maandag 19 maart 2012

Het geschonden geweten – Graham Greene


“De christus van Elqui” van Rivera Letelier (zie mijn vorige blog) bracht mij op een boek waarin de hoofdrol eveneens wordt gespeeld door een eenzame, zondige, zwervende geestelijke: “The Power and the Glory” (1940) van de Britse schrijver Graham Green (1904 – 1991). Het werd vorig jaar opnieuw in het Nederlands uitgegeven onder de titel “Het geschonden geweten”, als tweede deel in de reeks “Christelijke Klassieken”: literaire romans die zijn geïnspireerd door het christelijke gedachtegoed. Verantwoordelijken: Coen Verboom en Tjerk de Reus.

In een interview met ene Pierre Assouline zei Graham Greene ooit over zijn eigen vermeende christelijkheid: “… Ik ben ook maar half en half gelovig, een agnostische katholiek zo je wil, die s’ zondags naar de mis gaat, die vaak bidt, maar die bestookt wordt door twijfel (…). Ik geloof niet in de hel. En tenslotte ben ik geen katholieke schrijver, maar een schrijver die zichzelf katholiek vindt. Dat cliché heeft me lange tijd geërgerd, opgewonden. Wie katholiek schrijver zegt, zegt christelijke literatuur. Nou, voor mij is er geen literatuur zonder zonde…”.

De manier waarop Greene bij leven met vrouwen, drank en drugs omging was dan ook niet bepaald christelijk; maar hij is er toch maar mooi dik in de tachtig mee geworden. Hij leed aan depressies. Schrijven was zijn therapie.

Graham Greene is niet de enige geweest die zich kon opwinden over het predikaat ‘christelijke literatuur’. In het ND van afgelopen vrijdag, 16.03.2012, zet recensent Elizabeth Kooman grote vraagtekens bij de onlangs door het Christelijk Literair Overleg gepresenteerde ‘christelijke literaire canon’, een lijstje van 15 romans die je gelezen zou moeten hebben als je een beetje christen bent.
Kooman: “… Altijd wanneer christendom en literatuur samengebracht worden op een manier die indeelt en etiketjes plakt, begin ik te wiebelen. Etiketjes plakken lijkt mij nu juist geen christelijke bezigheid. Ik deel met het CLO ten volle de interesse in de raakvlakken tussen christendom en literatuur (…), maar ik vermoed dat het mis gaat waar christelijk voor literair komt. Een stratenmaker maakt straten omdat hij stratenmaker is. Een schrijver schrijft omdat hij schrijver is. De stratenmaker en de schrijver beheersen een ambacht. Ze maken van klinkers en medeklinkers een straat, een verhaal. Een goede straat. Een goed verhaal. (…) Maar waar de visie het verhaal in de weg zit, is het gedaan met de literatuur…”.

Ik ben het volkomen met Elizabeth Kooman eens; nog daar gelaten dat ik helemaal niet door anderen wil worden voorgekauwd wat ik moet lezen.
Als je iets over God wil weten moet je de Bijbel lezen. Als je iets over het leven wil weten moet je literatuur lezen. Beide zaken bij elkaar en eventueel in overeenstemming brengen is niet de taak van de schrijver, maar van de (al dan niet gelovige) lezer!
Een schrijver die zich constant moet gaan zitten afvragen of hij zich nog wel binnen de kaders van zijn eventuele subcultuur beweegt is zijn vrijheid kwijt. Gaat gebaande wegen. En platgetreden paadjes. Heeft niets nieuws te vertellen. Kan wel inpakken, omdat het dan onmogelijk is nog echt en eerlijk en authentiek te zijn.
Daarom kunnen christenen niet schrijven!
Graham Greene heeft daar nooit mee gezeten; en schreef met “The Power en the Glory” tóch een buitengewoon christelijk boek. De titel is ontleend aan het slot van The Lord’s Prayer (het Onze Vader): ‘For thine is the kingdom and the glory, for ever. Amen’.

Het boek begint prachtig, met iemand die evenals ‘de christus van Elqui’ meldt dat hij gieren haat als de pest: “… Een paar schunnige gieren keken van het dak met onverschilligheid op hem neer: hij was nog geen kreng…”.
Ook hier een blakerende, in dit geval Mexicaanse, zon.

In een staatje in Mexico heeft een communistische dictator de macht gegrepen, en roeit alles uit wat naar godsdienst riekt. Kerken worden met de grond gelijk gemaakt, kruisen - op begraafplaatsen - vernield, een legertje roodhemden jaagt alle priesters óf het land uit, óf de dood in. Eentje weet uit hun vingers te blijven. De ‘whisky-priest’; een andere naam heeft hij niet in het boek. Hij zwerft van arme nederzetting naar arme nederzetting. Overal zijn de mensen bereid hem te helpen in ruil voor stiekeme geestelijke bijstand: dopen, biechten, de mis bedienen. Daar laat hij zich, als het even kan, ook nog eens goed voor betalen.
De priester is een wanhopige alcoholverslaafde, en heeft een kind verwekt: een doodzonde binnen de rooms-katholieke kerk. Maar daar maalt niemand om. Integendeel: “… Lang niet iedere vrouw kan zeggen dat ze de minnares van een priester is geweest…”.
Alleen de priester zelf wordt gekweld door hartzeer. Hij leeft in ‘staat van ongenade’. Met een ‘geschonden geweten’.
Uiteindelijk weet hij de grens over te komen, maar keert terug als iemand hem komt halen omdat er een mens in nood is. Er is een fikse beloning voor hem uitgeloofd, dus hij weet dat hij waarschijnlijk verraden zal worden. De ‘wandelende heiligschennis’, zoals hij zichzelf noemt, sterft als een heilige martelaar.

Graham Greene laat op een ongelooflijk fijngevoelige manier zien hoe niets is wat het lijkt: “… Zodra je een bepaalde situatie ondersteboven draaide, kwamen alle mogelijke kleine situaties van tegengestelde strekking er als ongedierte onderuit krabbelen…”.
En even verder: “…‘Wat u zegt is maar al te waar,’ zei de priester. En hij voegde er haastig aan toe: ‘En onwaar ook, natuurlijk.’…”.

Het absolute hoogtepunt in het boek is een gesprek dat ontstaat als de onder zijn zonden gebukt gaande priester gevangen wordt genomen door een luitenant, die als een heilige gelooft in zijn communistische idealen. Ook hij heeft enkel het goede met de mensen voor: “… De gedachte dat er nog mensen waren die in een liefderijke en barmhartige God geloofden, maakte hem woedend. Er zijn mystici van wie beweerd wordt dat zij Gods aanwezigheid rechtstreeks hebben ervaren. Hij was ook een mysticus, maar het enige dat hij ooit had ervaren, was een gevoel van leegte, een volstrekte zekerheid omtrent het bestaan van een stervende, steeds verder afkoelende wereld en van menselijke wezens, die hun ontstaan dankten aan een volslagen doelloze ontwikkeling van dier tot mens. Daar wist hij alles van. (…) Hij geloofde heilig in het bestaan van de koude, lege wereldruimte, dwars tegen het getuigenis van zijn zinnen in. (…) De kinderen van de nieuwe generatie zouden nieuwe herinneringen hebben. Niets zou ooit meer worden zoals het vroeger was geweest. Hij had iets van een priester in de ingespannen opmerkzame wijze, waarop hij voortliep – hij deed denken aan een godgeleerde, die zijn blik liet teruggaan over de dwalingen van het verleden, om ze nogmaals uit te roeien…”.
De goddeloze priester legt hem iets uit over liefde: “... God is werkelijk liefde. Ik zal niet beweren dat ons hart ‘niets’ van die liefde proeft, maar hoe weinig en hoe onzuiver. Wij proeven niets van die liefde dan een heel klein glaasje, vermengd met een liter gootwater. We zouden die liefde niet eens kunnen herkennen. We zouden misschien wel denken dat het geen liefde was, maar haat. Gods liefde is iets waarvan we doodsbang zouden worden. Die liefde liet een braambos midden in de woestijn in brand vliegen en smeet de graven open en liet de doden in het duister rondwandelen. Iemand als ik zou vluchten zo hard hij kon, als hij maar vermoedde dat die liefde in zijn nabijheid was…”.

Greene in hetzelfde hierboven genoemde interview: “… Persoonlijk streef ik ernaar een einde te maken aan de oorlog tussen katholieken en communisten. Ik zou willen dat ze op zijn minst eensgezind ten strijde trekken tegen de ellende in de wereld…”.

Bijna verveeld hoort de priester de biechten aan: “… De mens was zo’n beperkt wezen; hij was zelfs niet scherpzinnig genoeg om nieuwe zonde uit te vinden…”.

Vrome vrouwen boezemen hem afkeer in: “… Ze leefden van hersenschimmen, net als de politici…”. Hij vindt ze zelfingenomen en liefdeloos met al hun rigide ideeën over goed en kwaad: “… Hij dacht aan al het lijden en de ontberingen die de mensen aan de andere kant van de grens moesten doorstaan. Hij viel de vrouw woedend in de rede; ‘Waarom biecht je niet zoals je biechten moet? Wat kan het mij schelen of je vrijdags vis kunt kopen en of je s’ avonds slaperig bent… denk aan je werkelijke zonden.’ ‘Maar pater, ik ben een brave vrouw,’ zei ze met een verbaasde piepstem. ‘Wat doe je hier dan? Je houdt de mensen op die ‘niet’ braaf zijn.’ En hij ging voort: ‘Heb jij niemand lief behalve jezelf?’ ‘Ik heb God lief, pater’, zei ze uit de hoogte. Bij het licht van de kaars, die op de vloer stond te branden, wierp hij een snelle blik op haar gezicht. Onder haar omslagdoek zag hij een paar harde, oude ogen als glimmende rozijnen. Het was natuurlijk weer een van die vrome mensen – net als hijzelf. ‘Hoe weet je dat? Dacht je, dat God liefhebben op een andere manier gebeurde dan een man of een kind liefhebben? Het betekent dat je bij Hem, dicht bij Hem wilt zijn.’ Hij maakte een hopeloos gebaar. ‘Het betekent dat je Hem wilt beschermen tegen jezelf’…”.

Alles is dubbel bij Graham Greene. Een moeder leest kinderen een zoetsappig
martelaarsverhaal voor, waarin de heilige glorieus aan zijn einde komt.
Ondertussen gaat de whisky-priester stervensbang zijn dood tegemoet.

Op de achterflap wordt dit boek gedefinieerd als “een avonturenroman van de ziel”.
Beter kan het niet gezegd worden. Misschien is dit wel één van ‘de prachtigste boeken die op aarde zijn geschreven’; maar dat zeg ik natuurlijk ál te vaak!

"Het geschonden geweten" is voor €17,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Kok - 2011

dinsdag 13 maart 2012

De christus van Elqui – Hernán Rivera Letelier


Is het je wel eens overkomen dat je gewoon even moet stoppen met lezen omdat het zó mooi is dat het bijna pijn doet? Dat gebeurde mij met dit boek.
Ik wist dat Rivera Letelier (Talca, Chili, 1950) kon schrijven. Ik heb zijn novelle “De filmvertelster” gelezen, dat over een bijdehand meisje gaat, dat zo goed verhalen kan vertellen, dat ze als enige naar de bioscoop mag om films te gaan zien, die ze dan terug vertelt aan de doodarme bewoners van haar geboortedorp.
Het wachten was op zijn grote roman. Hier is hij dan: “De christus van Elqui”.


Hoofdpersoon is Domingo Zárata Vega, een Chileense lekenprediker, die vanwege een belofte aan zijn geadoreerde overleden moeder, als een soort waanzinnige monnik à la Raspoetin of bezeten messias à la Sabbatai Sevi (zie “Satan in Goray”- I.B. Singer), door de van hitte zinderende Atacama-woestijn zwerft, om in de armoedige kampen die daar zijn ontstaan rond de salpetermijnen, zijn ‘leringen, zegeningen, en stichtelijke gedachten ter verheffing van de mens’ te brengen.
Nooit geweten wat ‘salpeter’ was, maar het ‘knispert’ in ieder geval ‘onder zijn voeten’: een soort zout.

Rivera Letelier is zelf de zoon van een amateur-prediker. Hij groeide op met de Bijbel onder zijn hoofdkussen. Dat is te merken in dit verhaal: hij kent Gods Woord van haver tot gort. De hoofdpersoon is gebaseerd op een monnik die echt heeft bestaan: de christus van Elqui.
De schrijver werkte zijn hele leven in de mijnen van Chili. “Niemand anders kan dit verhaal vertellen”, zegt Rivera Letelier, “omdat ik in mijn genen de toon bij me draag waarop het verteld moet worden.”

Komt het door de koortsige hitte dat Latijns-Amerikaanse verhalen vaak iets magisch, iets hallucinerends en onweerstaanbaars in zich hebben?
Als de christus van Elqui de woestijn intrekt waarschuwt iemand hem dat hij “… zich nooit van de spoorlijn moet laten weglokken door het verleidelijke sirenengezang van de luchtspiegelingen die in deze verdomde woestijn voortdurend als paddestoelen uit de grond schoten…”.
Dat gebeurt natuurlijk wel. De lekenprofeet volgt een vlindertje, dat in de ondraaglijke hitte de pampa opfladdert: “… Hij herinnerde zich dat toen hij jong was en in de groeven werkte, de mijnwerkers zeiden dat die vlinders die plots uit het niets opdoken op het heetste uur van de dag de zielen van gestorven kinderen waren die hen kwamen opvrolijken. Dat was in de tijd dat de kinderen nog bij bosjes stierven omdat er artsen nog medicijnen waren om hen te genezen…”.
Hij verdwaalt hopeloos: “… Als een foetus opgerold in het zand – zijn handen tussen zijn benen en zijn benen zo hoog opgetrokken dat zijn knieën zijn voorhoofd raakten -, vormde hij bijna een cirkel. Daardoor besefte hij plotseling dat het leven, de liefde en de dood rond waren. Terwijl hij in huilen uitbarstte en een stukje boven het zand leek te zweven, herhaalde hij hardop dat de gedachten rond waren, dat de wind, de pijn, de eenzaamheid, de vergetelheid rond waren, dat zelfs de dorst die hem nu kwelde rond was. Toen de nacht over de woestijn begon te vallen en de christus van Elqui op het punt stond het bewustzijn te verliezen, herhaalde hij nog altijd snikkend dat het niets rond was, dat het vierkant rond was, dat de stilte rond was, dat het luiden van klokken rond was. Dat de herinnering aan zijn moeder… het rondst was van allemaal…”.
Wat een ritme, hé ?! Dat zegt ook wat (of heel veel) over de vertaler: M. Vanderzee. Het lijkt wel een lied.

De volgende ochtend wordt hij gevonden door een vreemd oud mannetje, dat zich tot taak heeft gesteld de woestijn schoon te houden: ‘de Gek met de Bezem’. Hij ziet een zwerm gieren steeds lager door de lucht cirkelen (weer dat ronde), boven een opgerold lichaam: “… precies een bal, net zoals een egeltje…”.
Een ‘vrome’ prostituee in het kamp ‘de Luis’ (die naam zegt genoeg, denk ik), heeft zich over het waanzinnige kereltje ontfermd: Magalena. En juist naar haar is de christus van Elqui, gek gemaakt door de verhalen die hij heeft gehoord, op zoek.

Hij wil haar vragen zijn discipelin te worden (wat ze uiteindelijk weigert). Ook zij is gebonden aan een ‘belofte’.
“… In de kroegen deden geruchten de ronde dat dat devote madeliefje na de grote aardbeving drie jaar geleden met een beruchte trein vol krankzinnigen uit het zuiden was meegekomen. Die trein vol gekken was in de mijnkampen tot een heuse legende uitgegroeid en dat vooral omdat de bazen de mijnwerkers op straffe van ontslag verboden erover te praten. Aangezien dat alweer bijna drie jaar geleden was, waren er nog maar weinig mensen die iets van die raadselachtige trein wisten. En dat handjevol durfde er ook nog eens helemaal niets over te vertellen. Voor veel pampabewoners was die trein vol gekken even wonderbaarlijk als het verhaal van het Wenende Spook, de Zwarte Weduwe of de Baby met de Gouden Tanden. Zulke vreemde legendes lagen op de pampa eenvoudig voor het oprapen. ‘Niet voor niets wordt er altijd gezegd dat de Atacama-woestijn het territorium van de duivel is,’…”.

De herinnering aan de ‘Gekkentrein’ doet iemand die altijd encyclopedieën leest, vertellen over het ‘Gekkenschip’. Nu heb ik wel eens tekeningen met als thema ‘Het Narrenschip’ gezien, maar ik wist niet dat dit er achter stak:
“… Om zich van de vele gekken te ontdoen die in de dorpen rondzwierven, joegen de autoriteiten in Europa aan het einde van de middeleeuwen op hen, alsof het honden waren en sleepten ze vervolgens naar de meest nabije haven om ze met z’n allen in een schip te proppen. Eenmaal op volle zee, ver van de haven, werden die stakkers gewoon aan hun lot overgelaten en dreven ze, hun ellendige levens overgeleverd aan de elementen, met schip en al stuurloos rond, een speelbal van de golven…”.

Gaandeweg het verhaal kom je er achter waarom Magalena een ‘heilige hoer’, of een ‘hoerige heilige’ (wat maakt het uit…) is geworden.

De kampen worden bevolkt door van overal bij elkaar geronselde, uitgebuite arbeiders, die hun vrouwen en kinderen vaak achter zich hebben gelaten. Een prostituee wordt geduld: ‘voor de vrijgezellen’.
De christus van Equi is een acseet; leeft van niets, verzaakt eten en drinken en alles, maar heeft geen enkele moeite met buitenechtelijke vrijpartijen, die nogal plastisch maar nergens aanstootgevend worden opgedist. Ondanks zijn haveloze, smerige gestalte, vallen vrouwen op hem: “… Hij leek de kinderen een geestverschijning, de gelovige vrouwen een bijna goddelijk visioen en de mannen, die meestal alles wat naar godsdienst en soutanes rook wantrouwden, niet veel meer dan een vogelverschrikker die hun slaap verstoorde met dat geëxalteerde geschreeuw van een straatprediker…”. Ze jouwen hem uit, maken hem belachelijk, halen ruige grappen met hem uit; de christus van Equi heeft het zwaar.

Opvallend vaak blijken er in verhalen over goedgebekte geestelijken, hordes vrouwen aan hun voeten te liggen (kijk naar de levensbeschrijvingen van goeroes en sekteleiders overal ter wereld). Alsof seks en geloof hand in hand gaan. Vroeger zeiden ze met al hun boerenwijsheid bij ons thuis:
“… dát zijn de ergste...”. En met ‘dat’ bedoelden ze dan meestal de meest fanatieke kerkgangers. Ik hoorde van een professor theologie die tegen zijn studenten zei dat ze er altijd voor moesten zorgen dat er ‘een tafel tussen hen en een dame instond’, en weet nog dat onze oude dominee van de kansel bulderde: “… Het begint in de geest, maar het eindigt in het vlees…”.
Wat is dat toch?
Psycholoog Paul Verhaeghe zegt in “Liefde in tijden van eenzaamheid”:
“… Zodra wij een weten bij een ander veronderstellen werkt dit erotiserend (‘La volonté de savoir’ – Michel Foucault) …”.
Dat vind ik wel een goede verklaring, eigenlijk.

Uiteindelijk wordt de lekenprediker ingehaald door de moderne tijd: “… De radio, de plaat en de bioscoop waren nu de gouden kalveren van iedereen, en de presentatoren, zangers en filmsterren de nieuwe goden, de totems, de kleine goden die iedereen aanbad en vereerde en waarvoor men flauwviel als voor de oogverblindende verschijning van de Heilige Maagd…”. Totaal vereenzaamd blijft hij achter: “… misschien dat God zelf hem wel verliet en hij op aarde achterbleef als een vergeten astronaut op een kille planeet…”.

Het leven van de mijnwerkers is meedogenloos. Ruwe bolsters, blanke pitten. Ze vloeken net zo hard als ze bidden en werken zich kapot voor een hongerloontje.
Eigenlijk is ‘vrijen en zuipen’ hun enige uitlaatklep; zoals overal waar mensen geen nagel hebben om hun kont te krabben.
Maar het lijkt er op dat juist onder die extreme omstandigheden de waanzinnigste verhalen worden geboren. Als je niets hebt, kun je elkaar altijd nog verhalen vertellen.
Verwende Europeanen, als wij, doen dat niet meer. Soms denk ik: laten we alle televisies uit het raam kwakken en ons weer rond het haardvuur scharen om naar elkaars verhalen te luisteren... Dat lijkt me stukken opwindender dan elke avond als zombies naar het scherm staren.

Op de voorkant van mijn boek staat een tekst waarin de vergelijking wordt getrokken met de grote schrijver García Márquez (“Liefde in tijden van cholera”).
Dit is mooier!

"De christus van Elqui" is voor €17,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie de kolom hiernaast).

Uitgave: Signatuur - 2012