donderdag 12 september 2013

Het smalle pad van de liefde – Vonne van der Meer


Vandaag komt de nieuwe roman van Vonne van der Meer (Eindhoven – 1952) uit: “Het smalle pad van de liefde”.
Ik vind haar één van de fijnzinnigste auteurs die Nederland rijk is. Geduldig en voorzichtig neemt ze bezit van je innerlijk: “… Ze was een meer met onvermoede diepten, ijskoud was het water daar…”. Haar eindeloze begrip als alwetende verteller: “… Gun dit gezin zijn schuwe periode, til de steen niet op waaronder het zich schuilhoudt…” en “… De kalme, zachtmoedige naturen worden vaak veronachtzaamd, niet alleen in gezelschap maar ook in verhalen. Laten we daarom nog even bij Pieter stilstaan…”. Haar tastende en zoekende vinden: “… Hier zou dit verhaal opnieuw een andere wending kunnen nemen, een misdaadroman worden over twee geliefden die nog nooit een vlieg kwaad hebben gedaan … maar zo’n verhaal wil dit niet worden, moordenaars worden onze geliefden niet…” en “… Hier had dit verhaal kunnen eindigen, maar er is meer en niet alles laat zich raden…”. Dát is Vonne van der Meer.


Religieus ontwaken
“Het smalle pad van de liefde” is niet alleen maar het zoveelste verhaal over een onmogelijke, want buitenechtelijke, liefde. Vonne van der Meer heeft er nog wat aan toegevoegd: n.m. een verhandeling over geloof. In de literatuur (uitgezonderd natuurlijk de christelijke letteren, dat spreekt voor zich, ik reken daar trouwens alles toe wat bij christelijke uitgeverijen verschijnt) komt godsdienst voornamelijk negatief aan de orde. Religie is een probleem, de kerk is een ramp en God zwijgt. “Knielen op een bed violen” – Jan Siebelink, “Dorsvloer vol confetti” – Franca Treur, “Vurige tong” - Ann De Craemer, ik noem maar een rijtje. Des te opmerkelijker dus Van der Meer: hoe door een offer uit liefde ‘van binnenuit een religieus ontwaken’ - zoals dat in de flaptekst zo mooi wordt samengevat - ontstaat. Kan dat? Zeker. Van der Meer overtuigt mij.

Rillerige, verwaarloosde minnaars
Bij mijn weten heeft alleen Désanne van Brederode (in “Stille zaterdag”: zie mijn blog van 13.12.11) geloof en overspel met elkaar verbonden. Dat is trouwens ook de enige overeenkomst. Zo heftig en mateloos Van Brederode in de liefde opgaat: “… Voor het eerst die avond had Maurice aan Sara gedacht. Aan zijn eigen, belachelijke huilbuien in hun begintijd. Zonder snikken, zonder stuwingen en samentrekkingen in zijn middenrif, een enkele keer zelfs zonder ergerlijke snotneus, zonder gesnuif; een huilen dat opkwam bij de gedachte aan haar, aan wat hij dan toch nog van de gewiste sms’jes, van de zinnen die ze had uitgesproken had onthouden, een huilen van woede en teleurstelling soms, in haar, vaker nog in hemzelf, een huilen om het huilen van verlangen. Naar een stille omhelzing die zou overgaan in meer, en nog veel meer, het meeste – een omhelzing waarin ze zich konden verbergen, niet voor God, maar voor de hoekige, de starre, stramme, oud geworden wereld, de meningenmachine, het perpetuum mobile van oordeel dat op oordeel volgde. Een vrijage als een vluchten in elkaar: tot er van hen niets meer zou resten dan één enkel licht, een onderwaterlamp, een bovenwaterlamp, hun opkomende, stralende morgenster. Als in dat kerstliedje uit zijn kindertijd. De raadselachtige woorden in de vierde regel: ‘Bode van de luister’…”
(even ademhalen), zo rustig en aandachtig blijft Van der Meer: “… Het was voor het eerst dat ze in elkaars gezelschap een lange stilte lieten vallen, een groter blijk van vertrouwen was er voor May niet…”.
Bij Van Brederode blijft het trouwens bij een verpletterende, maar platonische vriendschap; bij Van der Meer is er veel meer aan de hand: “… Ze keken elkaar alleen maar aan, kijken werd strelen werd kussen…” en “… Het waren geen rillerige, verwaarloosde minnaars die zich aan elkaar laafden…”.
Nog een verschil is dat Van Brederode schrijft over twee overtuigde christenen. De personages in het boek van Van der Meer hebben, in eerste instantie, niets met geloof.

Iedereen vindt elkaar wel héél erg leuk
Het verhaal. May en Pieter brengen - met twee kinderen - de zomervakantie door bij het gezin van hun vrienden, Francoise en Floris - met twee kinderen -, in Frankrijk. Iedereen vindt elkaar wel héél erg leuk. Er ontstaat een broeierig sfeertje, en voor ze het weten hebben May en Floris een overrompelende relatie met elkaar. Inclusief alles erop en eraan. Verder ga ik daar niet zoveel over zeggen; het boek moet wel een beetje spannend blijven. In ieder geval beseffen beiden op tijd dat het wel heel egoïstisch is om vanwege hun verhouding twee gezinnen te ruïneren, en zetten ze er een punt achter.

Ontwikkelingsmodel
May, de hoofdpersoon, keert ziek van liefde huiswaarts. Toch maakt haar beslissing een ander mens van haar: “… Ze ontwaakt niet met het schamele gevoel dat haar iets is afgenomen, maar ontdekt dat ze iets heeft teruggekregen: de zekerheid dat ze wel heel veel van Pieter en de kinderen moet houden, want anders had ze dit offer niet gebracht. Ze heeft haar eigen weefsel intact gelaten en Floris het zijne, en samen hebben ze het grote weefsel heel weten te houden. Dat verbindt hen nu. Ze is trots op hem en zichzelf: ze zijn boven zichzelf uitgestegen…”. Het maakt haar genereuzer, ruimhartiger, aardiger, onzelfzuchtiger.
Ze biecht haar geheim op bij een oude vriendin en collega, Heleen, een non, die haar leert haar gevoelens religieus te duiden Het deed mij heel erg deed denken aan wat psychiater Bram Bakker in het filmpje dat ik in mijn blog over “Echt Sexy” heb geplaatst zegt over seks als ‘ontwikkelingsmodel’. Je wordt rijper, sterker, gelukkiger, wijzer, evenwichtiger van een langdurige en bevredigende relatie; ook en misschien wel juist doordat zo’n relatie niet vanzelfsprekend is. Door er moeite voor te doen groei je. Misschien werkt religie ook wel als ‘ontwikkelingsmodel’. In ieder geval beschrijft Vonne van der Meer het op deze manier (wat impliceert dat ongelovigen zich misschien wel veel meer ontzeggen dan beseft wordt).

Schrijnend gebrek aan ritueel

Eigenlijk begint May’s geloofsontwikkeling al in Frankrijk, als de twee jongste meisjes druk in de weer gaan met het bouwen van een kapelletje achterin de tuin: voor alle dode mensen - een broertje, een oma. De ouders laten hen begaan. Als het af is nemen ze de inwijding heel serieus, maar is er een schrijnend gebrek aan ritueel. Niemand kent een gebed of heilige woorden. Dan zakt Floris op zijn knieën en zingt vanuit zijn tenen ("... Kon ze maar knielen zoals hij... Smeken zoals hij...") het hartverscheurende “Tears in Heaven”, dat Eric Clapton schreef n.a.v. het dodelijke ongeval van zijn vierjarige zoontje.

Zo is de mens
Thuis verdiept May zich in het geloof van Heleen, die haar “Het Onze Vader” leert (ik voel me net een undercover agent die een geheime code doorgeeft) en een paar religieuze boeken leent. Er worden godsdienstige discussies gevoerd die hier en daar het nivo van de preken die ik sinds mijn dertigste hoor (iedereen die de kolom hiernaast bestudeert weet dat ik bijna vijftig ben, dus ik ben al zo’n twintig jaar bezig) naar de kroon steken, zo niet overstijgen. Over de zogenaamde ‘haatpsalmen’ b.v.: “… ‘Zo’n tirade in een psalm gaat altijd over een reële tegenstander,’ zei ze, in haar stem klonk geen spoor van ongeduld. ‘Een wrede bezetter, een vijandige macht. Zeg: de Duitsers of de Japanners in de oorlog. En het kan nog veel erger, hoor. In één psalm wenst de dichter dat de baby’s van de Babyloniërs tegen de rotsen te pletter worden geslagen.’ May kneep haar ogen toe, ze zag het duidelijk voor zich. ‘Maar dat is toch biddend haten? Of denk jij als je die zinnen leest voortdurend aan de context?’ ‘Nee, ook wel eens aan pooiers die hun vrouwen in elkaar slaan. Die heb ik gehaat en nog. Maar ik geef toe: het is ongemakkelijk. Guardini schrijft over dit soort teksten: “De schrijver zegt niet: zo is het en het is goed. Maar: Zo is de mens.” ‘Ik niet. Ik ben niet haatdragend. Nooit geweest ook.’…”.
Maar. Net als May zich zo verheven voelt dat niets haar meer kan deren, komt de vrouw van Floris - vanwege een congres in Amsterdam - logeren. ‘s Nachts verandert Francoise in een hoopje ellende dat wakker ligt vanwege buikkramp. Ze vertelt dat ze haar man ervan verdenkt een verhouding te hebben. En ze weet ook nog met wie: een kunsthistoricus, Melissa. May’s wereld stort in. Ze voelt zich nog erger belazerd dan Francoise. De man van wie ze houdt geeft niets om haar. Al haar gevoelens over zelfopoffering stellen niets voor. Haar religieuze zoektocht is gebaseerd op leugens. Dat kan toch nooit tot iets als ‘waarheid’ leiden? “… Francoise keek haar aan, er stonden tranen in haar ogen. May vluchtte de kamer uit, de trap af. Terwijl ze water opzette voor thee en een kruik, en beschuiten op een bordje legde, bij alles wat ze deed, dacht ze: Het komt niet door mij dat ze zo lijdt. Niet door mij, niet door mij maar door Melissa. Ik zou het niet kunnen verdragen haar in deze toestand te zien en te weten dat het mijn schuld was…”.
Dat had ze gedacht. Als ze moed vat om een paar paniekerige berichtjes van Floris op haar mobieltje te lezen, dringt het langzaam tot haar door, dat zij en Floris die zomer zijn gezien, en Francoise iemand anders aanziet voor wie in werkelijkheid zijzelf was. May ‘struikelt’ van inzicht naar inzicht.

Gij zijt die man
Vanzelf kwam het bijbelverhaal over koning David bij mij boven, die een heftige confrontatie heeft met de profeet Nathan (2 Samuel 12). De profeet vertelt over een rijke man met een enorme kudde. Als hij bezoek krijgt, rooft hij echter het enige, liefdevol gekoesterde lammetje van een arme man, om het zijn gast als maaltijd voor te zetten. Koning David ontsteekt in woede en zegt dat die rijke man onmiddellijk gedood moet worden. Waarop Nathan zegt: “Gij zijt die man!...”. David heeft namelijk de mooie vrouw van zijn dappere krijgsheer Uria geschaakt, nadat hij Uria op de gevaarlijkste plek in zijn leger heeft gezet, wat hem zijn leven kostte.
May gaat door een diep dal van wroeging en schuld, waarin ze geraakt wordt door een vertaling van een gedicht van Milosz, dat ze in een boekje vindt dat Heleen haar heeft gegeven. Het is zo mooi, dat ik het in zijn geheel citeer, ook al wordt mijn blog daardoor veel te lang:

Op zekere leeftijd

Wij wilden zonden bekennen en er was niemand aan wie.
De wolken wilden ze niet aanhoren, noch de wind
Die een voor een alle zeeën bezoekt.
Het lukte ons niet de dieren te interesseren.
De honden, ontgoocheld, wachtten op een bevel.
De kat, immoreel als altijd, viel in slaap.
Een persoon, ons schijnbaar genegen,
Was niet geneigd te luisteren naar wat vroeger gebeurd was.
Gesprekken met anderen, bij wodka of koffie,
Hoefden we niet te rekken na het eerste signaal van verveling.
Het zou vernederend geweest zijn een man met diploma
Per uur te betalen voor een luisterend oor.
Kerken. Misschien de kerken. Maar wat daar bekennen?
Dat wij onszelf ooit mooi en edel vonden,
Maar dat later, op deze plaats, een afzichtelijke pad
De dikke spleetogen opent
En men weet: ‘Dat ben ik’…


Door mijn grote schuld
Mea culpa. Mea culpa. Mea maxima culpa: “… Te grote woorden, had ze ooit tegen Heleen gezegd. Je hebt toch niet iedere keer dat je die zin uitspreekt een enorme zonde begaan? Dat bestaat niet. Hoe krijg je het over je lippen? Haar gesputter had Heleen geamuseerd. Er was altijd wel iets verkeerd gegaan in woord en gedachte, in doen en laten. Heleen laadde die woorden, iedere keer met een ander tekort. Soms groot, soms klein. Het was niet nodig de tekst te veranderen, zij hoopte dat de tekst haar veranderde…”.

Een smalle weg
Op het eind van het boek, loopt May een kerk binnen en kijkt naar een crucifix. Ze heeft het gevoel dat de gekruisigde Christus alwetend naar haar glimlacht; een glimlach
“… even liefdevol als spottend, van iemand die haar beter kende dan zij zichzelf kende. Terwijl ze terugglimlachte, was het alsof er een hand over haar gezicht streek en de glimlach werd een gloed die door haar hele lichaam trok. Er was geen onderscheid meer tussen haar lichaam en de ruimte, en alles wat zich in die ruimte bevond en wie daar nog was. Geen afstand. Er was alleen een gloed, in haar lichaam en om haar heen, een vlam waar de laatste resten pijn en schaamte op afvlogen, als motten, en in verbrandden…”.
Amen.
Op de vraag ‘waarom ik zoveel lees’ antwoord ik altijd gekscherend dat ik op zoek ben naar ‘het ultieme christelijke boek’. Misschien heb ik het eindelijk gevonden!

Francesco Petrarca (1304-1374): “… Het leven dat wij het gelukzalige noemen, bevindt zich op een hoge plaats; een smalle weg, zegt men, leidt daarheen…”.

Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=UblUGgp3ycE

Uitgave: Atlas/Contact - 2013, ISBN 978 902 544 123 4, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

4 opmerkingen :

  1. Je maakt me nieuwsgierig naar dit boek. Het doet me ook wel denken aan ons leeskringboek voor de volgende bijeenkomst. In dat boek wordt een echtpaar stil gezet bij hun relatie.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dat is "Dat weet je niet", he? Ik heb er nog niet naar gekeken, maar het is wel leuk om het e.e.a. met elkaar te vergelijken.
    Ik vind het echt heel bijzonder hoe Vonne van der Meer zo'n oeroud thema als verliefdheid een compleet nieuwe draai weet te geven.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Boeiende recensie, Evelien. Ik heb die genoemd in mijn blogartikel: Vonne van der Meer over Het smalle pad van de liefde, ook dat daarin het gedicht van Milosz integraal staat opgenomen.
    Ik ga ook weer eens Petrarca uit de kast halen.
    Overigens leuke profielfoto!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Aha, ik dacht al: waar komen al die bezoekers vandaan... Bedankt!

    BeantwoordenVerwijderen