donderdag 29 augustus 2013

De geschiedenis van de liefde – Nicole Krauss


Volgens een episode uit de Bijbel geeft Simson zijn vrienden tijdens zijn bruiloft het volgende raadsel op: “Het is sterk en verslindt altijd, nu biedt het een maal van zoetigheid”(Rechters 14:14). Wie snapt waar hij het over heeft zal een stel nieuwe kleren krijgen. Vervolgens loopt het helemaal uit de hand. Evenals later met Delila. Simson en de liefde: dat is drie keer niks…
“De geschiedenis van de liefde” doet mij aan dit verhaal denken. Niet qua inhoud, maar als roman op zich. Dit boek is een raadsel. Ik heb het twee keer gelezen, ik heb de recensies erop nageslagen, ik heb het besproken op een leeskring; en nog steeds heb ik het gevoel dat ik het niét doorgrond. Geen Timna in de buurt die de oplossing verklapt. Ik ben overgeleverd aan de Filistijnen. Terwijl de rest van mijn medelezers er stapelgek van werd, blijf ik op het verhaal kauwen als een hond op zijn bot. Het is sterk en zoet en het verslindt mij, i.p.v. andersom. Mocht je, aangestoken door mijn enthousiasme, naar de winkel willen hollen om het boek te kopen, bedenk dan wel dat ik de enige ben die het een dikke voldoende gaf. En mocht je in staat zijn mij “De geschiedenis van de liefde” haarscherp uit te leggen - je krijgt géén nieuwe kleren!


Kom met me mee
De eerste zin is gelijk raak: “… Als ze mijn overlijdensbericht schrijven. Morgen. Of overmorgen. Zal erin staan: LEO GURSKY LAAT EEN APPARTEMENT VOL ROTZOOI ACHTER. Het verbaast me dat ik nog niet levend begraven ben. Het is geen grote woning…”. Dit is een goed boek.
Leo Gursky is een oude man, die, nadat de Einzatsgruppen binnenrukten in Polen en hij zich als jood vier jaar verborgen hield, “…voornamelijk in bomen, maar ook in kieren, kelders en holen…”, ooit in zijn eentje naar New York vertrok, waar hij slotenmaker werd, omdat de achterneef die hij daar kende ook slotenmaker was.
Zijn enige en eeuwige lief, Alma, ging hem vooruit. Zwanger en wel. Hij had geen idee. Toen hij haar eindelijk terug vond bleek ze met een ander getrouwd, en had ze al een tweede kind. “… Kom met me mee…”, zei hij toen hij haar verhaal had aangehoord.
“… Dat kan ik niet, zei ze. Ze keek naar de grond. Alsjeblieft, zei ze. En dus deed hij het moeilijkste wat hij ooit in zijn leven had gedaan: hij pakte zijn hoed en liep weg…”. Vergeten kon hij niet. Zijn leven lang heeft hij Isaac, zijn zoon, die een succesvolle schrijver werd, vanuit de coulissen in de gaten gehouden.

Plagiaat
Leo Gursky schreef in zijn jonge jaren een manuscript dat hij voor hij op de vlucht sloeg aan zijn vriend, de journalist Zvi Litvinoff, gaf: “De geschiedenis van de liefde”. Deze titel slaat dus op een boek binnen het boek. Natuurlijk functioneert Alma daarin als hoofdpersoon.
Het leven van Litvinoff vormt een tweede verhaallijn in “De geschiedenis”.
Litvinoff emigreert ook, komt in Buenos Aires een leuk meisje tegen die denkt dat hij een kustzinnige dichter is, en om dat geloof in stand te houden plagieert hij het verhaal van Gursky (die toch wel dood zal zijn), brengt hier en daar wat veranderingen aan, en publiceert het onder eigen naam in het Spaans. Toch noemt hij Leo Gursky ergens in het boek. Wat een mens niet allemaal uithaalt vanwege de liefde…

Ik volg mijn eigen verhaal niet meer
Om het nog ingewikkelder te maken: een derde verhaallijn betreft de veertienjarige Alma, een slim en ondernemend meisje dat zich specialiseert in overlevingstechnieken, en nota bene vernoemd is naar de hoofdpersoon uit “De geschiedenis”, het alter ego van Gursky’s onbereikbare lief. Haar overleden vader heeft het boek ooit aan haar moeder (een gerenommeerde vertaalster) gegeven om Spaans te leren. Wat gebeurt? Op een dag krijgt de ontroostbare weduwe een brief met het verzoek of ze de “De geschiedenis” wil vertalen voor ene Jacob Mares. Ze krijgt er een hoop geld voor. Alma ziet dat haar moeder erg ongelukkig is, en bedenkt dat die Jacob Mares misschien wel een goede vervanger voor haar vader zou kunnen worden, dus onderschept ze zijn berichten en zet een zoektocht naar hem op touw. Dan blijkt dat die Jacob Mares helemaal niet Jacob Mares is, maar Isaac, de zoon van Gursky. Kun je het nog volgen? (Ik niet. Ik volg mijn eigen verhaal geloof ik niet meer. Ik begrijp nog steeds niet goed hoe Isaac erachter is gekomen dat “De geschiedenis” iets met hem te maken heeft, maar waarschijnlijk zit het zo: Leo’s naam komt in dat boek voor, en Leo heeft op het eind van zijn leven nog een manuscript geschreven dat hij opstuurt naar zijn zoon, die dus misschien de namen met elkaar heeft verbonden, en dan trouwens al gauw overlijdt, enfin, laat maar).
In ieder geval heeft Alma een bizar broertje, “Vogel”, zo genoemd omdat hij ooit geprobeerd heeft uit een raam te vliegen, die denkt dat hij zo niet de messias, dan toch op zijn minst één van de zesendertig rechtvaardigen is, en die ook een aardige vinger in de pap steekt. Hij leest Alma’s notities, neemt telefoontjes voor haar aan, verbindt feiten met feiten, en komt tot de conclusie dat Leo Gursky de echte vader van Alma moet zijn, print stiekem de vertaling van zijn moeder uit, en stuurt het in een bruine envelop naar Leo, die dus tot zijn stomme verbazing zijn eigen verloren gewaande manuscript na jaren en jaren ziet opduiken. Onder een valse naam (zijn laatste boek wordt trouwens uitgegeven op naam van zijn dode zoon).
Vogel schrijft ook een paar briefjes naar Leo en Alma, waarin hij een date regelt in de dierentuin. De oude man ontmoet het jonge meisje, en hij, oh happy end, beseft sprakeloos dat zijn liefde niet voor niets is geweest: “… Ik wilde haar naam hardop zeggen, het zou me vreugde hebben gegeven hem te roepen, omdat ik wist dat ze die naam voor een klein deel aan mijn liefde dankt…”.

Dat kunnen niet veel mensen zeggen
De laatste woorden van het boek zijn gewijd aan de dood van Leopold Gursky:
“… Eigenlijk valt er niet veel te zeggen. Hij was een groot schrijver. Hij werd verliefd. Dat was zijn leven…”. Mooi. Heel mooi. Dat kunnen niet zo heel veel mensen zeggen: dat ze een leven lang op dezelfde verliefd zijn gebleven.

Experimentele literatuur
Nicole Krauss (1974, New York) schrijft, evenals haar man Jonathan Safran Foer, z.g. experimentele literatuur (ik las dat ze door de Nederlandse uitgever bij elkaar zijn gebracht: een geschiedenis van de liefde op zich!). Nou, dat is te merken: het boek heeft nog het meeste weg van een doolhof, zwelgt in emoties, hangt van de onmogelijkste details en uitweidingen aan elkaar, trekt zich niets aan van tijd en plaats, ieder personage heeft een geheel eigen en unieke stem, kortom, er is af en toe geen touw aan vast te knopen, en toch heb ik zo’n donkerbruin vermoeden dat alles een betekenis heeft, die ík niet altijd zie. Heeft de naam Isaak b.v. te maken met het feit dat de schrijver Isaak Babel in het verhaal voorkomt? En is bovenbuurman Bruno naar de eveneens aangehaalde auteur Bruno Schulz genoemd? Ontroerend mooi vertelt Leo over hem:
“… Bruno, mijn oude getrouwe. Ik heb hem niet voldoende beschreven. Is het genoeg om te zeggen dat hij niet te beschrijven is? Nee. Je kunt het beter proberen zonder dat het lukt dan het helemaal niet te proberen. Het zachte dons van je witte haar dat luchtigjes om je hoofd speelt als een verwaaide paardebloem. Heel vaak, Bruno, kom ik in de verleiding om je op je hoofd te blazen en een wens te doen. Slechts een restje fatsoen houdt me tegen. Of misschien moet ik met je lengte beginnen, die erg gering is. Op een goede dag kom je amper tot mijn borst. Of moet ik beginnen met de bril die je ergens uit een doos hebt gevist en waarvan je beweerde dat hij van jou was, met enorme ronde glazen die je ogen zo sterk vergroten dat je reactie op alles de 4.5 op de schaal van Richter lijkt te halen. Het is een vrouwenbril, Bruno! Ik heb het nooit durven zeggen. Ik heb het vaak geprobeerd…”.
Iedere avond tikken de oude mannen tegen de radiator zodat ze van elkaar weten dat ze nog leven.
Leo is zo eenzaam dat hij in winkels expres geld op de grond laat vallen, waar hij dan een hele tijd naar moet zoeken, enkel en alleen om opgemerkt te worden. Hij geeft zich op als naaktmodel voor een tekencursus: dan wordt er tenminste naar hem gekeken. “… Ik vertelde het aan Bruno, maar hij begreep het verkeerd en dacht dat ik me had opgegeven voor een tekencursus om naakte meiden te zien. Hij was niet tot de orde te roepen. Laten ze hun tieten zien? Vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op. En ook daarbeneden?...”. Maar. Op het eind van het boek vraagt Alma aan Leo: “… Wie is Bruno?... Ik bestudeerde haar gezicht. Ik probeerde het antwoord te bedenken. Als je het over onzichtbaar hebt, zei ik. Bij de schrik en verbazing op haar gezicht voegde zich nu verwarring. Maar wie is hij dan? Hij is de vriend die ik niet had. Ze keek me afwachtend aan. Hij is de beste personage die ik ooit in het leven heb geroepen…”.
Heeft Leo hem verzonnen? Is hij een afsplitsing van zichzelf? Dat zet het hele boek in een totaal ander licht waardoor je het eigenlijk weer opnieuw moet gaan lezen.
Leo is een fantast. Als klein jongetje ziet Leo in het dorp een roze olifant op het marktplein die verder niemand opmerkt. Een dier dat een heel eind verder weer opduikt in een prachtig fragment: “… Hij leerde met de waarheid te leven. Niet de waarheid te accepteren, maar ermee te leven. Het was alsof je met een olifant samenleefde. Zijn kamertje was heel klein, en elke ochtend moest hij zich om de waarheid heen wringen om alleen maar in de badkamer te kunnen komen. Om bij de klerenkast te komen zodat hij er een onderbroek uit kon halen, moest hij onder de waarheid door kruipen, biddend dat ze niet zou besluiten om juist op dat moment op zijn gezicht te gaan zitten. Als hij ’s nachts zijn ogen dichtdeed, voelde hij haar boven zich opdoemen…”.

Origineel

De tragische humor: “… Zet een sukkel voor het raam en je krijgt vanzelf een Spinoza…” en “… hier woonde Fisjl Shapiro, die ofwel een grote tsaddek ofwel een idioot was, geen mens wist het zeker…” en “… Als bewijs dat ik niet goed snik was wuifde ik naar hem alsof ik de koningin was…”. Leo over zijn uiterlijk: “… Zodra de acne verdween begon mijn haarlijn te wijken, alsof ze zich uit gêne van mijn gezicht wilde distantiëren. Mijn oren, verheugd door de hernieuwde aandacht die ze nu genoten, leken hun best te doen zich nog verder in de kijker te plaatsen…”. Maar ook: “… Ik keek de wereld woedend aan. En de wereld keek mij woedend aan. We staarden elkaar strak aan, met dezelfde afkeer…”. Ironisch over zijn zoon: “… En toen dacht ik: misschien betekent vader zijn juist dát – je kind te leren om zonder jou te leven. Als het waar was, is niemand een betere vader geweest dan ik…”.
Het verdriet van Vogel dat door merg en been gaat: “… Uit volle borst gilde hij: ‘IK! BEN! NIET! AL! MIJN! HELE! LEVEN! ONGELUKKIG!’ ‘Maar je bent pas zeven,’ zei ik…”. En het verdriet van zijn moeder: “… Overal waar ze kwam liet ze een spoor van verfrommelde vellen papier achter. Voordat pappa overleed, was ze een stuk netter. Maar als je haar nu wilde vinden hoefde je alleen maar de bladzijden vol doorgestreepte woorden te volgen, en aan het eind van het spoor zat zij uit het raam te kijken, of in een glas water alsof er een vis in zat die alleen zij kon zien…”.
Dit is zo ongelooflijk mooi. Als je het hebt over ‘origineel’...

Uitgave: Ambo/Anthos - 2005, 290 blz., ISBN 978 904 141 067 2, €12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 13 augustus 2013

Echt sexy – Renate Dorrestein


Met dank aan de lezer die mij wees op “Echt sexy”(2008): ik ben gelijk naar de bibliotheek gesprint om het te halen. Deze Dorrestein had ik nog niet gelezen. Ik vond het tussen de young adults.
Het is het rauwe verhaal van de dertienjarige fictieve Fiebie Koolveld, dat geënt is op de wereldberoemde klassieker van J.D. Salinger: “The Catcher in the Rye” (De vanger in het graan, 1951).
Als de vrouwelijke evenknie van Holden Caulfield uit het voornoemde boek, zwerft Fiebie een paar dagen door Amsterdam, terwijl ze commentaar levert op alles wat ze tegen komt. In niet mis te verstane straattaal en op zijn Dorresteiniaans, zal ik maar zeggen.
Terwijl Fiebie uit handen probeert te blijven van een zelfbenoemde loverboy die vanwege zijn puisten "Klimwand" wordt genoemd, zoekt ze haar vermiste vriendinnetje Sacha.
Er verdwijnen voortdurend meisjes in kelders en garageboxen; wat zou er toch met hen gebeuren? Dorrestein zou Dorrestein niet zijn, als ze uiteindelijk niet op de proppen kwam met het meest bizarre antwoord dat ze kon bedenken: sommigen belanden in een vrieskist zodat ze opgezet kunnen worden, om - eeuwig jong, onderhoudsvriendelijk en zeer humaan (niemand lijdt er onder) - als seksobject te dienen in Dubai. Tsja…
“Echt sexy” is een exorbitant, verontrustend, sarcastisch, feministisch en vooral vlammend protest tegen de oversekste samenleving waarin onze kinderen opgroeien: hier is iemand héél erg boos geworden…


Reclame
Je hoeft niet per se tot de achterban van de SGP te horen om je zorgen te maken over het effect van de reclamewereld in ons land. Dat deed Renate Dorrestein zich vijf jaar geleden in “Echt sexy” ook al: “… Op weg naar school kom ik drie keer die nieuwe poster tegen die sinds kort in de stad hangt. Je ziet hem overal. Er is een vrouw in een witte bikini afgebeeld. Ze draagt hoge hakken en staat wijdbeens. Haar halflange blonde haar wappert in de wind. Haar ene hand rust uitdagend op haar heup, in de andere houdt ze een mobieltje. Ze kijkt je recht aan. Kom maar halen, zie je haar denken. Naast haar staat een klein meisje, nog niet eens groep één, lijkt me. Ze heeft hetzelfde blonde haar, ze draagt dezelfde blote bikini en ook zij steekt een telefoontje naar voren, in dezelfde stoere houding, met dezelfde verleidelijke blik. BIJ SCARLET ONE KINDERMOBIELTJE GRATIS staat er in dikke witte letters boven. Ken je dat affiche? Iedere keer als ik het zie, probeer ik me die belkleuter voor te stellen. Nog geen vier en al fotomodel. Ze verdient vast mega. Ze heeft misschien zelfs een auto met chauffeur. Een kast vol kleren moet ze in elk geval hebben, al is daar op de poster weinig van te merken. Wat de moeder betreft, je ziet zó dat zij dol is op lolly’s, rolschaatsen en naveltruitjes. Ze heeft namelijk een tuitmondje en gespierde benen en haar middenrif is gebruinder dan de rest van haar lichaam. Dingen uitpluizen, dat vind ik leuk. Ik zou later best bij de CIA willen, als special agent. Privédetective is ook wel wat voor mij. Als detective kun je mensen zekerheid geven over verdachte omstandigheden of over spulletjes die zijn verdwenen. Dan krijg je vanzelf respect. Ik zou die moeder van die poster weleens een tijdje willen schaduwen. Het zou me niets verbazen als ze een bedriegster is. Welke echte moeder vindt het nou goed dat haar dochtertje zowat in haar blootje op een levensgrote foto overal in de stad hangt? Kleine kinderen moet je een T-shirtje aantrekken, met Bambi of zo erop. Zo’n moeder zou ik niet willen hebben…”.
Volgens psychiater Bram Bakker in een uitzending van de onvolprezen NTR academie op 22 juli 2013: “Over seks gesproken”, http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1357015 (zo ongeveer de gekuiste versie van “Echt sexy”), kan het nog veel gekker. Hij neemt het onomwonden op tegen de pornoficatie van onze samenleving en houdt een dringend persoonlijk pleidooi voor monogamie. Hij laat een tijdschrift zien waarin reclame wordt gemaakt met een vrouw waarvan het gezicht schuil gaat achter een masker. Haar gezicht doet er niet eens meer toe. Haar persoonlijkheid is van geen enkel belang. Het gaat alleen nog maar om haar lijf.

Liggend laten drogen
Sacha en Fiebie kennen elkaar al vanaf groep één: “… Wij waren de enigen die van thuis nooit Yogi-drink of Chocomel in een Jip en Jannekebeker meekregen. In het speelkwartier hadden we allebei onze duim. Sacha stond meestal onder de grote kastanje op de speelplaats, ik bij het fietsenhok. Iedere dag schoven we een stukje dichter naar elkaar toe, en tenslotte stonden we zij aan zij te duimen, terwijl we strak voor ons uitkeken naar de kinderen op het plein die een straaljager nadeden of elkaar achternazaten…”. Langzaamaan onthult Fiebie haar situatie. Ze blijkt een kind van de spermabank; haar moeder had 'even geen vent voor handen toen haar biologische klok afliep'. Ze woont bij een vriend van haar moeder, een hoge pief in de advocatuur waar ze vreselijk gek op is, en een ‘stiefheks’, die de plaats van haar moeder heeft ingenomen. Fiebie is doordrongen van het feit dat ze zomaar weggedaan kan worden. Haar echte moeder blijkt te zijn overleden aan een te hoge dosis drugs in combinatie met alcohol.
Al is het buiten dertig graden, ze blijft rond lopen met een dikke groene sjaal om haar nek. Het herinnert haar aan één van de prettigste momenten in haar leven: haar moeder die de sjaal voor haar koopt en net als gewone moeders met de verkoopster discussieert over de wasvoorschriften: “… ‘Liggend laten drogen,’ herhaalde ik opgetogen, ‘dan blijft-ie het mooist.’ Mijn moeder sloeg de sjaal om mijn nek en trok me naar zich toe. ‘Dan doen we het voortaan met jou net zo.’…”.

Instincten gaan voor
Renate Dorrestein hakt opvoeders die kinderen in alles grenzeloos hun zin geven zo ongeveer aan spaanders: ze zouden het veels te lastig vinden om bonje met hun schattebouten te krijgen.
Als dealertjes op gestolen scooters op school aan komen scheuren weten onderwijzers die buiten staan te roken niet hoe gauw ze weer naar binnen moeten glippen. Naïeve ouders halen en brengen brugklassertjes naar ongure nachtelijke lolliparty-feestjes, waar je door middel van seks aan een stel nieuwe Nikes of stuf met de straatwaarde van een mars kunt komen, terwijl de kids hen hebben wijsgemaakt dat het om een midzomernachtviering, griezelbusschoolavondje, suikerfeest, dan wel loofhuttenfeest gaat.
Als meiden in het openbaar lastig worden gevallen kun je 112 bellen tot je een ons weegt, maar politie: ho maar. Hele veldslagen worden er uitgevochten op metroperrons, maar beveiligingsbeambten zijn op zulke momenten in geen velden of wegen te bekennen.
En ook in de advocatuur is het ieder voor zich, gaat macht boven recht en verdienen professionals goud aan geënsceneerde ontvoeringen. Niemand maakt zich druk om vermissingen, want dat levert geen geld op: “… ‘Gebruik je hersens. Wanneer iemands aanwezigheid niet nodig is voor het in stand houden van de machten en krachten die ertoe doen… Wat verandert er nou helemaal als er meisjes verdwijnen? Niks, toch? De AEX zakt er geen tandje van in…”. Als alle vermissingen aan de kaak gesteld zouden worden zou de hele wereldeconomie zelfs instorten! Organisaties die zich in het begin bezig hielden met opsporingen hebben zich gaandeweg gestort op vrouwenhandel; ze hebben veel ervaring en het is veel lucratiever. Dan loop je pas binnen. Seks sells. “… Het punt is, de overheid doet niks, niemand doet iets, chicks zat, en de instincten gaan vóór, die zijn een natuurlijke zaak, die zijn zowat een mensenrecht…”.

Openbaar bezit
Fiebie: “… Of iemand nu in haar ondergoed op een affiche staat of geheel en al onder een sluier moet, we hebben het in essentie over hetzelfde…”. Ze heeft het over de tijd waarin Van Brederode leefde, en vrouwen een kuisheidsgordel om moesten, waardoor er dus geen sprake kon zijn van dat je lichaam van jou was. Je lijf was eigendom van je echtgenoot. Maar “… stappen we vanaf Erasmus met zevenmijlslaarzen door de tijd naar nu, dan moeten we constateren dat de toestand alleen maar verslechterd is…”. Als je kijkt naar alle affiches van blote vrouwen die je om de anderhalve meter in de stad tegenkomt dan is het zo dat je lichaam “… thans zowel conceptueel als realiter onlosmakelijk thuishoort in het publiekelijk domein en dus geheel openbaar bezit is…”.

Shockeren en provoceren
Uiteindelijk komt de politie het overschot van Sacha overhandigen: een weckfles waarin haar genitalieën ronddrijven. Daarmee is de vermissingszaak wettelijk afgehandeld. De rest van haar lichaam ‘zal wel in ongebluste kalk zijn opgelost’.
Renate Dorrestein wil shockeren en provoceren; maar als je even doordenkt in de lijn van Bram Bakker en dat gezichtloze lichaam, dan is dit wel de ultieme consequentie. Uiteindelijk doet zelfs het lichaam er niet meer toe, maar is de mens gereduceerd tot zijn/haar geslachtsdelen.
Op het eind van het boek besluit Fiebie het verhaal van Sacha op te schrijven. Het lijkt of Renate Dorrestein de behoefte heeft zich een beetje te verontschuldigen over haar evocatieve boek: “…Goed nieuws heeft zijn beperkingen. Je verbetert er de wereld niet mee, als je alleen maar kijkt naar alles wat hunky-dory is. Fijne dingen hebben genoeg aan zichzelf, die hebben geen hulp nodig. Akelige dingen wel, die kunnen niet zonder mensen: alleen wij kunnen ze rechtzetten. Maar daarvoor moeten ze eerst onder ogen worden gezien…”. Op You Tube vond ik het volgende filmpje waarin Renate Dorrestein zich uiteenzet over “Echt sexy”: http://www.youtube.com/watch?v=7wBH2HDXHe4.

Hemel en hel
Wat Fiebie oppert over de hemel en de hel heeft mij wel aan het denken gezet. Haar moeder heeft tegen haar gezegd dat ‘hel’ een verkeerd gespeld ‘monnikenwoord’ is. De hel bestaat helemaal niet, de kloosterlingen hebben in hun enthousiasme gewoon vergeten de e en de m op te schrijven toen ze hun godsdienstige boeken schreven. Het gevolg is dat ze zich voorstelt hoe Sacha in de hemel zit, en alle loverboys er gezellig bij komen zitten, met in hun kielzog “... De vriendelijke buurman die op een warme zomeravond opeens. De klasgenoot die in het fietsenhok zomaar. En de vriend van de klasgenoot die daarom ook. De hele klas die vervolgens, vanzelfsprekend… En dit is in de sector van de natuurlijke instincten alleen nog maar de amateurdivisie: dit zijn de hobbyisten, de liefhebbers. De profi’s moeten nog komen. Die staan op de drempel nog even hun geld te tellen. De pooiers, de handelaren, de tussenpersonen in hun keurige, onopvallende pakken, de escortbazen, de beursgenoteerde bordeelhouders, de eigenaren van 0906-sekslijnen, pornobladen en hotte internetsites, de uitbaters van eroscentra en sekswinkels waarvoor gemeentelijke ambtenaren vergunningen hebben afgegeven en die waarnodig mogelijk hebben gemaakt door plaatselijke bestemmingsplannen soepel op te rekken, in vruchtbare samenwerking met vastgoedbedrijven en woningbouwcorporaties. En tot slot komen de klanten binnen. Zij hebben de meisjes toch altijd netjes betaald? En is het een vrij beroep of niet?...”. Het enige wat voor de seksslachtoffers overblijft is een raam te zoeken om zich zo snel mogelijk uit de hemel te gooien. Nergens veilig. Zelfs daar niet. Even terzijde: volgens onderzoek van het ND van 12 april 2012 gelooft trouwens nog maar een kwart van de Nederlanse christenen in de hel. Het doet mij denken aan de roman “Leven na leven” (zie mijn blog van 26.07.13) waarin een psychiater voorkomt die zegt dat hij niet in God gelooft maar wel in de hemel: “… Ik moet wel…”. Ik heb dat altijd zo’n raadselachtige redenatie gevonden. Al die mensen die geloven dat Andre Hazes in de hemel een biertje zit te drinken, enzo. Waarom zou er in vredesnaam een ‘hemel’ bestaan, als er geen 'God' is!

Gewoon ‘ziek’
Ondertussen zijn volgens mij de enige mensen die tegenwoordig nog normaal denken de SGP-jongeren. Zij hebben geen kwaaie pier van een literator of een psychiater met een beetje gezond verstand nodig die hun vertelt dat reclame voor overspel gewoon ‘ziek’ is. Als je leest hoe Renate Dorrestein in “Echt sexy” pubers opvoert die niets liever willen dan een ‘gewone’ vader en ‘volkoren’ moeder die niet alleen maar met zichzelf bezig zijn, die het opmerken als je ‘s nachts niet thuis komt, die trots zijn als je je scooter met een krantenwijk of vakken vullen bij elkaar verdient, en die er niet uitzien alsof ze denken dat ze zeventien zijn, gekleed in roze babydolls en mini plisse jurkjes met pofmouwen, terwijl ze hun grut in kinderstrings heisen en mee naar playbackshows sjouwen, waarin ze moeten bewegen als doorgewinterde hoeren, breekt je hart: “… Lazer maar op naar je moeder. Ze zit vast al wanten voor je te breien, en gestreepte sokken en truien met van die blokjes erop. Maar je hoeft heus niet te denken dat jij daarom méér bent! Ze zal ook wel geweldig iedere ochtend een eitje voor je koken en geweldig met je gaan shoppen en haar eigen geweldige pasta maken…”.
Ik zit sterk te overwegen of het toch niet eens tijd wordt dat ik me ga aanmelden bij de SGP…

Uitgave: Contact - 2008, 222 blz., ISBN 978 949 064 714 8, €18,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 8 augustus 2013

De leesclub voor het einde van het leven – Will Schwalbe


Als je een tijdje met boeken bezig bent ga je vanzelf in de term “synchroniciteit” (een begrip dat werd bedacht door de Zwitserse psycholoog en psychiater Carl Gustav Jung en dat letterlijk “gelijktijdigheid” betekent) geloven. Terwijl ik met het vorige boek, “Een weeffout in onze sterren”, bezig was stootte ik op “De leesclub voor het einde van het leven”: ook een boek over ongeneeslijke kanker en de troost van boeken. Ik zeg er maar gelijk even bij dat Will Schwalbe (New York 1962; voormalig uitgever en journalist) geen John Green is. Dat hoeft ook niet: er kan er maar één de beste zijn – en Schwalbe is op zijn eigen manier mooi. Zijn hoofdpersoon is geen fictief meisje van zestien, maar een vrouw van vlees en bloed, in de zeventig en met een rijk leven achter de rug: Mary Anne - zijn eigen moeder.

Lezen
In het gezin waar Will Schwalbe opgroeide werd altijd al veel gelezen. Als zijn moeder te horen krijgt dat ze een te behandelen, maar niet te genezen vorm van pancreaskanker heeft, wisselen moeder en zoon ontelbare boeken aan elkaar uit waarover ze praten terwijl ze wachten tijdens de doktersbezoeken en ziekenhuisbehandelingen. Zo vormen ze hun eigen boekenclubje. Via boeken raken ze aan de praat over voordien onbespreekbare onderwerpen als godsdienst (Will is niet gelovig – zijn moeder wel) en sterfelijkheid, legt zijn moeder haar leven en de keuzes die ze maakte uit, praten ze over wereldproblemen en wat je er aan zou kunnen doen, verdiepen ze hun inzicht in het gedrag van mensen en hebben ze het over dingen waarover ze misschien wel nooit zouden hebben nagedacht als ze er niet over hadden gelezen. En wij ook niet.
Gaat het in “Een weeffout in onze sterren” om één boek, in dit boek komen er maar liefst ruim 140 (!) voorbij schuiven. Ik heb ze even geteld: het boek bevat een lijstje met alle titels die in het verhaal worden genoemd. Niet over ieder boek wordt uitgebreid geschreven. De meesten worden zomaar even aangestipt. Wat dat betreft is dit boek vooral een verslag over het verloop van een slopende ziekte en veel minder over literatuur. Toch vond ik het enorm inspirerend. Misschien niet in de laatste plaats omdat Will Schwabe van mijn generatie is en ik ook een moeder van in de zeventig heb.

Het einde van de psychologie

Zo kwam ik te weten dat “Crossing to Safety”, dat Wallace Stegner op zevenentachtig jarige leeftijd schreef, het vaakst wordt genoemd als Will Schwalbe, die eenentwintig jaar in het boekenvak heeft gezeten, aan boekhandelaren vraagt wat ze het mooiste boek vinden: “… Ik ging kopje-onder, werd erdoor opgeslokt en kwam in de toestand: ‘Zie je niet dat ik aan het lezen ben?’ …”. Een aanrader dus.
Hij vertelt tot mijn verrassing over de avonturenboeken van MacLean, die ik zelf niet las (volgens mij heb ik maar één razendspannende thriller in mijn jeugd gelezen: “Het Kennedy-complot” van Jeffrey Archer: ik heb het nog steeds), maar waarvan ik mij herinner dat mijn broertjes ze stuk lazen: “… Als kind ging ik ook door een Alistair MacLean-fase: ‘De genadelozen’, ‘De kanonnen van Navarone’, ‘Poppen aan een touwtje’…”.
Over “Joseph und Seine Brüder” van Thomas Mann, een boek van bijna vijftienhonderd (!) bladzijden zegt Mary Anne: “… Het is lastig lezen, maar het is een ongelooflijk boek. Het is een soort studiegids voor elk dilemma en elke gedragsvorm die je maar kunt bedenken. En het is ook best grappig…”. Waarop ik bedacht dat je als je de moed kunt opbrengen deze pil te lezen, je dus alle psychologie-boeken uit het raam kunt gooien.

Christelijk

Over de schrijvers Lewis en Tolkien, waarvan ik ook heel veel heb gelezen, en de meesten in ieder geval de films zullen kennen: “… Toen ik negen jaar oud was, werd ik halsoverkop verliefd op ‘De Hobbit’ van J.R.R. Tolkien…”. Will las ook ‘In de ban van de ring’: “… Mijn broer las in dezelfde periode ‘De kronieken van Narnia’, terwijl ik verrukkelijk opging in Tolkiens Midden-Aarde. We discussieerden erover welke serie boeken het beste was, zoals we ook discussieerden – soms heftig – over Bob Dylan (mijn broer) versus John Denver (ik), of gedurende het jaar dat we in Engeland woonden Liverpool (Doug) versus Manchester United (ik, voornamelijk omdat ik voetballer Georg Best leuk vond) – Will Schwabe is homo. Als gevolg daarvan dacht ik altijd dat een voorkeur voor Tolkien dan wel Lewis wees op een tegengestelde smaak en rivaliteit. (We hadden geen idee dat Tolkien en Lewis in Oxford collega’s en goede vrienden waren geweest.) Mam dacht daar anders over. ‘Ik heb het altijd boeiend gevonden dat je broer de Narnia-boeken het mooist vond en jij Tolkien. Ik denk dat de christelijke symboliek je broer aansprak in de Narnia-boeken en dat jij daar helemaal niet in geïnteresseerd was.’ Grappig genoeg kwam ik er onlangs achter dat Lewis in alle toonaarden ontkende dat zijn boeken christelijke verzinnebeeldingen waren, terwijl Tolkien als belijdend rooms-katholiek benadrukte dat zijn boeken in wezen religieus waren. Op mij maakten Tolkiens boeken altijd een prachtige en zuiver heidense indruk…”. Mary Anne: “…’In feite,’ vervolgde mam, ‘heb ik nog nooit iemand meegemaakt die zowel van Tolkien als van Lewis houdt. Iedereen schijnt of het een of het ander mooi te vinden.' ‘En wat vind jij het mooist?’ ‘Lewis. Maar volgens mij benijdden je broer en ik jou allebei om jouw liefde voor Tolkien. Wij vonden de Narnia-boeken erg mooi, maar jij was bezeten van Tolkien. Je had het zo vaak over Bilbo Balings dat hij voor mij bijna een lid van het gezin werd. Je ging alles, inclusief je eigen naam, opschrijven in runen. Ik trok de grens toen je een stenen pijp wilde gaan roken. Je was negen jaar oud…”. Schitterend toch? Ik heb er nooit zo over nagedacht; maar ik houd ook meer van Tolkien dan Lewis, wat dan wat zegt over mijn blijkbaar heidense aard, ondanks dat ik mij christen noem.
Een episode waar ik breed om moest grijnzen gaat over een kerstavond waarop Mary Anne haar kinderen bij de open haard het kerstverhaal voorleest: “… En opeens begon een van ons te giechelen. Toen begon nog iemand van ons te giechelen, en toen de derde. We wisten dat het ongepast was, maar we konden er niets aan doen. We lachten om niets…”. Anne Mary wordt zo boos dat ze de Bijbel dichtklapt en de kinderen allemaal naar bed stuurt. Ik ben ook opgegroeid met de gewoonte dat er iedere avond na het eten een stukje uit de Bijbel werd gelezen, en af en toe barstten wij ook wel eens zo ongeveer uit elkaar van het lachen om, … ja wat, eigenlijk? Mijn moeder begon dan uiteindelijk mee te doen en hikte: “Hou maar op Albert; dit is echt spotten...”. Maar mijn vader deed net alsof hij niets hoorde, en bleef stug doorlezen.
Fascinerend is een stuk over “Gilead”, een boek waarin het christelijke geloof een belangrijke rol speelt(“… Ze – mam - was dol op de Heilige Schrift en de preken en de muziek. Maar het belangrijkste was dat ze geloofde. Ze geloofde dat Jezus Christus haar verlosser was. Ze geloofde in de wederopstanding en het eeuwige leven. Dat waren geen loze kreten voor haar. Haar geloof schonk haar oprecht plezier en troost. Dat wenste ze mij ook…”), van Marilynne Robinson, die in 2005 de Pulitzerprijs won. Er zijn niet veel goede christelijke auteurs. “… Een van mams lievelingspassages uit ‘Gilead’ was: ‘Dit is belangrijk, ik heb het al aan veel mensen verteld, en mijn vader heeft het aan mij verteld en zijn vader aan hem. Wanneer je een ander mens ontmoet, als je met een medemens te maken hebt, dan is het alsof jou een vraag wordt gesteld. En dan moet je denken: wat vraagt de Heer van mij op dit moment, in deze situatie?’ Ze dacht zo vaak mogelijk aan deze vraag, zei ze, of ze nu vluchtelingen, buschauffeurs of nieuwe collega’s ontmoette...". Dat klinkt misschien mierzoet, maar is het niet. Mary Anne had leidinggevende functies in het onderwijs en werkte bij een organisatie die zich inzette voor vrouwen en kinderen in oorlogsgebieden. Ze reisde onder de allererbarmelijkste omstandigheden de hele wereld af, en kwam terecht in vluchtelingenkampen in Thailand en Afrika, trad op als waarneemster bij verkiezingen in Joegoslavië en werd neergeschoten in Afghanistan. Ze was niet de eerste de beste...

Wreedheid
Will laat haar “Mannen die vrouwen haten” van Stieg Larsson lezen, dat ik ken, maar zo wreed is dat ik eigenlijk niet zo goed wist wat ik ermee moest. Maar “… Toen mam aan Larsson begon, was ze er meteen aan verslingerd. Ze zei dat Lisbeth Salander haar deed denken aan een aantal van haar grilligste en interessantste leerlingen – de middelbare-schoolmeisjes die ze les had gegeven en had toegelaten tot de universiteit, die een eenzame en ellendige jeugd achter de rug hadden en er desondanks in waren geslaagd om met behulp van hun intelligentie en vasthoudendheid carrière te maken. Lisbeth beschikte over dezelfde moed en hetzelfde doorzettingsvermogen dat mam bij veel vluchtelingenvrouwen had gezien, gekoppeld aan wantrouwen jegens de autoriteiten die hun gezag ontleenden aan corruptie, onvoorspelbaarheid en wreedheid. Het is een boek met een sterk feministische ondertoon; het roept weerzin op tegen de misselijkmakende manier waarop vrouwen over de hele wereld worden geïntimideerd, gemarteld en misbruikt. Volgens mam deed het haar denken aan alle bijzondere vrouwen die ze in vluchtelingenkampen had ontmoet, die ondanks het stigma en de mogelijke risico’s de hulpverleners en elkaar openlijk vertelden over de verkrachtingen en andere vormen van seksueel geweld waarmee ze te maken hadden…”. Volgens Mary Anne moeten we veel over wreedheid lezen: “… Dus je vindt het niet erg om sombere boeken te lezen?' ‘Nee, helemaal niet. Wreedheid, daar kan ik niet tegen. En toch is het belangrijk om over wreedheid te lezen.’ ‘Waarom is het belangrijk?’ ‘Omdat je het dan gemakkelijker herkent als je erover hebt gelezen. Dat was altijd het zwaarste in de vluchtelingenkampen, om te luisteren naar de verhalen van de mensen die verkracht of verminkt waren of gedwongen waren om toe te kijken terwijl hun moeder of zuster of kind werd verkracht. Het is zwaar om met dergelijke wreedheden geconfronteerd te worden. Maar mensen kunnen op vele manieren wreed zijn, soms heel subtiel. Ik denk dat we er daarom allemaal over moeten lezen. Ik denk dat het een van de beste dingen is in de toneelstukken van Tenessee Williams. Hij wist wreedheid te typeren, bijvoorbeeld de manier waarop Stanley Blanche behandelt in ‘Tramlijn Begeerte’. Het begint met terloopse opmerkingen en blikken en kleineren. Er zijn vele voorbeelden van Shakespeare, bijvoorbeeld wanneer Goneril King Lear kwelt, of de manier waarop Iago tegen Othello praat. En wat ik van Dickens mooi vind is de manier waarop hij allerlei soorten van wreedheid beschrijft. Je moet deze dingen leren herkennen, meteen al. Het onheil begint bijna altijd met kleine pesterijen.’…”.
Misschien is het meest indrukwekkende boek op dit gebied wel “De smaak van mango” van Mariatu Kamara, dat ik zeker nog eens wil bespreken. De schrijfster heeft geen handen, omdat die zijn afgehakt door kindsoldaten. Als ze na de slachtpartij iemand tegen komt die wil helpen en haar een mango voorhoudt, pakt ze de vrucht tussen haar verminkte armen, omdat ze zelf wil eten: “… ‘Ik kon me niet door hem laten voeren. Het voelde verkeerd om als een klein kind gevoed te worden.’ …”. Ze wil het per se zelf doen. Dat betekent alles voor haar. Als ze dat kan, zal ze het misschien overleven. Het is ook een boek over de immense kracht van vergeving. Ze beseft dat de kindsoldaten eveneens slachtoffer zijn van hun situatie.

Moeder-zoon verhouding

Will Schwalbe idealiseert zijn moeder. Ze is de meest fantastische, geweldige, weergaloze vrouw die er ooit bestaan heeft – volgens hem. De enige keer dat hij haar in paniek heeft gezien was toen ze haar anticonceptiepil aan de hond had gegeven en zelf een ontwormingstablet inslikte (sic!), vertelt hij.
Ze is zeker een sterke vrouw; maar ze zal zich – net als iedereen - heus wel eens somber en alleen en wanhopig hebben gevoeld, denk ik. Het is dat hij er zelf over begint (anders zou ik het er niet over hebben) als hij het heeft over boeken die gaan over een hechte band tussen moeder en zoon: ze zijn vaak een beetje “… nichterig…”, en “… je hebt te maken met het stigma dat je niet wilt worden gezien als een moederskindje…”. Die indruk maakt dit boek wel een beetje – wat m.i. helemaal niet erg is.
Het zou wel leuk zijn als zijn zus Nina, die trouwens ook lesbisch is, een boek over haar moeder zou schrijven. Of als Mary Anne een boek over haarzelf had geschreven. Of als de broer van Will, Doug, een boek zou schrijven over hoe het is als je broer en zus allebei homoseksueel zijn. Waarschijnlijk zou het gezin Schwalbe dan vanuit heel andere invalshoeken worden belicht, wat Will in het begin dan ook aanroert: “… Wat nu volgt is mijn verhaal. Dat gaat grotendeels over mam en mij, en niet zozeer over mijn vader, broer en zus, omdat ik vind dat zij hun eigen verhaal moeten vertellen als en wanneer zij dat willen…”.
Vooralsnog is dit boek vooral een ontroerend requiem.

Uitgave: Ambo/Anthos - 2013, ISBN 978 902 632 762 9, €12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zondag 4 augustus 2013

Een weeffout in onze sterren – John Green


Op verzoek van mijn dochter: het young adult boek “Een weeffout in onze sterren”.
Volgens haar het meest hartverscheurende boek ever, en alhoewel ze lang niet zoveel gelezen heeft als ik natuurlijk - wie wel trouwens :) - kon ze wel eens gelijk hebben. Ik las het in de auto, terwijl ik mij door mijn man naar een feestje liet rijden, twee uur verderop – en dat was natuurlijk het stomste wat ik kon doen. Ik dacht dat ik een aardige harde was, maar dit keer liepen de tranen over mijn wangen. Heel mijn mascara naar de knoppen. Hoofdpersoon Hazel op een van de eerste bladzijden: “… Ik ging naar de praatgroep om dezelfde reden dat ik verpleegkundigen die nauwelijks achttien maanden in opleiding waren, toestond me te vergiftigen met chemicaliën met allerlei exotische namen: ik wilde mijn ouders blij maken. Er is maar één ding erger dan doodgaan aan kanker als je zestien bent, en dat is een kind hebben dat doodgaat aan kanker…”. Zo’n soort boek dus (je kunt nú nog besluiten deze blog weg te klikken…).


De onthulling van een schrijver
John Green (Indianapolis; 1977) schreef “Een weeffout in onze sterren” voor een vriendin met kanker. Hij heeft er vijf jaar over gedaan. En er is meer. Op Wikipedia las ik dat Green voor hij schrijver werd Engels en godsdienstwetenschappen studeerde (wat goed te merken is; het wemelt in het boek van verwijzingen naar schrijvers, kunstenaars, filosofen en theologen – tot mijn verrassing o.a. Rudolf Otto die gezegd zou hebben “… dat zijn werk niet besteed was aan wie nooit in aanraking was geweest met het heilige, aan wie geen non-rationele confrontatie met het 'mysterium tremendum' had ervaren …” - zo’n soort boek dus: je kunt... enz.). Green besloot priester te worden in de Anglicaanse kerk, waar ik van stond te kijken vanwege alle vloeken in het boek. Hij werkte enkele maanden als aalmoezenier in een kinderziekenhuis in Ohio. Daar zag hij veel kinderen sterven. Aha, dacht ik, want al benadrukt hij dat zijn boek om fictie gaat en dat het allemaal verzonnen is; je maakt mij niet wijs dat iemand iets dergelijks kan schrijven zonder op de een of andere manier een ervaringsdeskundige te zijn. “… Verdriet verandert je niet, Hazel. Het onthult je…”, laat hij iemand in het boek zeggen.

Ik ben een granaat
De mooie en intelligente Hazel (heeft al haar vakken afgerond - al gaat ze al drie jaar niet meer naar school; als ze kan volgt ze literatuurcolleges) heeft een ongeneeslijke vorm van longkanker die door een experimenteel medicijn tot stilstand is gebracht. Dag en nacht sjouwt ze een zuurstoffles met zich mee. Iedereen ziet dat ze wat mankeert. Op een praatgroep voor kinderen met kanker ontmoet ze de trekkebenende Augustus Waters, een ongelooflijk grappige jongen met een metaforentic en een beenprothese. Vanwege botkanker. Ze wil het niet: “… Ik ben net, net… ik ben net een granaat, mam. Ik ben een granaat en er komt een moment dat ik ontplof en ik wil het aantal slachtoffers graag tot een minimum beperken…”, toch wordt ze tot over haar oren verliefd op hem.
Hazel laat Augustus het boek dat voor haar het dichts in de buurt van de bijbel komt lezen (het leuke van boeken is dat het vaak over boeken gaat): “… Mijn lievelingsboek, met afstand was Een vorstelijke beproeving, maar dat vertelde ik niet graag. Soms lees je een boek dat je vervult met een raar soort evangelische geestdrift en raak je ervan overtuigd dat de verwoeste wereld nooit meer heel zal worden voordat de hele mensheid dat boek heeft gelezen. En er zijn boeken als Een vorstelijke beproeving, waarover je mensen niet kunt vertellen, boeken die zo bijzonder en zeldzaam en van jou zijn, dat het voelt als verraad om je liefde ervoor rond te bazuinen. Toch vertelde ik het Augustus…”. Het boek breekt middenin een zin af, omdat de hoofdpersoon overlijdt. Hazel wil heel graag weten hoe het verhaal afloopt en heeft zonder succes geprobeerd de schrijver op te sporen. Augustus lukt dat wel: hij blijkt als een soort kluizenaar in Amsterdam te wonen. Als Augustus van een goede doelen stichting zijn Kankerwens in vervulling mag laten gaan neemt hij Hazel en haar moeder mee naar Nederland, en hebben ze een verdraaid gecompliceerd treffen met de geadoreerde schrijver.

Galgenhumor
"Een weeffout in onze sterren" is vooral een eerlijk boek: het loopt niét goed af. Met genadeloze (galgen)humor – die in de vertaling van Nan Lenders bewonderenswaardig overeind is gebleven - beschrijft John Green de wereld van jongeren met kanker. Tussen de lach en de traan bestaat amper verschil. En misschien is dat ook wel de enige manier waarop een integere schrijver met zo’n emotioneel beladen onderwerp om kan gaan (de ondraaglijke lichtheid van het bestaan, enzo).
Green is een taalvirtuoos: “… Het is moeilijk uit te leggen, maar met hen praten voelde als steken en gestoken worden…” en “… Toen maakten zijn zussen en hun zooitje kinderen hun opwachting en dromden met z’n allen de keuken binnen. Ik stond op en omarmde hen allebei en was blij dat hun kinderen, druk en lawaaierig als opgewonden botsende moleculen door de keuken renden en riepen: ‘Jij bent hem nee jij bent hem nee ik was hem maar toen heb ik je getikt je hebt mij niet getikt want dat was niet raak maar ik tik je nu nee eikel dat telt niet DANIEL NOEM JE BROERTJE GEEN EIKEL mam als ik dat woord niet mag zeggen waarom zeg jij dan wel eikel eikel,’ en toen, in koor: eikel, eikel, eikel, eikel,…”.

Een Inspiratie voor Ons Allen
Hazel over de moeizame contacten met leeftijdsgenoten: “… Nog een probleem met Kaitlyn was, denk ik, dat het nooit meer natuurlijk zou voelen om met haar te praten. Alle pogingen tot normale sociale interactie waren alleen maar deprimerend, omdat het zo overduidelijk was dat iedereen die ik de rest van mijn leven zou spreken zich opgelaten en genegeerd zou voelen, behalve misschien kleine kinderen, zoals Jackie, die gewoon niet beter wisten…”. En Augustus over een overleden vriendinnetje: “… ‘Het punt met dode mensen,’ zei hij en stopte. ‘Het punt is dat je klinkt als een klootzak als je ze niet romantiseert, maar de waarheid is… ingewikkelder, denk ik. Je kent vast wel de legende van het stoïcijnse, vastberaden kankerslachtoffer dat heldhaftig en met onmenselijke kracht vecht tegen zijn kanker en nooit klaagt of ophoudt met lachen, zelfs niet als het eind in zicht is?’ ‘Inderdaad,’ zei ik. ‘Goedaardige, grootmoedige zielen die in alles wat ze doen een Inspiratie voor Ons Allen zijn. Wat zijn ze sterk! En wat hebben we een bewondering voor ze!’ ‘Precies, maar in werkelijkheid is het statistisch onwaarschijnlijk dat kankerkinderen, afgezien van ons twee natuurlijk, indrukwekkender of meelevender of volhardender of wat dan ook zijn dan een ander. Caroline was altijd chagrijnig en somber, maar ik vond dat wel leuk. Ik vond het leuk om het gevoel te hebben dat ze mij als enige in de hele wereld had gekozen om niet de pest aan te hebben, en we brachten heel veel tijd samen door en zaten voortdurend op iedereen af te geven: op de verpleging, op de andere kinderen, op onze familie. Maar ik weet niet of zij het was, of de tumor. Een van haar verpleegsters heeft me ooit verteld dat het soort tumor dat Caroline had in ziekenhuiskringen bekendstaat als de Huftertumor omdat je in een monster verandert. Dus is daar dat meisje, dat een vijfde van haar hersens kwijt is en bij wie die Huftertumor is teruggekomen en die nou niet bepaald het toonbeeld van stoïcijnse heldhaftigheid is dat een kankerkind hoort te zijn. Ze was… om eerlijk te zijn was ze een bitch. Maar dat kun je niet zeggen, want ze had een tumor en bovendien is ze, nou ja, ze is dood. En ze had redenen genoeg om niet heel aardig te zijn, snap je?’…”. En verder gaat het over ‘kankervoordeeltjes’ en over hoe ze de auto van de ex van een preventief gedumpt kankervriendje met eieren bekogelen en over de vernederende ervaring als je je eigen bed hebt ondergepiest en over dat als je in de prachtige blauwe ogen van je kankervriendje kijkt je helemaal niets van de ziekte kunt zien en over dat Nederlands geen taal is maar een ‘keelaandoening’ en over dat iedereen zijn stempel op de wereld wil drukken, maar dat je meestal littekens achterlaat …

Geloof jij in een leven na de dood?
De onvermijdelijke levensvragen worden belangrijk als je dicht bij de dood staat:
“… Zomaar uit het niets vroeg Augustus: ‘Geloof jij in een leven na de dood?’ ‘Ik ben van mening dat eeuwigheid een onjuist concept is.’ ‘Je bent zelf een onjuist concept,’ zei hij schamper. ‘Weet ik. Daarom word ik ook uit de roulatie genomen. ‘Dat is niet grappig,’ zei hij, met een blik op de straat. Er reden twee meisjes voorbij op een fiets, de een achterop bij de ander. ‘Kom op,’ zei ik. ‘Dat was een grapje.’ ‘Het idee dat jij uit de roulatie zou worden genomen vind ik niet grappig,’ zei hij. ‘Maar serieus: leven na de dood?’ ‘Nee,’ zei ik en bedacht me toen; ‘Nou, misschien gaat nee wat te ver. Jij?’ ‘Ja,’ zei hij vol overtuiging. ‘Ja, absoluut. Ik geloof niet in een hemel waar je op een eenhoorn rijdt, harp speelt en in wolkenhuizen woont. Maar wel in Iets met een hoofdletter I. Heb ik altijd gedaan.’ ‘Echt?’ vroeg ik. Ik was verrast. Ik had geloven in de hemel eerlijk gezegd altijd geassocieerd met een soort gebrek aan intelligentie. Maar Gus was niet dom. ‘Ja,’ zei hij zachtjes. ‘Ik geloof in die regel uit Een vorstelijke beproeving: ‘De opkomende zon, te stralend in haar kwijnende ogen.’ Volgens mij is dat God, die opkomende zon, en zijn licht is te stralend, en haar ogen kwijnen maar zijn niet verloren (ik dacht onmiddellijk aan 1 Timotëus 6:16). Ik geloof niet dat we terugkeren om rond te spoken bij de levenden of ze te troosten of zo, maar ik denk dat er nog iets met ons gebeurt.’…”.
De vader van Hazel: “… Ik weet niet wat ik geloof, Hazel. Ik dacht dat volwassen zijn betekende dat je wist wat je geloofde, maar dat blijkt tot nu toe niet het geval…”. En even verder: “… ‘Weet je wat ik geloof? Ik herinner me een wiskundecollege dat ik ooit heb gehad, een geweldig college dat werd gegeven door een heel klein oud vrouwtje. Ze had het over de discrete Fouriertransformatie toen ze opeens midden in een zin stopte en zei: ‘Soms heeft het er alle schijn van dat het universum opgemerkt wil worden.’ Dat is wat ik geloof. Ik geloof dat het universum opgemerkt wil worden. Het is extreem onwaarschijnlijk, maar ik denk dat het universum een lichte voorkeur heeft voor bewustzijn, dat het intelligentie beloont omdat het er genoegen in schept als zijn elegantie wordt waargenomen. En wie ben ik, die deel uitmaak van de geschiedenis, om het universum te vertellen dat het – of mijn waarneming ervan – slechts tijdelijk is?’…”.
En dan komt in mijn ogen een eindje verder de priester in John Green naar boven als hij het bovenstaande door Hazel laat omdraaien: “… Gus had gezegd dat hij bang was om vergeten te worden, en ik had gezegd dat hij bang was voor iets universeels en onvermijdelijks, en dat het probleem eigenlijk niet het lijden op zich is, of de vergetelheid op zich, maar de afgrijselijke betekenisloosheid ervan, het wrede nihilisme van lijden. Ik dacht aan mijn vader die had gezegd dat het universum opgemerkt wilde worden. Maar wat wij willen is dat het universum ons opmerkt, dat het het universum ook maar iets kan schelen wat er met ons gebeurt – niet met het collectieve idee van leven, maar met ieder van ons, als individu…”. En dát is nu precies wat er in de Bijbel wordt beweerd: dat jij er oneindig toe doet als persoon.

“Niet door een weeffout in onze sterren, Brutus, Neen, door onszelve zijn wij klein en nietig.” – Shakespeare.
Dit boek is verpletterend.

Voor wie meer wil weten, het NRC publiceerde een intrigerend interview met de schrijver: http://thomasdeveen.wordpress.com/2012/04/28/interview-in-nrc-boeken-john-green/.

16.10.13 - Amsterdam
Mijn dochter ontmoet John Green bij het Anne Frank Huis tijdens de filmopnamen van "The fault in our stars".










Uitgave: Lemniscaat - 2012, vertaling Nan Lenders, 256 blz., ISBN 978 906 770 661 8, €14,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier