woensdag 24 januari 2024

Een schitterend wit – Jon Fosse

 


Ik houd van mystici. Wanneer een mystiek schrijver als de Noorse Jon Fosse (1959) de Nobelprijs voor Literatuur 2023 wint, kun je er rustig vanuit gaan dat de mystiek terug is van weggeweest. We zijn het koude en kille rationalisme, materialisme en seksisme voorbij, lijkt het. En we zijn ook nog steeds niet veranderd in ééndimensionale robotjes. Gelukkig. Ik herinner mij een meisje dat in het tv-programma “Eus’ Boekenclub”, rillend van alle gorigheid zat te vertellen dat ze van school Wolkers moest lezen (zie mijn vorige blog). De ziel laat zich niet dood verklaren. Om je te wagen aan Fosse, is de kleine novelle “Een schitterend wit” een goed begin.

 

Bijna-dood-ervaring

Jon Fosse (studeerde literatuur, sociologie en psychologie, werkte als journalist, docent, redacteur, vertaler en schrijver) werd al jaren beschouwd als een potentiële Nobelprijswinnaar. Hij is auteur van een omvangrijk oeuvre, dat onder meer romans, gedichten, essays, kinderboeken en toneelstukken bevat, die over de hele wereld worden gespeeld. Een bijna-dood-ervaring als zevenjarige, vanwege een ernstig ongeluk, ligt ten grondslag aan zijn spiritualiteit. Vanaf dat moment wist hij dat er iets ‘groters’ was. Voorbij onszelf. Het Katholiek Nieuwsblad 13.01.24:  “… Jon Fosse ziet geen tegenstelling tussen deze ervaring en wetenschappelijke kennis. Op een interviewvraag of hij zijn ervaring op de drempel van de dood in verband brengt met geloof – hoewel dat misschien slechts een chemische reactie in zijn hersenen was – reageert hij: ‘Alles wat we ervaren is terug te voeren op de chemie. Maar dat verandert niets aan wat ik heb meegemaakt.’…”. Het woord God vermijdt Fosse zoveel mogelijk in zijn werk. Omdat wij ons geen beeld kunnen vormen van de Eeuwige. Het concept God gaat ons bevattingsvermogen te boven, ligt voorbij onze werkelijkheid. Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen, zei de grote taalfilosoof Wittgenstein al.

 

Genius loci

Evenals de Poolse Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk zegt de verlegen Fosse, die zich na een alcoholvergiftiging bekeerde tot het Rooms-Katholicisme, dat zijn inspiratie ‘van buiten komt’. In Knack 10.12.23: “… Ik moet het binnenlaten. Ik hoor het, ik gebruik het, het wordt pas literatuur met behulp van mijn persoon. Ik speel een soort muziek, mijn soort muziek…”. Het vernietigde zijn marxisme en atheïsme. Overtuigde hem dat er een andere dimensie moest zijn :“ … Er zit iemand anders in mij. Als schrijver ben ik degene die naar hem luistert. Elk werk, elk boek is zijn eigen universum, met zijn eigen specifieke regels en voorwaarden. Ik creëer die universums. Ik schrijf niet om mezelf uit te drukken. Ik schrijf om mezelf kwijt te raken, om afstand te nemen van mezelf…”. Een dergelijk schrijfproces fascineert mij mateloos. Bedoelt hij iets als zijn ‘valse’ en ‘ware’ zelf? Opvallend is het verschil tussen Tokarczuk en Fosse. Tokarczuk heeft het in verband met literatuur over de ‘verwrongen wegwerpmetafysica’ die als een ‘golvende fata morgana’ boven ‘Mitteleuropa’ hangt en zich ‘voedt met zijn nachtmerries’. Alles is zwaar en donker en eng bij haar, wat ik niet raar vind als je kijkt naar wat er zich allemaal heeft afgespeeld in haar contreien. Fosse’s wereld is daarentegen licht, wit en vol serene stilte. Je gaat vanzelf richting een Latijns begrip als de  ‘genius loci’, de geest van een bepaalde plek, denken. Nog een leuke anekdote uit Knack: “… Op de schrijfacademie waar Fosse doceerde, gaf hij eens een jonge student het advies om nooit autobiografisch te schrijven. Die student sloeg zijn advies in de wind. Zijn naam: Karl Ove Knausgård…”. De moraal van het verhaal: schrijven is een puur individualistisch gebeuren. Wat voor de een werkt, werkt voor de ander absoluut níet.

 

The middel of nowhere

“Een schitterend wit” is zo’n mysterieus verhaal, dat je het op allerlei manieren kunt opvatten. Dit is míjn interpretatie. Iemand die zich te pletter verveelt, stapt in de auto een rijdt een eind weg. Op iedere T-splitsing slaat hij de ene keer rechts, de andere keer links af. Hij komt tot stilstand op een smal bospad in ‘the middle of nowhere’, waar hij niet kan omkeren. De auto is vastgelopen in de modder. Isaac Bashevis Singer in “Op zoek”: “… De vrees voor verveling is vaak even groot, zo niet groter dan de vrees voor de dood…”. Een en ander doet me ook aan Dante denken, die zijn grote gedicht “De Goddelijke Komedie” laat beginnen met een ik die zich in het midden van het leven in een donker woud bevindt. Tot overmaat van ramp begint het ook nog te sneeuwen. Fosse’s personage komt tot de conclusie dat er een tractor nodig is om zijn auto uit de modder te trekken. Hij zal op zoek moeten naar mensen, maar hij herinnert zich amper huizen te hebben gezien tijdens zijn rit. Enkel een verwaarloosd boerderijtje en een woning met dichte gordijnen. Als het ophoudt met sneeuwen stapt hij uit zijn auto en gaat op onderzoek uit: waar een weg is, moeten ook mensen zijn. Uiteindelijk merkt hij dat hij verdwaald is. De vermoeidheid speelt hem parten. Hij rilt van de kou. Hij ziet een ronde kei waarop hij besluit even te gaan zitten om uit te rusten. Hij beseft dat hij dood zal vriezen en terug naar de auto moet. Maar waar staat die? Hij voelt zich dommer dan ooit in zijn ‘zondige’ leven. Is hij het bos ingegaan, omdat hij dood wilde vriezen? “… Maar dat wil ik toch niet. Ik wil niet dood. Of is juist dat wat ik wil. Maar waarom wil ik dood…”. Het is alsof ik Paulus hoor: “… Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na, wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik…” (Romeinen 7 vers 19).

 

Ik ben die ik ben

Ondertussen is het volkomen donker geworden. De ik-figuur gaat richtingloos op pad de beangstigende duisternis in. Plotseling ziet hij een schitterend wit licht op zich afkomen. Een gedaante als een vrouw, maar eigenlijk geslachtsloos. Ze legt even haar arm van lucht om hem heen. Warmte overstroomt hem. Dan is ze weer verdwenen. Of alleen onzichtbaar geworden?  Het was geen mens. En ook geen spook. Was het een engel Gods? “… Want de gedaante was zo stralend wit, of misschien was het een kwade engel. Want kwade engelen zijn ook engelen des lichts, misschien stralen alle engelen wit, zowel de goede als de kwade. Of misschien zijn alle engelen zowel goed als kwaad, dat kan toch…”. Heeft hij een waanvoorstelling gehad? Hij vraagt hardop of er iemand is. Een dunne, ijle stem, vol diepe liefde – hij kan het niet anders verwoorden – zegt: “… ik ben hier, ik ben hier altijd, altijd ben ik hier…”. Een enorme grote, vriendelijke, gele maan met daaromheen eindeloos veel blinkende sterren verlichten de met sneeuw bedekte takken van de bomen en de witte grond. Hij beseft dat waarschijnlijk niemand hem zal gaan zoeken omdat hij moederziel alleen woont. Hij zet er wederom de pas in en heeft het gevoel dat er iemand, of iets, met hem meeloopt. Hij wil niet opzij of achterom kijken. “… Wie ben jij…”, vraagt hij. De gedaante zegt dat ze dat niet kan zeggen. Hij blijft haar met vragen bestoken. En uiteindelijk zegt ze: “… ik ben die ik ben…”. Dat is de betekenis van de naam waarmee God zich aan Mozes openbaart bij het brandende braambos (Exodus 3 vers 11-15): Jaweh.

 

Heilige grond

Even later ziet hij voor zich nog iets donkers dat hem tegemoet komt. Twee mensen. Een ouder stel. Hij roept hen. De ‘stem van de stilte’ antwoordt. Het is zijn moeder, die zegt dat ze hem eindelijk gevonden heeft. Naast haar, arm in arm, staat zijn vader. Ze komen hem helpen omdat hij verdwaald is. Het echtpaar kibbelt met elkaar over wie wie het bos mee heeft ingetrokken. Zijn moeder beschuldigt zijn zwijgzame vader dat hij nooit iets zegt: “… Alles was net als vroeger…”. Als de maan door de wolken wordt bedekt, ziet hij hen niet meer. Heeft hij het zich ingebeeld? Wanneer hij bijna omvalt van vermoeidheid en het liefst een poosje zou willen slapen, wat niet kan omdat hij dan misschien nooit meer wakker wordt, ziet hij tussen twee bomen nog een man staan. Met blote voeten in de sneeuw. Hij draagt een wit overhemd onder een zwart pak en een zwarte stropdas. Een dominee? Een doodgraver? Ook de stralende gedaante komt weer opdagen. Evenals zijn ouders die elkaars handen vasthouden. Ze kijken alleen maar naar hem, lijken de man in het zwarte pak niet op te merken. De man in het zwart pakt hen ieder bij een hand en samen komen ze naar hem toe. Plotseling ziet hij dat zijn ouders eveneens op blote voeten lopen. De glanzende gedaante hangt intussen als een licht om hen heen. Terwijl hij naar hen toegaat, merkt hij dat hijzelf ook geen schoenen en sokken meer aan heeft. Wanneer heeft hij ze uitgetrokken? Het doet me wederom aan het verhaal over het brandende braambos denken, waar God Mozes opdraagt zijn sandalen uit te trekken, want ‘de grond waarop hij staat is heilig’ (Exodus 3 vers 5). De man in het zwarte pak reikt de ik-figuur de hand. Dan ziet hij dat de man geen gezicht heeft. Waar zijn gelaat moet zitten is alleen maar leegte. Hij wordt het licht in getrokken. De man in het zwarte pak loopt langzaam het bos uit: “… het is alsof we door de lucht lopen…”. De schitterende gedaante zegt: “… Kom mee…”. Alle vier lopen ze voetje voor voetje achter haar aan het ‘niets’ binnen en ademen haar ‘wit’  in. Als je het hebt over een bijna-dood-ervaring…

 

Uitgave: Oevers – 2023, vertaling Marianne Molenaar, 80 blz.,  ISBN 978 949 329 062 4, 19,-

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten