dinsdag 18 juni 2013

Liefhebben – Erich Fromm


Subtitel: Een kunst, een kunde

Er staan een zwik boeken in mijn kast die ik nooit heb gelezen. Af en toe neem ik mij voor om die eerst te lezen voor ik nieuwe aanschaf, waar natuurlijk niets van komt, want ik ben veels te hebberig. “Liefhebben” van Erich Fromm (1900-1980; Duits-Amerikaans humanistisch psycholoog en filosoof) heb ik er tussen uit gevist. Ruim vijftig jaar geleden geschreven, maar misschien wel actueler dan ooit (oorspronkelijke titel: ‘The art of loving’ - New York 1956). Het is wat overdreven, dat weet ik wel, maar soms bekruipt mij het enge gevoel dat alle huwelijken om mij heen ter zijner tijd steevast gedoemd zijn te ontploffen als granaten op een slagveld. Het overkomt er zo véél. Het lijkt wel of wij hebben verleerd wat liefde is. Misschien moeten we de liefde herontdekken. Aangemoedigd door Karen Armstrong, die in “Compassie” (zie mijn blog van 06.11.12) stelt dat wij veel over de liefde moeten lezen en leren, neem ik hierbij het voortouw: expeditie liefde…

Is liefde te leren?

Is liefde een ‘kunst’, of niets anders dan een prettige sensatie die ons met een beetje geluk toevallig overkomt? De meeste mensen gaan van het laatste standpunt uit; Erich Fromm van het eerste: “… Dit betekent niet dat deze mensen liefde onbelangrijk zouden vinden. Zij hongeren naar liefde, zij kijken naar ontelbare films over gelukkige en ongelukkige liefdes, zij luisteren naar de stroom van sentimentele liedjes – en toch wil bijna niemand aannemen dat je echt iets moet doen om te leren liefhebben…”.
Hier liggen een aantal opvattingen aan ten grondslag.
Ten eerste stellen de meeste mensen “… zich vóór alles de vraag hoe zij erin kunnen slagen door anderen bemind te worden, in plaats van zich af te vragen hoe zij zelf hun eigen vermogen tot liefhebben kunnen ontwikkelen…”. Om goed in de markt te liggen proberen mannen macht, rijkdom, en maatschappelijk succes te bereiken, en doen vrouwen er alles aan om er vooral jong en sexy uit te zien.
Ten tweede gaat de overtuiging dat liefhebben niet valt te leren samen met het idee dat je het juiste object, oftewel ‘de ware jacob’ moet zien te vinden: de grote romantische liefde, waardoor liefhebben als functie uit het zicht is verdwenen. We leven in een cultuur van consumentisme, waardoor we elkaar min of meer als menselijke handelswaar, als producten, zijn gaan zien (met als toppunt natuurlijk onze overheid die ons voorhoudt dat alleen ons koopgedrag ons uit de crisis kan helpen – nog even en dan wordt scheiden gepromoot omdat dat dubbele huishoudens oplevert en dus dubbele uitgaven…). Dirk De Wachter in niet mis te verstane woorden in Borderline Times (zie mijn blog van 17.01.13): “… Shoppen, kopen, consumeren, beu worden, weggooien, iets nieuws zien, kopen, consumeren, ook beu worden, bij de rest gooien (de afvalberg vergroten): we doen het met genotsartikelen, maar we doen het – helaas - ook meer en meer met onze medemensen…”.
En ten derde wordt niet goed onderscheiden dat het gevoel tot over je oren verliefd te zijn (falling in love) heel wat anders is dan de permanente toestand van in liefde samen te leven (being in love). Als twee mensen, die vreemden voor elkaar zijn, plotseling ervaren dat de muur die hen scheidt instort, lijdt dat tot een roes van intimiteit en passie. Maar deze intimiteit verliest het aanvankelijk wonderbaarlijke mysterie omdat de twee verliefde mensen voor elkaar steeds meer ‘bekenden’ worden: “… die momenten van verrukking betekenen vaak niets meer dan een fata morgana in een woestijn van eenzaamheid…” (moest aan schrijver/psychiater Irvin Yalom denken die onze ‘fundamentele eenzaamheid’ één van de vier harde feiten van het leven noemt - zie mijn blog van 30.03.13).

Vakmanschap is meesterschap

Fromm: “… Hoewel door een overvloed van feiten het tegendeel wordt aangetoond, blijft toch algemeen de mening overheersen dat niets zo gemakkelijk is als liefhebben. Men kan evenwel nauwelijks enige activiteit noemen die met zoveel hoop en verwachting wordt ondernomen en die met zo’n regelmaat mislukt als liefhebben. Wanneer zoiets zich in die mate had voorgedaan op enig ander gebied, dan was men naarstig gaan zoeken naar de redenen van dit falen – of men zou rigoureus afzien van verdere pogingen…”.
Ondanks dat wij hunkeren naar liefde vinden we bijna alles belangrijker dan liefhebben: succes, prestige, geld, macht.
Volgens Fromm moeten we er ons van bewust worden dat liefhebben een ‘kunst’ is, waar we ons via een leerproces van theorie en praktijk in kunnen bekwamen, net zoals dat voor kunsten als b.v. muziek, schilderen, meubelmaken, geneeskunst of techniek geldt. Als wij ons met hart en ziel aan een kunst wijden, ontwikkelen we er een bepaalde intuïtie voor, die het wezenskernmerk is van het ware meesterschap in iedere kunst.

Eenheid in verscheidenheid

Alleen zijn, overgeleverd zijn aan onszelf, buitengesloten worden, is onze diepste angst. Wij doen van alles om deze afzondering te overwinnen, om ons uit de kerker van deze eenzaamheid te bevrijden: we zoeken ‘binding’ door orgiastische rituelen, door conformisme aan een groep, door creatieve arbeid, en door ‘eenwording met een ander’ – ziedaar: liefde.
Fromm gaat diep in op de rijpe liefde waarin de paradox zich voltrekt dat twee mensen één worden en toch twee blijven: ieders individualiteit en integriteit blijft bewaart. Hij behandelt de volgende kenmerken van deze liefde: geven – “… Hij doet de ander deel hebben aan zijn vreugde, aan zijn belangstelling, aan zijn begrijpen, aan zijn kennis, aan zijn humor, aan zijn droefheid, aan alle uitingen van wat in hemzelf leeft…”, zorgzaamheid – “… De mens heeft datgene lief waarvoor hij zorg draagt en draagt zorg voor datgene wat hij liefheeft…”, verantwoordelijk zijn – “… Bij de liefde tussen volwassenen richt zij zich voornamelijk op het psychisch welzijn van de ander…”, respect – “… Respect kan slechts bestaan op basis van vrijheid…”, echt kennen – “… Liefde is de enige weg naar kennis die in de daad der vereniging antwoord geeft op mijn zoeken. In het beminnen, in het geven van mijzelf, in het doordringen in de ander, ja, in de overgave aan de ander, vind ik, ontdek ik mijzelf, ontdek ik ons beiden, ontdek ik de mens…”, en seks – “… Iedere man zoekt naar zijn verloren vrouwelijk deel om zich weer met haar te herenigen. De betekenis van deze oer-mythe (de in velerlei culturen voorkomende mythe dat oorspronkelijk man en vrouw één waren en dat zij later in tweeën werden gedeeld) is duidelijk…”.
Een prachtig hoofdstuk is gewijd aan de liefde tussen ouders en kind. De liefde van de moeder is onvoorwaardelijk, wordt geschonken zonder dat het kind er iets voor hoeft te doen, beantwoordt aan onze diepste verlangens. De liefde van de vader moet het kind ‘verdienen’: “… Vaderliefde is voorwaardelijke liefde, volgens de stelregel: ‘Ik houd van je omdat jij beantwoordt aan mijn verwachtingen, omdat jij je plicht doet, omdat jij op mij lijkt…”. Allebei zijn ze nodig. Vaderliefde leert je dat je zelf iets kunt doen om die liefde te verwerven, dat je er voor kunt werken. Fromm: “… De gerijpte mens is vrijgekomen van de moederfiguur en vaderfiguur buiten hem en heeft ze verinnerlijkt…”.

De kern
“… Als ik een ander mens slechts oppervlakkig waarneem, ontdek ik in hoofdzaak de verschillen die ons scheiden. Maar dring ik bij de ander door tot de kern, dan ontdek ik in hem onze gezamenlijke identiteit, onze fundamentele wezensverbondenheid…”. We lijken meer op elkaar dan we verschillen. “… Als ons beleven van de ander meer diepgang zou hebben, als de mens in staat zou zijn de oneindigheid van zijn partners persoonlijkheid te ervaren, dan zou de nabijheid van de ander nooit zo snel ‘gewoon’ worden – en het wonder van het springen over de scheidsmuren zou zich iedere dag opnieuw kunnen voltrekken. Maar voor de meeste mensen is niet alleen de eigen persoonlijkheid, maar ook die van anderen, al heel spoedig verkend en even snel in kaart gebracht…”.
Fromm gaat in op wat er mis kan gaan in de liefde en behandelt allerlei neurotische liefdesverhoudingen en oorzaken die tot desintegratie of verval van de liefde leiden. Vaak is het zo dat na verloop van tijd de intieme verbondenheid losser wordt, waardoor er weer naar een nieuwe ander, een nieuwe vreemde wordt gezocht:
“… Opnieuw wordt de vreemde getransformeerd tot een ‘intieme’ relatie, weer ervaart men de opwindende en intense sensatie van verliefd worden en weer wordt dit gevoel langzamerhand steeds minder hevig en het eindigt ermee dat men op zoek gaat naar een volgende verovering, een frisse liefde – steeds opnieuw met de illusie dat deze nieuwe relatie geheel anders zal zijn dan de voorafgaande. Deze illusies worden sterk bevorderd door het bedrieglijke karakter van het seksuele verlangen. Het seksuele verlangen is gericht op één-wording en het is geenszins alleen een lichamelijke drang naar de opheffing van een kwellende spanning. Dit seksuele verlangen kan gestimuleerd worden door liefde maar eveneens door de angst voor eenzaamheid, door de wens te veroveren of om veroverd te worden, door ijdelheid, door de wens om pijn te doen, zelfs om te vernietigen. Het schijnt dus zo te zijn dat seksueel verlangen zich zeer gemakkelijk mengt met alle mogelijke sterke emoties – en liefde is slechts een van die emoties. Doordat in de voorstelling van de meeste mensen seksuele verlangens direct verbonden worden met de gedachte aan liefde, komen zij gemakkelijk tot de misleidende conclusie dat zij elkaar liefhebben wanneer zij elkaar lichamelijk begeren…”. Fromm: “… Liefde is niet het resultaat van seksuele bevrediging, maar seksueel geluk – zelfs inzicht in de zogenaamde seksuele techniek – is resultaat van liefde…”. Net andersom dus. En vanuit zijn praktijkervaring: “… Als een seksueel geremd mens zich kan bevrijden van zijn vrees of haat en daardoor het vermogen tot liefhebben verwerft, zijn de seksuele problemen meestal goeddeels opgelost. Als hij die psychische blokkade niet kan overwinnen, zal ook de grootste bibliotheek met studies over seksuele technieken hem niet kunnen helpen…”.

Voorwaarden voor echte liefde
Fromm bespreekt niet alleen de liefde tussen mensen, maar ook de liefde tot God, wat niet verwonderlijk is, want volgens de bijbel ‘is God liefde’. Fromm was tot zijn 26ste een joods gelovige, wat zich uit in een grote kennis van bijbelse verhalen. Hij stelt nadrukkelijk niet vanuit een religieuze wereldbeschouwing te schrijven, maar volgens hem bijten rationaliteit en religie elkaar niet: ze kunnen best naast elkaar bestaan.
Het laatste hoofdstuk van zijn boek wijdt hij aan ‘de beoefening van liefde’; met als primaire voorwaarden discipline – “… Ik zal nooit iets goed kunnen doen als ik er niet gedisciplineerd in ben. Alles wat ik alleen maar doe ‘wanneer ik er toevallig zin in heb’, kan een aardige of leuke hobby zijn, maar op zo’n manier zal ik die bezigheid nooit tot kunst kunnen verheffen…”, concentratie – “Het hectische bestaan in de westerse wereld leidt tot een snel verspringende leefwijze, zonder enige aandacht of bezonnenheid, er heerst een onrust en instabiliteit waarvan nauwelijks parallellen in andere culturen zijn aan te wijzen… De essentie van het vermogen tot concentratie is, kortom, dat je alleen met jezelf kunt zijn – en dit alleen-met-jezelf-kunnen-zijn is nu juist een onmisbare voorwaarde voor het vermogen tot liefhebben… Tracht je ‘ik’, je ‘zelf’, te vinden, het krachtcentrum, de scheppingsbron van je leven, je wereld.… Concentratie kan niet worden geleerd zonder dat men alertheid en sensiviteit ontwikkelt voor zijn innerlijke dynamiek, ‘gevoel’ krijgt voor zichzelf… Bovenal is het zaak dat men openstaat voor de eigen innerlijke stem die ons, dikwijls bijna onmiddellijk, vertelt waarom wij angstig, terneergeslagen of geprikkeld zijn…” , geduld – “… De moderne mens meent dat hij iets verliest, namelijk tijd, als hij de dingen niet snel doet. Toch weet hij niets anders met die gewonnen tijd te doen dan haar te doden, te verdrijven…” en toewijding – “… Alleen als de kunst voor hem een heilige zaak is, zal een leerling haar machtig worden…”.

Vooruitziende blik

Waar ik mij eigenlijk het meest over verwonderde, is de vooruitziende blik waarmee Erich Fromm meer dan een halve eeuw geleden de tekorten waar wij ons momenteel in onze huidige maatschappij tegen te pletter lopen, bijna akelig helder onder woorden heeft gebracht. Toen zag hij al dat onze hele sociale en economische organisatiestructuur berust op een levenspraktijk waarbij ieder zijn eigen voordeel zoekt en wordt beheerst door puur egoïsme. Daarin kan liefde niet gedijen. Immers: ‘de liefde zoekt de ander (1 Kor. 13)’.
Fromm eindigt zo: “… Onze maatschappij wordt beheerst door een bureaucratie van managers en door beroepspolitici. Het publiek staat ononderbroken bloot aan massa-suggestie, aan propaganda en reclame, die gericht zijn op meer produktie, meer consumptie en meer winst als doelstellingen op zichzelf. Alle menselijke handelingen worden ondergeschikt gemaakt aan hun economische effectiviteit, de middelen zijn tot doel geworden. De mens is tot een robot gemaakt, een goed geklede en gevoede automaat, een wezen waaraan het hart werd ontnomen; dat wat hem werkelijk tot mens maakt, kan hem niet meer ter harte gaan. Om te kunnen liefhebben, moet de mens vooreerst zich bewust worden van zijn eigen hoge menselijke waardigheid. De technisch-economische machinerie moet in zijn dienst worden gesteld, in plaats van omgekeerd. De mens moet de kans krijgen deel te hebben aan wezenlijk menselijke ervaringen, menselijk leven, aan eerlijke, produktieve arbeid, in plaats van, zoals nu – in het beste geval – slechts deel te hebben aan winstbejag en hebzucht. De maatschappij dient zo te worden georganiseerd, dat de sociale en liefhebbende natuur van de mens niet gescheiden blijft van zijn maatschappelijk bestaan, maar ermee versmelt…”. Wij worden geprogrammeerd door onze omgeving. Het is alsof ik Paul Verhaeghe hoor praten (zie mijn blog van 10.10.12).

Uitgave: Bijleveld - 2010, 159 blz., ISBN 978 906 131 580 3, €17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 8 juni 2013

Een vrouw op de vlucht voor een bericht – David Grossman


Nu ik toch met het thema ‘lopen’ bezig ben, ga ik er nog maar even mee door. Het is raar hoe allerlei berichtjes over dit onderwerp me ineens opvallen. Bijvoorbeeld dit: “… ‘Zitten is het nieuwe roken!’, waarschuwen Amerikaanse wetenschappers tegen langdurig zitten. ‘Inertia’ rukt op als gevaarlijke volksziekte…” (ND 29.05.13). Een professor legt in het artikel uit dat het menselijk lichaam niet gebouwd is op lang stilzitten, terwijl veel werknemers dat dagelijks toch vele uren doen: “… Het is een onnatuurlijke manier van leven. Het hoeft niet te verbazen dat de gevolgen verwoestend zijn…”. Omdat het bloed minder door het menselijk lichaam circuleert neemt de kans op hart- en vaatziekten toe, evenals op diabetes, is er minder vetverbranding, en minder aanmaak van het enzym dat slecht cholesterol omzet in goed cholesterol: “… De stoel vermoordt ons…”. Hij wijst op onderzoeken die hebben aangetoond dat een volwassene die meer dan vier uur per dag achter een beeldscherm zit, vijftig procent meer kans heeft op een dodelijke ziekte of hartaanval dan iemand die dat minder dan twee uur doet. Naar een fitnesscentrum gaan kan dit bewegingstekort niet compenseren. Eigenlijk zou je elk uur tien minuten moeten lopen.
Goed, dat wisten wij natuurlijk allang. Lopen dus. David Grossman (1954), één van Israëls beroemdste auteurs, schreef een roman zo dik als de bijbel – bijna 700 blz. -, over een vrouw die niet zozeer naar iets toeloopt, als wel van iets wegloopt. Je moet er bijna een vakantie voor opnemen, maar o jongens, wat een boek…


Het Israël-pad
Het verhaal begint met het in mijn ogen meest oninteressante deel van het boek (maar het moet natuurlijk wel verteld worden, anders snap je de rest niet), waarin drie koortsige pubers elkaar ’s nachts stiekem opzoeken in een quarantaine-afdeling van een ziekenhuis en voor eeuwig vriendschap sluiten. Ora, Ilan en Avram.
Na deze proloog start het echte verhaal met Ora in de hoofdrol, inmiddels een fysiotherapeute van middelbare leeftijd, moeder van twee volwassen zoons, en getrouwd met Ilan. De jongste zoon heeft beloofd na het afzwaaien uit zijn drie-jarige diensttijd een trektocht met haar te maken door Galilea. De rugzakken staan al klaar. Maar hij tekent voor een paar weken bij als er ergens een conflict uitbreekt. Hierdoor raakt ze totaal ontregeld. Ze is ervan overtuigd dat hij zal worden gedood. Ze moet er niet aan denken hoe het zal zijn als de ‘aanzeggers’ bij haar op de stoep zullen staan: “… Fantasievergiftiging, dat is wat ik had…”. Haar man is met hun oudste zoon op reis, dus met hem kan ze niet praten. Langzaam rijpt het plan om in haar eentje weg te gaan, zodat ze haar niet kunnen bereiken met een eventueel doodsbericht.
En dan komt haar oude vriend Avram in beeld. Ze laat zich ’s avonds door haar Arabische taxichauffeur naar hem toerijden. Hij woont, ten prooi aan verloedering, in een smerig flatje. Is bijna bewusteloos van de slaappillen. Ze ontvoert hem zo ongeveer uit zijn eigen woning, kwakt hem in de taxi, en als hij de zaak onderpiest en kotst gooit de chauffeur hen er in the middle of nowhere uit. En daarna de rugzakken. Zo begint de weergaloze wandeltocht met een brakke Avram. Een man die zwijgt, maar het pad leert hem praten. Een man die niets met Ora te maken wil hebben, maar het pad leert hem luisteren. Een man die opgesloten zit in zichzelf, maar het pad keert hem binnenstebuiten. Ze merken dat ze uiteindelijk op een benummerde route lopen: het Israël-pad. Een bestaand pad, dat een vriend van een vriend van mij zelfs echt gelopen blijkt te hebben.

De levens van een joods trio
Gaandeweg onthult zich wat er is voorgevallen in de levens van dit joodse trio. Om kort te gaan: Ilan en Avram zitten tijdens de jaren zeventig in het leger. Avram wordt door de Egyptische aanvallers gevangen genomen en onwaarschijnlijk wreed gemarteld. Als hij uiteindelijk wordt vrijgelaten en met een vliegtuig terugkomt zijn Ora en Ilan erbij om hem op te vangen. Zijn aanblik is niet te harden: alles aan hem stinkt en is verwond. Zijn wenkbrauwen, zijn nagels, zijn tanden zijn uitgetrokken. De maden kruipen rond in zijn vlees. In het ziekenhuis lappen ze hem op. Ora en Ilan ontfermen zich over hem. Verder heeft hij niemand. Overstuur door wat hun vriend is overkomen, zoeken Ilan en Ora troost bij elkaar, en vrijen, met de geboorte van een zoon als gevolg. Ilan kan het vaderschap niet aan, en verdwijnt. Toch komt hij in de jaren die volgen steeds dichter in de buurt van Ora wonen, en uiteindelijk trekt hij weer bij haar in om een vader te zijn voor haar twee zoons, want tijdens een bezoek aan de geestelijk zwaar beschadigde Avram, heeft Ora geprobeerd hem weer voor het leven te interesseren door met hem naar bed te gaan: de verklaring voor haar tweede zoon.

Klankkast van de werkelijkheid
Grossman laat door alles heen zien hoe zwaar en moeilijk en beangstigend het voor zowel Joden als Palestijnen is om op te groeien en te leven in de Israëlische samenleving met zijn constante terreurdreiging en kans op bomaanslagen. Wat dit met mensen doet. Hoe het hun levens beïnvloedt. En dat de hele wereld, wijzelf incluis, wel een grote mond kan hebben over wat er allemaal gebeurt in Israël, maar dat wij er in onze veilige comfortzone geen idee van hebben hoe het is om daar midden tussen te zitten.
Het ontroerendste is dat Grossman, tijdens het schrijven van dit boek, zelf zijn zoon Uri heeft verloren tijdens de Tweede Libanonoorlog in 2006. Zijn tank werd getroffen door een raket. Het boek was bijna geschreven, Uri kende het plot, en vroeg altijd hoe het stond met de personages, als hij met verlof thuiskwam. Grossman: “… Na afloop van de rouwweek heb ik me opnieuw aan het schrijven gezet. Het grootste deel was toen al af. Wat meer dan wat ook veranderde, was de klankkast van de werkelijkheid waarin de laatste versie tot stand is gekomen…” .

Literaire kracht
Omdat het onmogelijk is dit enorme verhaal in een paar a-viertjes recht te doen, zal ik wat citaten aanhalen waarmee ik hopelijk wat van de literaire kracht van dit boek kan overbrengen.
Ora over haar Arabische chauffeur die constant gediscrimineerd wordt bij de checkpoints: “… Sami was echt een fijngevoelige man, al was dat op het eerste gezicht moeilijk te zien, met dat grote, zware lijf en die grove gelaatstrekken. Zelfs Ilan had dat moeten toegeven, zij het met reserves en altijd een tikkeltje achterdocht: ‘fijngevoelig, fijngevoelig… tot hij de kans krijgt,’ waarschuwde hij altijd, ‘dan zul je zien hoe fijngevoelig de klap is van Mohammed met het zwaard.’…”. Als Arabier onder de Joden slaagt Samin erin door “… een vuurtje van fijnzinnige ironie brandend te houden zichzelf te blijven te midden van alles…”. Samir “… raakte niet verbitterd of rancuneus. Hij koesterde geen stille, borrelende haat in zijn hart. De kleine en grote vernederingen van iedere dag deerden hem niet… Op de een of andere manier bleef hij midden in de hele rotzooi een vrij mens, zoals het haar maar zelden lukte een vrij mens te zijn…”. En vervolgens peinst Ora: “… En het was nu tot barstens toe in haar aan het groeien, haar stupiditeit, haar falen in de principiële, ingewikkelde opdracht een fijngevoelig persoon te zijn, juist hier en nu, in deze tijden. Niet zomaar fijngevoelig, een teer zieltje – er waren woorden die ze in haar hoofd nog altijd alleen maar uitgesproken hoorde worden met de stem van haar moeder – alleen omdat je van nature gewoon niet in staat bent iets anders te zijn, nee, fijngevoelig te zijn met voorbedachte rade en zonder schaamte, fijngevoelig te zijn en onverschrokken in de plaatselijke ketel met zuur te duiken…”.
De humor als Samir het over zijn vijf kinderen heeft: “… Vijf demografische problemen heb ik, zei hij met een stralend gezicht tegen ieder die het vroeg…”.

Psychoanalyse
Eigenlijk is dit boek je reinste psychoanalyse: “… Maar trouweloosheid lag al sinds gisteravond tussen hen in te smeulen…” en “… Al die gedachten, waar komen al die gedachten vandaan en wie zit daar nu op te wachten?...” en “… Via Netta heeft hij een hele groep van mensen leren kennen. Zachte mensen die het moeilijk hebben. ‘Gebroken kopjes,’ noemt Netta ze…” en “… ‘Mijn leven is nu een rotzooi, het valt me niet makkelijk erover te praten.’ ‘Goed, goed, je bent niet verplicht te praten.’ Hij stond er verschrikt bij, totaal door elkaar geschud, als een mierennest waar een lompe voet een trap had gegeven. En moet je nagaan, dacht ze, hoe zulke wendingen in de plot en doldwaze nieuwe combinaties hem ooit opwonden, hem geestelijk en lichamelijk prikkelden, hem ‘belustten’, een woord van hem, ach, verzuchtte ze in stilte tegen hem, heel het oneindige mogelijke, weet je nog? Weet je nog? Jij hebt dat verzonnen, jij hebt ons dat voorgeschreven, blindemannetje spelen in Manhattan en je ogen openen in Harlem, en juist wel de luipaard bij de geitenbok laten nederliggen en kijken wat er gebeurt, misschien zal er één keer in de geschiedenis van het universum een verrassing plaatsvinden? Misschien dat het deze bepaalde luipaard en dat geitenbokje samen zal lukken, juist wel, deze ene keer – ze herinnerde zich niet meer welke woorden hij toen gebruikte: boven zichzelf uit te stijgen? De vacht redden? Het waren woorden van hem, een heel woordenboek van hem, een woordenboek, een idioticon en een taalgids, op zijn zestiende, zijn negentiende en zijn tweeëntwintigste, en daarna was het stil geworden, waren de lichten uitgegaan…”.

Bijbels
Al wandelend ontrollen zich de levens van Ora en Avram tot in de onmogelijkste en diepzinnigste details. Wat een ontzagwekkende observator moet iemand zijn om zo te kunnen schrijven. Doordat het verhaal zich afspeelt in bijbelse streken ging ik er bijna vanzelf in bijbelse teksten over denken. B.v. met de woorden van Hebreeën 4:12: “Want levend en krachtig is het woord van David Grossman, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden”. Oefff…

Uitgave: Cossee - 2009, 688 blz., ISBN 978 905 936 304 5, €25
Rechtstreeks bestellen: klik hier