“De christus van Elqui” van Rivera Letelier (zie mijn vorige blog) bracht mij op een boek waarin de hoofdrol eveneens wordt gespeeld door een eenzame, zondige, zwervende geestelijke: “The Power and the Glory” (1940) van de Britse schrijver Graham Green (1904 – 1991). Het werd vorig jaar opnieuw in het Nederlands uitgegeven onder de titel “Het geschonden geweten”, als tweede deel in de reeks “Christelijke Klassieken”: literaire romans die zijn geïnspireerd door het christelijke gedachtegoed. Verantwoordelijken: Coen Verboom en Tjerk de Reus.
In een interview met ene Pierre Assouline zei Graham Greene ooit over zijn eigen vermeende christelijkheid: “… Ik ben ook maar half en half gelovig, een agnostische katholiek zo je wil, die s’ zondags naar de mis gaat, die vaak bidt, maar die bestookt wordt door twijfel (…). Ik geloof niet in de hel. En tenslotte ben ik geen katholieke schrijver, maar een schrijver die zichzelf katholiek vindt. Dat cliché heeft me lange tijd geërgerd, opgewonden. Wie katholiek schrijver zegt, zegt christelijke literatuur. Nou, voor mij is er geen literatuur zonder zonde…”.
De manier waarop Greene bij leven met vrouwen, drank en drugs omging was dan ook niet bepaald christelijk; maar hij is er toch maar mooi dik in de tachtig mee geworden. Hij leed aan depressies. Schrijven was zijn therapie.
Graham Greene is niet de enige geweest die zich kon opwinden over het predikaat ‘christelijke literatuur’. In het ND van afgelopen vrijdag, 16.03.2012, zet recensent Elizabeth Kooman grote vraagtekens bij de onlangs door het Christelijk Literair Overleg gepresenteerde ‘christelijke literaire canon’, een lijstje van 15 romans die je gelezen zou moeten hebben als je een beetje christen bent.
Kooman: “… Altijd wanneer christendom en literatuur samengebracht worden op een manier die indeelt en etiketjes plakt, begin ik te wiebelen. Etiketjes plakken lijkt mij nu juist geen christelijke bezigheid. Ik deel met het CLO ten volle de interesse in de raakvlakken tussen christendom en literatuur (…), maar ik vermoed dat het mis gaat waar christelijk voor literair komt. Een stratenmaker maakt straten omdat hij stratenmaker is. Een schrijver schrijft omdat hij schrijver is. De stratenmaker en de schrijver beheersen een ambacht. Ze maken van klinkers en medeklinkers een straat, een verhaal. Een goede straat. Een goed verhaal. (…) Maar waar de visie het verhaal in de weg zit, is het gedaan met de literatuur…”.
Ik ben het volkomen met Elizabeth Kooman eens; nog daar gelaten dat ik helemaal niet door anderen wil worden voorgekauwd wat ik moet lezen.
Als je iets over God wil weten moet je de Bijbel lezen. Als je iets over het leven wil weten moet je literatuur lezen. Beide zaken bij elkaar en eventueel in overeenstemming brengen is niet de taak van de schrijver, maar van de (al dan niet gelovige) lezer!
Een schrijver die zich constant moet gaan zitten afvragen of hij zich nog wel binnen de kaders van zijn eventuele subcultuur beweegt is zijn vrijheid kwijt. Gaat gebaande wegen. En platgetreden paadjes. Heeft niets nieuws te vertellen. Kan wel inpakken, omdat het dan onmogelijk is nog echt en eerlijk en authentiek te zijn.
Daarom kunnen christenen niet schrijven!
Graham Greene heeft daar nooit mee gezeten; en schreef met “The Power en the Glory” tóch een buitengewoon christelijk boek. De titel is ontleend aan het slot van The Lord’s Prayer (het Onze Vader): ‘For thine is the kingdom and the glory, for ever. Amen’.
Het boek begint prachtig, met iemand die evenals ‘de christus van Elqui’ meldt dat hij gieren haat als de pest: “… Een paar schunnige gieren keken van het dak met onverschilligheid op hem neer: hij was nog geen kreng…”.
Ook hier een blakerende, in dit geval Mexicaanse, zon.
In een staatje in Mexico heeft een communistische dictator de macht gegrepen, en roeit alles uit wat naar godsdienst riekt. Kerken worden met de grond gelijk gemaakt, kruisen - op begraafplaatsen - vernield, een legertje roodhemden jaagt alle priesters óf het land uit, óf de dood in. Eentje weet uit hun vingers te blijven. De ‘whisky-priest’; een andere naam heeft hij niet in het boek. Hij zwerft van arme nederzetting naar arme nederzetting. Overal zijn de mensen bereid hem te helpen in ruil voor stiekeme geestelijke bijstand: dopen, biechten, de mis bedienen. Daar laat hij zich, als het even kan, ook nog eens goed voor betalen.
De priester is een wanhopige alcoholverslaafde, en heeft een kind verwekt: een doodzonde binnen de rooms-katholieke kerk. Maar daar maalt niemand om. Integendeel: “… Lang niet iedere vrouw kan zeggen dat ze de minnares van een priester is geweest…”.
Alleen de priester zelf wordt gekweld door hartzeer. Hij leeft in ‘staat van ongenade’. Met een ‘geschonden geweten’.
Uiteindelijk weet hij de grens over te komen, maar keert terug als iemand hem komt halen omdat er een mens in nood is. Er is een fikse beloning voor hem uitgeloofd, dus hij weet dat hij waarschijnlijk verraden zal worden. De ‘wandelende heiligschennis’, zoals hij zichzelf noemt, sterft als een heilige martelaar.
Graham Greene laat op een ongelooflijk fijngevoelige manier zien hoe niets is wat het lijkt: “… Zodra je een bepaalde situatie ondersteboven draaide, kwamen alle mogelijke kleine situaties van tegengestelde strekking er als ongedierte onderuit krabbelen…”.
En even verder: “…‘Wat u zegt is maar al te waar,’ zei de priester. En hij voegde er haastig aan toe: ‘En onwaar ook, natuurlijk.’…”.
Het absolute hoogtepunt in het boek is een gesprek dat ontstaat als de onder zijn zonden gebukt gaande priester gevangen wordt genomen door een luitenant, die als een heilige gelooft in zijn communistische idealen. Ook hij heeft enkel het goede met de mensen voor: “… De gedachte dat er nog mensen waren die in een liefderijke en barmhartige God geloofden, maakte hem woedend. Er zijn mystici van wie beweerd wordt dat zij Gods aanwezigheid rechtstreeks hebben ervaren. Hij was ook een mysticus, maar het enige dat hij ooit had ervaren, was een gevoel van leegte, een volstrekte zekerheid omtrent het bestaan van een stervende, steeds verder afkoelende wereld en van menselijke wezens, die hun ontstaan dankten aan een volslagen doelloze ontwikkeling van dier tot mens. Daar wist hij alles van. (…) Hij geloofde heilig in het bestaan van de koude, lege wereldruimte, dwars tegen het getuigenis van zijn zinnen in. (…) De kinderen van de nieuwe generatie zouden nieuwe herinneringen hebben. Niets zou ooit meer worden zoals het vroeger was geweest. Hij had iets van een priester in de ingespannen opmerkzame wijze, waarop hij voortliep – hij deed denken aan een godgeleerde, die zijn blik liet teruggaan over de dwalingen van het verleden, om ze nogmaals uit te roeien…”.
De goddeloze priester legt hem iets uit over liefde: “... God is werkelijk liefde. Ik zal niet beweren dat ons hart ‘niets’ van die liefde proeft, maar hoe weinig en hoe onzuiver. Wij proeven niets van die liefde dan een heel klein glaasje, vermengd met een liter gootwater. We zouden die liefde niet eens kunnen herkennen. We zouden misschien wel denken dat het geen liefde was, maar haat. Gods liefde is iets waarvan we doodsbang zouden worden. Die liefde liet een braambos midden in de woestijn in brand vliegen en smeet de graven open en liet de doden in het duister rondwandelen. Iemand als ik zou vluchten zo hard hij kon, als hij maar vermoedde dat die liefde in zijn nabijheid was…”.
Greene in hetzelfde hierboven genoemde interview: “… Persoonlijk streef ik ernaar een einde te maken aan de oorlog tussen katholieken en communisten. Ik zou willen dat ze op zijn minst eensgezind ten strijde trekken tegen de ellende in de wereld…”.
Bijna verveeld hoort de priester de biechten aan: “… De mens was zo’n beperkt wezen; hij was zelfs niet scherpzinnig genoeg om nieuwe zonde uit te vinden…”.
Vrome vrouwen boezemen hem afkeer in: “… Ze leefden van hersenschimmen, net als de politici…”. Hij vindt ze zelfingenomen en liefdeloos met al hun rigide ideeën over goed en kwaad: “… Hij dacht aan al het lijden en de ontberingen die de mensen aan de andere kant van de grens moesten doorstaan. Hij viel de vrouw woedend in de rede; ‘Waarom biecht je niet zoals je biechten moet? Wat kan het mij schelen of je vrijdags vis kunt kopen en of je s’ avonds slaperig bent… denk aan je werkelijke zonden.’ ‘Maar pater, ik ben een brave vrouw,’ zei ze met een verbaasde piepstem. ‘Wat doe je hier dan? Je houdt de mensen op die ‘niet’ braaf zijn.’ En hij ging voort: ‘Heb jij niemand lief behalve jezelf?’ ‘Ik heb God lief, pater’, zei ze uit de hoogte. Bij het licht van de kaars, die op de vloer stond te branden, wierp hij een snelle blik op haar gezicht. Onder haar omslagdoek zag hij een paar harde, oude ogen als glimmende rozijnen. Het was natuurlijk weer een van die vrome mensen – net als hijzelf. ‘Hoe weet je dat? Dacht je, dat God liefhebben op een andere manier gebeurde dan een man of een kind liefhebben? Het betekent dat je bij Hem, dicht bij Hem wilt zijn.’ Hij maakte een hopeloos gebaar. ‘Het betekent dat je Hem wilt beschermen tegen jezelf’…”.
Alles is dubbel bij Graham Greene. Een moeder leest kinderen een zoetsappig
martelaarsverhaal voor, waarin de heilige glorieus aan zijn einde komt.
Ondertussen gaat de whisky-priester stervensbang zijn dood tegemoet.
Op de achterflap wordt dit boek gedefinieerd als “een avonturenroman van de ziel”.
Beter kan het niet gezegd worden. Misschien is dit wel één van ‘de prachtigste boeken die op aarde zijn geschreven’; maar dat zeg ik natuurlijk ál te vaak!
"Het geschonden geweten" is voor €17,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).
Uitgave: Kok - 2011