenten een ‘golf’: “… De Libanese tak van Hezbollah wordt vanuit het niets een begrip, de term dringt de dagelijkse conversaties binnen…”.
Een propere au pair
In 1986 doet een ‘propere’ au-pair uit de ‘noordelijke landen’ haar intrede, want oma wil natuurlijk niet dat haar kleinzoon een Afrikaans accent krijgt of Arabische woorden gaat bezigen, en oma betaalt en huisvest. Als Philippe haar ziet valt hij flauw. Een opgetrommelde ziekenbroeder constateert niets bijzonders: “… Het is vrij uitzonderlijk, maar het komt weleens voor, onverklaarbaar verlies van bewustzijn…”. Dan is het terug: de angst. “… Als een ongeduldige hond die buiten de supermarkt op zijn baas heeft zitten wachten, ook al deed die dit keer drie jaar over de boodschappen…”. Het moet met het meisje te maken hebben: “… Philippe merkt dat zijn maag samentrekt in Eloïses nabijheid, dat hij moeite heeft met ademen en dat zijn linkerschouder ontzettend pijn begint te doen…”. Zijn vrouw stelt een rustige vakantie met zijn ouders voor. In het lome zuiden. Tot zijn schrik gaat de au pair mee. “… De dagen glijden voorbij in achteloze verspilling en gesprekken zijn niet meer dan een spoor van een hand in water…”. Maar Philippe is zo gespannen als een veer. Hij vraagt zich af wat er in het hoofd van de au pair omgaat. Heel vreemd, werknemers heeft hij nooit zien staan: “… Dat heeft Philippe altijd een prettige aspect van de verhouding gevonden: dat niet-weten dat niet-kunnen-schelen ook, in zekere zin móét je je daarvoor ook niet interesseren, zoals je je ook niet hoeft te interesseren voor de precieze werking van de wasmachine. Ze moeten hun werk doen, liefst zonder veel lawaai, en op tijd. Zou je je verplaatsen in je personeel, dan was het onmogelijk opdrachten te geven…”. Hij houdt de au pair constant in de gaten: “… Hoe kan het dat hij het liefst elk moment van de dag in haar buurt wil zijn, en daar tegelijkertijd van walgt? Het is geen lust, dat weet Philippe zeker. Hij begeert haar niet. Toch is er een bijna niet te beteugelen drang in hem om haar te ‘overmeesteren’ – hij schaamt zich voor het woord als hij eraan denkt…”. Hij kan zich alleen met de grootst mogelijke moeite inhouden om zich niet op de au pair te storten en haar tegen de grond te werpen. Ook al vervult het idee hem met afkeer, toch is dat waar zijn lichaam steeds op afstuurt.
Woorden die blijven, woorden die groter worden
De au pair is niet gek: “… ze was daar gewoon een 24 uursoppas, opgesloten in een vakantievilla. Met een hitsige opa…”. En die rare papa: “… De man is niet per se onaardig, ook niet opvallend aardig, zeker niet zo geil als die opa, maar dat gestaar de hele tijd, ze heeft er de zenuwen van gekregen…”. Weer thuis begint Philippe de au pair op straat te schaduwen. Op zijn werk liegt hij alles aan elkaar om er even tussenuit te kunnen. Tot hij haar naam roept als ze aan weerszijden van een rood verkeerslicht staan, de au pair verschrikt opkijkt, hij op haar afstormt en een aantal meters meesleurt, waarna een enorme dreun de wereld doet vergaan. “… De aanslag op TATI in de rue de Rennes is de bloedigste van die maand…” en wordt opgeëist door de CSPPA, een afsplitsing van de Libanese Hezbollah die de vrijlating van drie terroristen eist, alsmede de stopzetting van de Franse steun aan Irak in de oorlog tegen Iran. En alsof een verhalende klauw vooruit grijpt op de situatie van nu: “… Misschien gaat er wel een verband gelegd worden, een verband met de toekomst. Woorden die blijven, woorden die groter worden. Daders die nog geboren moeten worden. Ze vormen een borduurdraad die in het weefsel van de tijd wordt gestoken en die voort zal gaan, een slingerend patroon gaat vormen, de jaren tachtig, negentig, de jaren nul, de jaren tien – een patroon dat alleen maar achteraf zal worden waargenomen, steek voor steek voor steek…”.
Assepoester
Dan is het 1989 en is de ik-persoon de zoveelste au-pair. Ze schrijft steekwoorden op papier die ze in een doos gooit. Ze is er niet al te best aan toe: “… Als ik achteromkeek zag ik niets, zeker jou niet, Flo, en als ik vooruitkeek ook niet. Ik bestond…”. Philippe blijkt met zijn stewardess en inmiddels twee zoontjes in een piepklein appartementje te wonen. “… Al die eerste keer verbaasde ik me over hun vermogen om vanuit dit konijnenhol in vol ornaat te vertrekken…”, namelijk strak in het pak, “… hun parfum en rook als een spoor achterlatend voor mij. Assepoester…”. De ventjes met bange, ronde bruine oogjes achterlatend, “… net zo in shock als ik…”. Even verder: “… Ze bleven in leven. Ze aten zelfs iets…”. Als ze met de jongetjes op straat loopt, de oudste gillend omdat zijn vingers worden afgeknepen in de bankschroef van haar hand, en de jongste krijsend terwijl hij zich uit de riempjes van het zwabberende wagentje tracht te wurmen: “… Waarom deden mensen dit, hun kinderen zomaar meegeven aan een wildvreemde, een doodsbange nog wel?...”. Thuis wacht op het aanrecht “… de ravage van de ochtend…”. Ze voelt zich ‘leeg’. Ze had op een hele andere plek moeten zijn. Ze had nooit gedacht dat ze ooit nog eens blij zou zijn omdat ‘geleende kinderen’ na een dag ‘weer niet stuk waren gegaan’: “… Ik had ze behoed voor brandwonden, ziekte, ongelukken, verhongering, kidnapping, tornado’s, en mijn grootste angst: onverklaarbare verdwijning…”. Na elke werkdag níét het station in lopen, “… voorbij de grauwe laag zwervers die rond de ingangen zat vastgekoekt…”, om een ticket terug naar Nederland te kopen, is steeds “… een kleine overwinning, die geen passant en geen duif opviel…”.
Inwisselbaar
Op de taalles waar de au pair naar toe wordt gestuurd is ze ook inwisselbaar: “… Wie wij waren deed er niet toe. Niet wat we achter de rug hadden, niet wat onze ambities waren. Er was geen overlegmodel, er was geen enkele interesse in ons, niet eens geveinsde. Het enige wat ertoe deed was ons absorptievermogen. Tijdens deze ochtenden bestonden wij uit taal en niets anders…”. Even verder: “… Wij moesten afgebroken worden, zeiden jullie. Afgebroken en weer opgebouwd…”. En niemand heeft dat idee volgens de au pair ooit zo mooi verpakt als Flo: “… We moesten afschudden waarmee familie, conventie, traditie en gewoonte ons hadden omhangen. We moesten niets worden, barre grond, een omgespit en van onkruid ontdaan akkertje. We moesten onszelf worden, want dat waren we nog niet. We moesten afleren om te leren, stil worden om te luisteren, onszelf pijnigen om anderen te kunnen troosten – we moesten zoveel. Die kans werd ons geboden, die moesten we met beide handen grijpen. Iedereen gebruikte andere woorden maar bedoelde hetzelfde…”. Wat dat betreft zijn haar werknemers haar ideale leermeesters. Ze kennen “… geen verleden, ze praatten in instructies en overdrachtvragen tegen mij zoals ze waarschijnlijk al die jaren al hadden gedaan…”. De vorige au pairs waren “… vervangen en vergeten, zoals ik ook vervangen en vergeten zou worden…”.
Welopgevoed
Als ze mee moet naar een bruiloft om op de kinderen passen, krijgt ze een sjieke jurk en wordt ze naar de kapper gestuurd: “… Ze konden van me maken wat ze wilden…”. Ze wordt geacht voor negen neefjes en nichtjes te zorgen die laat in de avond naar hun logeeradres worden gestuurd waar ze bedeesd en stil in bed kruipen. Mijn mond viel open: ik zou dat van mijn levensdagen niet voor elkaar krijgen. Ik heb wel meer gelezen over hoe welopgevoed de kinderen in Frankrijk zijn. Pas op het feest realiseert de au pair zich dat haar werknemers elkaar nooit aanraken: “… Zelfs in hun kleine huis lukte het ze om als gelijk gepoolde magneten langs elkaar heen te bewegen…”. Ze ziet hoe sociaal onbeholpen Philippe zich in gezelschap gedraagt. Wat is er mis met hem? Terwijl de verstandhouding tussen de au pair en de kinderen steeds warmer wordt, lijken hun ouders daarentegen te veranderen in ijspegels. Ze laten haar aan haar lot over. Ze moet alles zelf uitzoeken. Als Philippe thuis komt, verdwijnt hij steevast naar de echtelijke slaapkamer: “… Ik had gewoon in een hoek van de bank kunnen overnachten, niemand had het gemerkt, maar verliet na zijn thuiskomst uiteindelijk toch geruisloos het gebouw met het gevoel de jongetjes bij het grofvuil achter te laten. Pas op weg naar de bushalte, door de schemerige avond, kreeg ik mijn vorm terug…”.
Baba Yaga
Op een avond besluit ze haar verleden aan het papier toe te vertrouwen. Twee jaar geleden. De doodgewone, onnozele, provinciale Marie, ‘Frau ohne Eigenschaften’, begint aan een fotografieopleiding. In een cafè laat een gevierde fotograaf en docent, Flo, een oog op haar vallen: alsof ze een kalf op de markt keurt. Een paar dagen later ligt er een uitnodiging in het postvakje van Marie. Of ze naar de inloopavonden komt. Op vrijdag bij Flo thuis. Om haar filmkennis bij te spijkeren. Te beginnen met “Citizen Kane” want ze moet ‘véél zien’. Marie voelt zich gevleid. Vraagt zich geen moment af waar ze deze voorkeursbehandeling aan verdient. Veelzeggend is de muziek die haar de eerste keer tegemoet komt: ‘Baba Yaga’ van Moessorgski. “… We zijn zeventien, achttien, negentien, halfgaar uit de mallen van onze respectievelijke gezinnen gerold en nu, zonder die behuizing, zonder die vaste vorm, lijkt het alsof we uitvloeien…”. Iedereen is wanhopig en angstig op zoek naar een leven dat past: “… Waar moeten we beginnen? Hoe dóé je dat?...”. Marie maakt via Flo kennis met een divers scala aan fotokunst, waar ik veel van heb opgestoken, want dat is totaal ‘onbekend terrein’ voor mij. Ze brengt Marie artistiek gevoel bij, heeft het over ‘fototherapie’. Een duizelingwekkende serie namen en vaak zeer vervreemdend werk passeert: Louis Daguerre, Horst P. Horst, "A Clockwork Orange", Erwin Olaf, “Sentimental Journey” van Nobuyoshi Araki, “Jungle Fever” van Jean-Paul Goude, “Een liefdesgeschiedenis in Saint-Germain-des-Prés” van Ed van Elsken, “UntitledFilm Stills” van Cindy Sherman, Rob Scholte, Salgado, Stieglitz, “Typologies” van Bernd en Hilla Becher, Daniël Spoerri, Robert Mapplethorpe, Lee Miller, “Droom in het woud” van Ata Kandó, Sophie Calle, Bruce Nauman, Francesca Woodman, Nan Goldin, Bertien van Manen, Vivian Maier, Viviane Sassen, Hellen van Meene, Rineke Dijkstra.
Acclimatiseren
Elke vrijdagavond zit Marie in een grote oorfauteuil in de hoek van Flo’s woonkamer: “… Niemand, behalve jij af en toe, besteedt speciaal aandacht aan me en toch voelt dat niet ingewikkeld. Ik ben als een plant in een hoek gezet en krijg nu de tijd om te acclimatiseren. Er zijn boeken om te lezen en te bekijken, platenhoezen om te bestuderen, een hele stapel oude ‘Interview’-magazines die ik doorblader met heilig ontzag – Andy Warhol is net dood…”. In een van de interviews wordt aan Grace Jones gevraagd of ze zich man of vrouw voelt. Al in de jaren tachtig blijkt die vraag passé: “… The future is no-sex…”. De gesprekken gaan over Jeff Koons, de ‘nieuwe Warhol’: “… Kan hij wel of niet in Andy’s schoenen staan, stelt hij iets voor, is het een geniale postpop of gewoon jatwerk, is Koons niet de zoveelste wannabe of is hij uniek?...”. In een vitrinekast ‘ironische’ verzamelingen troep (ingelijste borduurwerkjes enzo), bijeengeschraapt op rommelmarkten die ‘staan voor iets anders’: heel postmodern.
Identiteiten
Flo begint Marie op te halen ‘om een eindje te gaan rijden’ en vraagt haar ondertussen het hemd van het lijf over haar onbenullige privéleven. Maakt een fotoshoot met haar. “… In sommige culturen staat het nemen van een foto gelijk aan het stelen van de ziel…”, vertelt ze. Een foto kan ‘gevaarlijk’ zijn, ‘vraatzuchtig’ zelfs. Foto’s maken de gefotografeerde tot een object: “… Wat is een object? Een voorwerp zonder ziel…”. Flo stelt voor Marie’s naam te veranderen in het meer volwassen statement M. en zegt dat ze van haar ‘babyvet’ af moet, waardoor ze net zo lang aan het lijnen slaat tot ze graatmager is. Iedereen sleutelt aan zichzelf. De studenten “… Bleken hun haar, schilderen hun fietsen, experimenteren met oogschaduw en drugs en voorwerpen die ze door de gaatjes in hun lijf kunnen steken. We schudden onze oude huiden af als slangen, dat iedereen een bijna identieke nieuwe huid aantrekt valt me nog niet op…”. Flo belt M. ’s avonds zelfs op om te vragen hoe haar dag is geweest. Ze moet álles weten. Tot in de details. Wat wil iemand die zó vaak belt, vraagt een medekamerbewoner, waarop M. antwoordt dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien. Flo neemt haar mee naar de kapper en naar de tweedehandswinkels Laura Dols en Zipper, in Amsterdam, waar ze haar allerlei extravagante outfits aansmeert, een herenkostuum, een zware leren jas: “… In de spiegel zie ik achtereenvolgens een androgyne Marlene Dietrich-incarnatie verschijnen, een sexy vrouw, een existentiële wannabe, een victoriaanse maagd… Een maskerade waar ik part nog deel aan heb. De identiteiten worden om me heen gehangen als op een kartonnen aankleedpop, het is griezelig en heerlijk…”.
Roofdieren
Volgens Flo is het tijd om stijl te ontwikkelen. M. vertrouwt haar blindelings. Ziet niet wat er gebeurt. Denkt niet in termen van ‘afhankelijkheid’ en ‘gebruik’. Zo niet ‘misbruik’. Haar plaats in Flo’s universum is zonder meer verslavend. Ze geeft zelfs haar zomerliefde de bons voor Flo. Ze verzet zich niet langer tegen ‘hoogdravendheid’ of ‘hermetische geslotenheid’ door teksten van Michel Foucault en Jean Baudrillard door te ploegen, met een woordenboek binnen handbereik. Flo’s aandacht biedt bovendien bescherming tegen de verholen jacht die inmiddels op andere leerlingen geopend is. Door bepaalde docenten welteverstaan. Het gaat over een vieze filosofieleraar, “… eind veertig en zwetend, die in een-op-eensessies een diepgaande belangstelling toont in de metafysische achtergrond van ons werk en vooral in hoe daarin onze driften zich uiten…”. Grensoverschrijdend gedrag schijnt heel normaal te zijn in deze tak van sport, waarschuwt Flo. Zie de actuele berichten inzake theateropleidingen, de danswereld en de mode-industrie. Je kunt er maar beter van op de hoogte zijn voordat je je er in begeeft. Voor M. blijft een en ander op hanteerbare afstand omdat ze er ‘één van Flo’ is. Ze blijkt omgeven door een onzichtbaar schild. Tot ze tot haar verrassing een uitnodiging krijgt voor de presentatie van een nieuw boek van Flo, waar ze niets van wist. “The Making of…” heet het. Het zal Flo’s ingewikkeldste en succesvolste project worden. Wat er dan gebeurt laat M.’s wereld instorten, maar hoe of wat moet je verder zelf maar lezen.
Jezelf opnieuw uitvinden
Terug in 1989 realiseert M. zich in een pashokje plotseling dat ze het gepraat van andere klanten in een Parijse kledingzaak zonder nadenken en zonder vertalen zomaar ineens verstaat: “… Bijna drie maanden was ik de taal aan het opzuigen, inslaan, inhaleren…”. Het stemt haar euforisch: “… Het verlichte gevoel hield dagen, weken aan…”. Alles lijkt nieuw: “… Soms werd ik wakker met het besef in het Frans gedroomd te hebben…”. Het is net zo ongelooflijk als de val van de Muur, op 9 november. “… Stel je voor hoe het is ineens naar een ander bestaan te kunnen lopen…”, zegt iemand. Want dat is wat er gebeurt: er gaat een nieuw wereld voor M. open. Een wereld ook die ze helemaal zelf veroverd heeft. Alsof ze zichzelf opnieuw heeft uitgevonden. Terwijl Philippe steeds vreemder wordt, promoveert M. van ‘huishoudelijk apparaat tot klankbord’ voor het echtpaar – ieder afzonderlijk. Deze episode van de roman vind ik wat minder dan het gedeelte ervoor, waarin Bronwasser op een buitengewoon indringende manier het thema manipulatie onderzoekt. Op het einde is het boek wel weer heel sterk, omdat Bronwasser de Bataclan aanslag beschrijft waarmee ze haar verhaal ook begon.
De gruwel van geweld
Een en ander doet onvermijdelijk aan de aanval van Hamas in Israël denken: “… Die avond is al zo lang geleden in gang gezet, jaren geleden, misschien - zeker - decennia geleden, ruim voor de geboorte van de daders die zich nu klaarmaken. Toen verdragen werden getekend, gebieden bezet, Frankrijk de kant van Irak koos… Maar dat is iets voor analisten, later. Zoals altijd bewegen we doof en blind door de tijd die ons omhult. Philippe Lambert was bij de aanslagen in de rue de Rennes zonder inzicht in het waarom of wanneer. De Berlijnse Muur viel en ik dacht dat dat zomaar, plotseling was gebeurd; zo voelt geschiedenis altijd…”. Even verder: “… Nu vertrekken een zwarte Seat Leon en een scooter met vier mannen, drie met automatische geweren en een met een bomgordel om en ze beginnen aan hun tocht door de ‘driehoek van vrijheid’: place de la Bastille, place de la République, place de la Nation – de symboliek is hun ingeprent, binnen die driehoek is het raken wat je raken kan, iedereen is daar schuldig, elke kogel is goed. Nu ontbranden de telefoonlijnen naar de alarmdiensten en de hulpcentrales, nu zinkt de ernst van de situatie in de benen van de brandweermannen en de verplegers en de noodartsen en de hulpverleners die niet een, niet twee, niet drie maar een hele rij aan golven over elkaar zullen zien slaan. Nee, het is geen oefening. Een terras, nog een terras, op een kruispunt achter het ziekenhuis Saint-Louis, tweehonderd meter van de eerstehulppost. Vijftien doden. Een ander terras, beschoten vanaf de scooter: vijf doden. De doelen zijn gekozen op bereikbaarheid, schootsveld, slagingskans. Alles moet raak zijn…”. Het gaat maar door: “… In anderhalve minuut worden er negentien mensen doodgeschoten en kruipt de rest op zijn knieën door het bloed, houdt de stervenden vast en probeert ledematen, ogen, handen te redden. De auto rijdt door om een man met een bomgordel af te zetten aan de boulevard Voltaire, en vervolgt de weg naar de concertzaal even verderop, waar vijftienhonderd man nog nietsvermoedend mee staan te zingen met een garagerockband, hun hoofden synchroon deinend onder de gekleurde lampen. Negentig van hem zullen het niet overleven. Je vindt het cru, Flo, maar er is geen andere manier om dit te vertellen dan de feiten op te sommen. Anders lukt het niet…”. In “Pijn” probeert Zeruya Shalev aan de hand wat haar is overkomen precies hetzelfde te beschrijven. Waarom? Bronwasser: “… Het is gezien, het is verteld, en nu bestaat het…”. Zonder de verwevenheid met terrorisme zou “Luister” een goede mix zijn van “Mijn naam is Asjer Lev”, waarin Chaim Potok een jonge kunstenaar beschrijft wiens werk hem totaal vervreemdt van zijn omgeving, en “Op weg naar De Hartz” van Wessel te Gussinklo, waarin een jongen die niet weet wat hij met zijn leven aan moet, wordt misleid door zijn louche leermeester.
Uitgave: Ambo|Anthos – 2023, 256 blz., ISBN 978 902 635 206 5, € 22,99
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten