zondag 24 november 2013

De tovenaar en de dominee – Henk Vreekamp


Subtitel: Over de verschijning van God

Het tweede deel van de Veluwe-trilogie is een totaal ander boek dan het eerste (zie hier). Hierin beschrijft Henk Vreekamp zijn wortels, die in Hoevelaken liggen. Het is een moeilijk boek, zelfs zo moeilijk dat ik mij afvraag of je niet de nodige basiskennis van de - gereformeerde - theologie moet hebben, wil je het allemaal nog kunnen volgen. Vreekamp begint met te verwijzen naar "Hoe God verdween uit Jorwerd" van Geert Mak en "Knielen op een bed violen" van Jan Siebelink. Allebei bestsellers indertijd. Het eerste heb ik niet gelezen, het laatste wel. Als je niets met theologie hebt, is het misschien raadzaam deze twee verhalen te lezen voor je aan “De tovenaar en de dominee” begint.


Muizenissen
Het klinkt absurd, maar in het voorgeslacht van Henk Vreekamp bevond zich een grootvader die ‘witte muizen’ kon toveren (hij ging trouwens gewoon naar de kerk):
“… Zo nam hij een hand met zand en strooide dat vanaf de hilt op de deel en ’t waren ineens muizen en kikkers. Wel honderden vlogen over de deel…”. Ik had nog nooit over zulke vreemde toestanden gehoord, maar in de jaren zestig, blijkt het P.J. Meertens Instituut in Amsterdam (van de Voskuil- boeken ja, die ik tot mijn schande nooit heb gelezen), onderzoek te hebben gedaan naar dergelijke verhalen op de Veluwe: “… Zo’n honderd jaar geleden lijkt de toverkunst met witte muizen nog welig te tieren in de Gelderse Vallei en Oost-Utrecht. Heupers trekt van Lunteren tot Muiden en van Nijkerk tot Driebergen de regio door, op zoek naar onvervalste toverij. Onderweg raken maar liefst vierenveertig zegslieden aan de praat over de witte muis…” (waarschijnlijk gaat het om epilepsie-lijders: wit schuim op de mond, enzo). Er worden 6000 (!) toverijsagen verzameld.

Bevindelijke vroomheid
Daarnaast komt Vreekamp op de proppen met een voorvader die militair was tijdens de eerste wereldoorlog, en waarvan de briefwisseling met zijn geliefde bewaard is gebleven.
In deze brieven komt de bevindelijke vroomheid naar voren die ook de vader in “Knielen op een bed violen”, het mega-succes van Jan Siebelink, eigen is. Ik snap nog steeds niet waarom dat boek zo’n geweldige hype geworden is in Nederland: ik vond het een ongelooflijk deprimerend verhaal – eerlijk gezegd.
Ook Vreekamp tekent iemand die volkomen opgaat in zijn geloof. Hij was soldaat, hij moet toch haast wat gehoord hebben van de gruwelijkheden tijdens de loopgravenoorlog - ook al waren wij onafhankelijk? Al die jongens die omkwamen, het gifgas, de Belgen die bij ons een goed heenkomen zochten: er is niets over te vinden in zijn brieven. Of heeft Vreekamp deze aantekeningen er bewust buiten gehouden omdat hij het alleen over zijn vroomheid wilde hebben? Ondanks zijn overgodsdienstigheid is het best te harden tussen de andere dienstplichtigen. Hij voelt zich geen vreemde eend in de bijt. Er wordt helaas niet altijd gebeden voor het eten, “… Ze vallen aan als beesten…”, dan voelt hij zich wel eens alleen. Maar verder niet. Misschien was het in die tijd gewoon veel normaler om religieus te zijn dan nu.
Zijn vroomheid wordt gekenmerkt door een hoog ‘tale Kanaänsgehalte’, een soort eigen groepstaal die de bevindelijke kring er op nahoudt. Een paar opvallende kenmerken zijn de verkleinwoorden: uurtjes van korte duurtjes, psalmversjes, een blijmoedig dagje, enz.; en de eindeloos zich herhalende godsdienstige clichés - hoe bekender hoe aangenamer - waarmee een soort analyse van de geestelijke staat wordt verwoord die mij verrassend genoeg doen denken aan de inzichten uit de dieptepsychologie, waar toen nog echt niemand van had gehoord.

Het ‘volkje’
De ingewijden zijn het ware volk van God. Het ‘volkje’. De uitverkorenen. De bekeerden. Een soort van bijzondere heiligen die een rechtstreekse verbinding lijken te hebben met God. Reken maar dat dat je macht geef. Je bent bijna onaantastbaar. Onder elkaar wordt beoordeeld wie dat zijn (je moet jezelf wel weten te verkopen): de meeste gewone kerkgangers in elk geval niet.
Ik weet niet zo goed wat ik er van moet denken. Bij mij komt de vader in “Knielen op een bed violen” over als een enorme egoïst. Vreekamp: “… Zo werpt een jongere broer van Jan Siebelink zijn vader voor de voeten dat deze hem nooit gezien heeft. ‘Ik fietste achter je aan op mijn driewieler, maar je stuurde me weg, want je dacht alleen aan je eigen ziel die gered moest worden. Alles draait om jou, om jouw zogenaamde uitverkiezing, om jouw redding. Ik heb een vader die gered wil worden. Of anderen eeuwig branden (in de hel), snakkend naar een druppel water, maakt niet uit. Hij heeft een stem gehoord, wij niet…”. Iedereen lijdt aan het geloof van de vader: zijn vrouw en de jongens worden afgewezen en buitengesloten, van zijn moeizaam verdiende geld koopt hij stiekem godsdienstige boeken, de kwekerij gaat naar de knoppen.
Vreekamp heeft het over ‘gezelschappen’ waarin mensen tijdens het vertoog over hun persoonlijke geloofservaring dusdanig in trance raken dat ze in de derde persoonsvorm overgaan als ze het over zichzelf hebben: ‘Hij mocht nog even in de ruimte staan’ en ‘Hij kreeg nog een woordje van boven’. Alsof ze vanaf een afstandje naar zichzelf staan te staren. Ik vind het eng en bizar. Dit is toch Narcissus ten voeten uit (als hij in het water kijkt wordt hij verliefd op zijn eigen spiegelbeeld)?
Ik moest denken aan de Friese koning Redband, die terwijl hij met één been in het doopvont stond, aan de prediker vroeg of zijn dode stamgenoten in de hemel waren en toen hij daar een ontkennend antwoord op kreeg terugstapte, en zei dat hij dan liever met zijn voorouders in de hel was. Kijk; dat vind ik een mooier, en eigenlijk ‘christelijker’ verhaal. Want uiteindelijk gaat het toch om de liefde. Als je het grote gebod van het christendom – God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf – letterlijk door midden hakt zodat je alleen het eerste gedeelte overhoudt, heb je het dan nog wel over ‘christendom’? Het evenwicht raakt zoek. Het gaat om een mystiek die volkomen losgezongen is van het basale leven. Alleen het gevoel telt.
Soms worden mensen die het over Christus hebben, verachtelijk ‘christusmannetjes’ genoemd, vertelt Vreekamp. Aan de historische Christus heb je niets; het gaat om de Christus in je hart. Dan is er dus bijna sprake van ‘geloven in een God die niet bestaat’. Wanneer dwaalt een christen zover af dat hij een ketter wordt? Vreekamp haalt de theoloog Van Ruler aan die in zijn essay “Ultra-Gereformeerd en Vrijzinnig” (1970) deze bijna autistische vorm van bevindelijkeid dan ook betitelt als ‘gnostiek’. Voor de liefhebber: zie hier. Ik kende het niet. Het is wel gedateerd, maar ik vond het zeer verhelderend om te lezen.

Vraag
Vreekamp stelt in zijn boek een vraag die mij ook zorgen baart. Hoe komt het dat kerkdiensten zo vaak als ‘saai’ worden ervaren? Als de kerken leeglopen (wat ik niet gek vind), moeten we dan niet eens gaan kijken naar dié dominees die wél massaal publiek trekken? Hij noemt een aantal charismatische figuren uit het bevindelijke verleden: Van der Wal, Fraanje, Paauwe, Kuypers (van de ‘Nijkerkse beroeringen’: een soort opwekkingsbeweging – volgens de laatste inzichten misschien wel beïnvloed door de giftige dampen die vrij kwamen tijdens de welig tierende tabaksteelt). Dan zegt hij: ‘Zij begrepen de mythen van het volk’.
Ik denk dat dat heel erg waar is. Als je dat niet doet, preek je in het luchtledige, wordt de kerkdienst kitsch, zegt iemand in het boek. Je ziet dat terug in de literatuur. Gisteren besprak ik met een groep "Het pauperparadijs" van Suzanna Jansen, dat over landlopers gaat. Inmiddels de 52ste (!) druk. Hoe kan het dat een boek zó aanspreekt? Waarschijnlijk dus hierdoor. Siebelink deed dat ook. Vreekamp stelt zelfs dat als je niets van de bevindelijke godsdienst weet je de Nederlandse volksziel niet goed kunt begrijpen.
Nou, dan heeft Siebelink zijn functie dus.
Literatuur heeft te maken met (volks)identiteit. Maar religie ook. Hitler sprak als geen ander de mythe van het volk. Er zit een gevaarlijke kant aan – het kan dus ook heel erg fout gaan. Als ik het goed begrijp, verwoordt Vreekamp dit als hij het heeft over ‘de wraak van de mystiek’; waaronder ook een bevinding valt die nergens anders meer op stoelt dan het eigen hart.

Spitten en niet moe worden
Vreekamp komt met zijn eigen visie op geloof en ambt. Ik ben geen theoloog; ik vond het zware stukken. Temeer daar hij in een hele poëtische stijl schrijft zodat je als leek soms een beetje moet gissen naar wat hij bedoelt. Hij definieert het geloof als een mysterie:
“… De God van Israël is mij vreemd. Als heiden van huis uit probeer ik mijn leven lang eigen met Hem te worden. Het lukt niet. Hij houdt zich verborgen (Jes. 45:15)…”, - gelukkig geeft het dus niet als je niets van Hem snapt - tussen aan de ene kant mythe (het volksgeloof) en aan de andere kant mystiek (bevinding): “… Samen vertonen zij alle tinten van licht en donker…”.
Er zijn prachtige stukken waar ik mij helemaal in herken: “… Toen ik eind 1943 het levenslicht zag, was volgens Elie Wiesel (geb. 1928) het christendom in Europa stervende. ‘De oprechte christen weet dat wat stierf in Auschwitz niet het Joodse volk maar het christendom was.’ Wat ik van de christelijke cultuur nog heb kunnen zien, was in de ogen van Wiesel dus niet meer dan een naglans…”. Vandaag weten we dat dat maar al te waar is. En: “… Het lijkt wel of we in onze tijd met z’n allen wereldwijd op zoek zijn naar het mysterie. Het mysterie van de Rosslyn-kapel, van de echte Jezus, van Maria Magdalena, van Judas, van de Big Bang, van de Graal, van Atlantis, van het DNA, van de schepping, van de evolutie, van het leven zelf. En als – ja, áls – we gevonden hebben, zegt Umberto Eco (de schrijver van "De slinger van Foucault"), is intussen ons leven voorbij. Opgegaan in een zoeken is ons bestaan…”. Het doet me denken aan Bruno, één van de hoofdpersonen in "Elementaire deeltjes" van Michel Houellebecq, die in allerlei New Agecentra terecht komt en doodmoe wordt van zichzelf, omdat hij nergens vindt wat hij zoekt. “Niets is er waar ik in kan rusten” – Psalm 74. Dat kan natuurlijk ook niet anders. Zo komen we vanzelf terecht bij ‘de God van de hemelse machten’, zoals De Nieuwe Bijbelvertaling zo mooi vertaalt. Pas dan kun je – met terugwerkende kracht - ‘spitten, en niet moet worden’, is mijn ervaring. In het Jodendom mogen mannen pas na hun veertigste de Kabbala gaan bestuderen. Dat is niet voor niets.
Net als in het vorige boek staat aan het eind van dit deel een opsomming van bronmateriaal waaruit Vreekamp zijn ideeën heeft geput. Ik heb ze niet geteld maar het moeten zeker een paar honderd (!) titels zijn. Het grappige is dat er tussen allerlei erudiete en stichtelijke werken ook zomaar een Suske en Wiskestrip staat: "De vonkende vuurman", naar aanleiding van een Hoevelakens volksverhaal. Geweldig. Hoge en lage cultuur door elkaar: Joost Zwagerman doet het precies zo. Ik ben mij ervan bewust dat de bespreking van deze Vreekamp-trilogie pittig is. Ik beloof hierbij dat als ik er klaar mee ben, dat Suske en Wiskealbum zal recenseren. Weer eens wat anders! Nog één boek
te gaan…

Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=oz4WVXNxR9A

Henk Vreekamp in de media:
http://www.eo.nl/radio5/programmas/andriesradio/aflevering-detail/andries-radio-838fba2cfc/#

Uitgave: Boekencentrum - 2010, 318 blz., ISBN 978 902 392 443 2, €19,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten