dinsdag 1 oktober 2013

Speeldrift – Juli Zeh


“Speeldrift” dus: een roman die uitlegt wat nihilistisch leven is.
Volgens Paul van Tongeren (zie mijn vorige blog) wordt het denken van
Nietzsche samengevat in de steekwoorden: ‘Wille zur Macht’, ‘Ewige Wiederkehr des Gleichen’, ‘Űbermensch’, ‘Nihilismus’ en 'Umwerting aller Werte’. De Duitse schrijfster Juli Zeh (1974) geeft deze thema’s tot in hun uiterste konsekwenties gestalte in dit adembenemende drama, dat zich afspeelt op een dure particuliere middelbare school: het Ernst Bloch-gymnasium in Bonn. Een school waar probleemgevallen nog een laatste kans krijgen. Het doet allemaal best een beetje denken aan “De eenzaamheid van de priemgetallen” van Paolo Giordano (zie mijn blog van 28.06.11) – met dit verschil, dat er in het eerste boek zo ongeveer een ‘pacemaker nodig is om gevoel op te wekken’, terwijl het laatste er in verdrinkt. En aan het onnavolgbare (dacht ik altijd) “De verborgen geschiedenis” van Donna Tartt, ook een roman die zich afspeelt onder scholieren. Nietzsche mag dan ‘de filosoof met de hamer’ zijn, Juli Zeh is onbeslist ‘de auteur met de hamer’. Ze ramt het verhaal door je strot op een manier die maar twee reacties kan oproepen: ‘slikken’ of ‘stikken’. De andere boeken kunnen er in de verste verte niet aan tippen.

Moraalonderzoek
"Speeldrift" begint en eindigt met een juriste (Juli Zeh is zelf rechtsdeskundige) die peinst over de grondslagen van goed en kwaad naar aanleiding van een zaak die de poten onder haar onaantastbare rechterstoel vandaan zaagt: “… Wat als de nazaten van de nihilisten allang vertrokken waren uit de stoffige winkels van de religieuze koopwaar die we onze wereldbeschouwing noemen? Wanneer ze de half leeggeruimde pakhuizen van waarden en gewichtigheden, van het nuttige en noodzakelijke, het zuivere en juiste hadden verlaten om over de wildpaden van de jungle terug te keren, daarheen waar we ze niet meer kunnen zien, laat staan bereiken? Wat als de bijbel, grondwet en strafrecht voor hen nooit meer hadden betekend dan een handleiding en wat spelregels voor een gezelschapsspel?...”. Het doet me denken aan titels als “Geloven in een God die niet bestaat” van de atheïstische dominee Klaas Hendrikse, en “Religie voor atheïsten” van lifestyle–alleen het woord al– goeroe Alain de Botton, en de echo in “Alles wat er was” van Hannah Bervoets (zie mijn blog van 18.03.13) : “… Het gaat er niet om wat je doet. Het gaat erom wat de mensen gelóven dat je doet…”. De onwaarachtigheid druipt er toch van af?! Speeldrift: “Honesty is just a lonely word” – Billy Joel.
Zeh: “… Wat als ze politiek, liefde en economie als een wedstrijd beschouwden? Wanneer ‘het goede’ voor hen de grootst mogelijke efficiency zou zijn tegen het kleinst mogelijke verliesrisico, ‘het slechte’ daarentegen niets dan een suboptimaal resultaat? Als we hun motieven niet meer zouden begrijpen, omdat die er niet zijn?...”. Met andere woorden voor wie dit allemaal als duistere abacadraba in de oren klinkt: als God niet bestaat, wie bepaalt dan welke normen en waarden van belang zijn en hoe weten we wat goed is en wat slecht? De rest van het boek is te beschouwen als een casus van dit moraalonderzoek.

Wil je met me spelen?
De spelers op het strijdtoneel: kinderen van het ‘niets’. In eerste instantie: Ada en Olaf. Twee hyperintelligente pubers, moeilijke zwijgers, lonely wolves, die geen aansluiting vinden in hun klas. De veertienjarige Ada - die nu eens niet knap is: klein, gedrongen, grote borsten, groot hoofd - staat in haar foute kleren stiekem te roken tussen de veel oudere ‘fluweel- en zijdezachte prinsesjes’; ze heeft een aantal klassen overgeslagen. Ada is ‘koud, hard en snel’; want ook nog een uitmuntende hardloopster.
Olaf, in zijn heavy-metal-look, praat alleen als een waterval als hij het over zijn muziek kan hebben. Dat vindt elkaar, nadat Ada hevig te pakken is genomen door drie vazallen van een mooi koninginnetje, die ze om haar domheid heeft beledigd.
Als Olaf zestien wordt vindt een ‘vriend’ dat het tijd wordt voor zijn ontmaagding. Een taak die Ada zonder scrupules op zich neemt en wordt beschreven als een regelrechte aanranding waarna haar ‘beschermer’ als een verwonde krijger uit het zicht verdwijnt.
En dan duikt pas de echte duivel op. De ‘Űbermensch’. Alev, een nieuwe leerling, een halve Egyptenaar, die met zijn welsprekendheid iedereen om zijn vingers windt. Ada en Alev loeren en draaien een tijdje om elkaar heen en uiteindelijk slaan ze een pact. Ze chanteren een leraar, de aardige Smutek – Ada verleidt hem in de gymzaal, en Alev filmt de hele boel – niet eens om geld, maar zuiver om ‘het spel’ (Alev is trouwens impotent; een feit waar hij bijzonder trots op is). ‘Wille zur Macht’. Tot hoever kun je gaan?

Transcendentale dakloosheid
Eigenlijk is er in het hele boek maar één iemand te vinden die nog iets van de oude waarden en normen, die in Europa de chaos beteugelen, uitdraagt; de ouderwetse geschiedenisleraar Höfi. Ada luistert graag naar hem: “… Al tijdens het toetje was Höfi over het verlies van waarden en de transcendentale dakloosheid begonnen, en hij had voortdurend naar zijn bord gekeken, alsof het hem koud liet of iemand luisterde of niet. Ada liet hem praten en wachtte geduldig af tot het duidelijk werd waar hij naartoe wilde. Haar mening over dit onderwerp, die zo beknopt was dat er maar weinig woorden voor nodig waren, had ze meteen bij het begin naar voren gebracht. De menselijke behoefte aan transcendentie was een vastaande grootheid, zoiets als honger die dagelijks naar een bepaalde hoeveelheid calorieën verlangt. Als dit verlangen niet bevredigd werd, liep de menselijke ziel bedelend door het land – een gemakkelijke prooi voor iedere rattenvanger. Wat een ziel dan wel was, had Höfi gevraagd en als antwoord had hij gekregen dat de ziel dat streven in de mens was dat tot elke prijs in een God wilde geloven. Zijzelf, Ada, kon daar weinig over zeggen, omdat ze zoiets niet had. Höfi vertrok zijn mond tot een ‘dat dacht ik wel’-lachje…”. Hij is degene die in het lerarencorps de boel bij elkaar houdt. Maar uitgerekend deze Höfi pleegt zelfmoord waardoor de chaos toeslaat: “… Waarheen bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen we niet voortdurend? Zowel naar achter, opzij, als naar voren, naar alle kanten?...” – Nietzsche / Die fröhliche Wissenschaft. Uiteindelijk slaat Smutek Alev, die hem elke vrijdag tot seks met Ada dwingt, in elkaar, waardoor ze met z’n allen in de rechtbank verzeilen, en Ada een pleidooi houdt waarvan je haren ten berge rijzen.

Horror vacui
Ada en Alev noemen zich ‘de nazaten van nihilisten’: “… De nihilisten geloofden tenminste nog dat er iets was waarin ze niét konden geloven…’. In een discussie een eindje verder: “… Dus jullie geloven nergens in. We hebben niets meer waarin we kunnen geloven. Logisch gezien volgt daaruit dat we in alles geloven. On-verschillig, niets maakt nog verschil… Het niets kan geen voorwerp van een mening zijn. Het is de afwezigheid van dingen, een lege ruimte, die de menselijke wil voortdurend probeert te vullen. Het is oorsprong en doel, achtergrond van ons bestaan, een levensnoodzaak en een levensbedreiging. De mensen noemen het ‘Iets’, lopen eromheen en zetten hun gedachtebouwsels erop alsof het om een vaste ondergrond ging. Ik ben nooit tot die vergissing in staat geweest. Planmatig ronddwalen in ons tijdperk heeft niet alleen nadelen. Achter het verlies van geloof is het de laatste schutswal voor het laatste inzicht…”. Ach ja; dat godvormige gat in ons midden. Maarten t’ Hart heeft helemaal gelijk met zijn: “Wie God verlaat heeft (het) niets te vrezen”. Horror Vacui. Ada: “… Alsof de ziel de zetel van het goede in de mens zou zijn! Een ziel is een spiraalvormig gedraaide holle ruimte waardoor een pistoolkogel vliegt; je zou ook kunnen zeggen: een dodelijk gat. Waar is de ziel als de Duitsers in alle windrichtingen marcheren om op de halve aardbol dood en verderf te zaaien? Waar is zij, als kinderen met afgeslagen hoofden van andere kinderen voetballen?...”. Waar is zij als in Nigeria 50 studenten in hun slaap worden doodgeschoten door fanatieke moslimextremisten (voeg ik er nog maar eens ten overvloede aan toe)? “… Is de ziel de plaats waar het gevoel om niet te kunnen verdragen wat onze soortgenoten misdrijven naast het vermogen zit om precies hetzelfde te doen?...”.

Het leven is een spelletje
Voor Ada is de oplossing het pragmatisme. Dat: “… vervangt voor ons alles wat vroeger de grote ideeën, de ideologieën en godsdiensten, het geloof in vrede, mensenrechten en democratie te bieden hadden. Het pragmatisme verhindert ons om misdadigers te worden, of maakt die juist van ons als het nodig is. Het wettigt het bestaan van een rechtsstelsel, van familie en werk, het maakt ons vriendelijk en raadt ons aan om voor een prettig aandoend uiterlijk te zorgen. Nadat we ons geleidelijk van alle plichten ontdaan hebben, zorgt één enkele begeleider voor ons: het pragmatisme. Je zult het zien, Smutek: ons, die nergens meer in geloven, ontbreekt het waarlijk aan niets!...”.
Alleen het ‘spel’ blijft over: “… ‘Vrijheid, gelijkheid, rechtszekerheid,’ lalde Alev. ‘Het spel is toonbeeld van de democratische manier van leven. Het is de laatste zijnsvorm die ons rest. De drang tot spelen vervangt religiositeit, beheerst de beurs, de rechtszalen, de media en dat is wat ons sinds de dood van God mentaal in leven houdt…”.
Ada in het gerechtsgebouw: “… Mensen konden niets anders zijn dan mensen. Ze trokken toga’s aan of kregen handboeien om en deden wat er van hen verwacht werd. In dit gebouw was het hun taak om voor de fantoompijn van een geamputeerd systeem van normen en waarden te zorgen…”. En tegen de rechter:”… Daarstraks op de gang is me duidelijk geworden, dat u hier aan archeologie doet. U komt mij voor als iemand die bij een skelet nog hartmassage en mond-op-mondbeademing probeert. Zo’n vonnis moet een necrofiele handeling zijn. Of laat ik het wat minder morbide uitdrukken: u brult strijdkreten over slagvelden die door overlevenden allang zijn verlaten…”.

Boodschap van de dwaze mens
Ook in dit boek komt een liedje voor dat de hopeloze essentie van het verhaal niet beter kan uitdrukken. Voor wie het aankan: Evanescence met “Tourniquet”.
Het ongekend erudiete post-nihilistische “Speeldrift” (452 blz.), dat prachtig is vertaald door John Breeschoten, werd niet onverdeeld ontvangen door de recensenten. Waarschijnlijk kwam het, net als de boodschap van ‘De dwaze mens’ in “Die fröhliche Wissenschaft” (zie mijn vorige blog) veel te vroeg. De meesten van ons geloven immers nog wel in ‘iets’.

Uitgave: Ambo/Anthos - 2006, vertaling John Breeschoten, 451 blz., ISBN 978 904 141 205 8, €17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten