dinsdag 17 juni 2014

Butcher’s Crossing – John Williams


Na de hype die “Stoner” in 2012 teweegbracht, volgde in 2013 het tweede boek van de herontdekte Amerikaanse auteur John Williams (1922-1994). Een ouderwetse western: “Butcher’s Crossing”.

Go west, young man
Gezien de bijna euforische heisa die er rond Williams ontstond, valt het begin me eerlijk gezegd een beetje tegen. Het speelt zich af in het jaar 1870 in Kansas. De rechtschapen domineeszoon Will Andrews arriveert in het gehucht Butcher’s Crossing en papt in de saloon aan met een stel avontuurlijke bizonjagers omdat hij denkt dat ziel en zaligheid zich eerder in de wildernis zullen openbaren dan in collegebanken. Hij mag zich zelfs verblijden in de onverdeelde aandacht van het plaatselijke hoertje. Francine. Met lede ogen en krimpend hart ziet hij de wellust aan waarmee anderen haar benaderen. Het is bijna cliché. Alsof ik Francine Rivers zat te lezen; zie hier. Alleen schrijft zij beter.
Pas in de tweede episode – zoals alle goede dingen is het boek verdeeld in drieën – komt Williams los. Niet omdat hij ineens anders gaat schrijven, maar omdat hij een waanzinnig verhaal te vertellen heeft. ‘Un rite de passage’. Will Andrews op zoek naar bizons - en naar zichzelf. Met Miller, de leider van de groep, een onbuigzame autoriteit behept met norse zorgzaamheid. En Fred Schneider, de vilder, een dwarse en stuurse mopperkont, die scheldt en vloekt en schuine praatjes loopt te verkopen. Plus Charley Hoge, de kok en menner van de ossenwagen, die alles met één hand moet doen omdat zijn andere er af is gevroren. Een ongevaarlijke halve gare die leeft op whisky en zijn beduimelde Bijbel. Af en toe lalt hij een psalm de prairie in, zo vals dat de oren van de mannen er pijn van doen. Praten doet hij alleen in Bijbelteksten.
Er zijn zoveel bizons afgeslacht dat er bijna niet meer over zijn. De huiden leveren goud op. Maar Miller is er van overtuigd dat ver weg in het Caloradogebergte nog een grote kudde is te vinden. Terwijl zijn billen en dijen bijna van zijn lijf schuren trekt Will Andrews, een studentje dat niets gewend is, wekenlang op zijn paard over de lege, kokend hete, eindeloze grasvlakte, achter zijn maten aan. Meer dood dan levend. De dorst is zo erg dat hij zijn mond niet meer dicht kan krijgen vanwege zijn opgezwollen tong. Wat een afzien. Wat een lijden. Op zo’n manier kom je jezelf natuurlijk wel tegen.

Tot véél in staat
De natuurbeschrijvingen in dit rauwe verhaal zijn fenomenaal: “… De grote vlakte deinde onder hen door terwijl ze gestaag naar het westen reden. Het overvloedige bizongras, waarvan hun dieren zelfs tijdens de zware reis dikker werden, veranderde in de loop van de dag van kleur. s’ Ochtends, in de rozeachtige stralen van de vroege zon, was het bijna grijs. Later, in het gele licht van halverwege de ochtend, was het felgroen. Rond het middaguur kwam er een vleug blauw in. ’s Middags, in het helle licht van de zon, verloren de halmen hun individuele karakter en kwam er een soort geel uit het groen tevoorschijn, zodat er, als de wind er zachtjes overheen blies, een levendige kleur door het gras leek te bewegen, die van het ene op het andere moment verdween en weer verscheen. s’ Avonds, als de zon was ondergegaan, nam het gras een purperachtige kleur aan, alsof het al het licht van de hemel in zich had opgenomen en niet wilde teruggeven…”. Met dank aan de vertaler: Edzard Krol.
Eindelijk arriveert de groep bij de met naaldbomen bedekte bergen en vinden ze in een verlaten vallei de eerste kudde bizons. De hel breekt los. Eén man, Miller, schiet in één keer honderdvijfendertig exemplaren af. De dieren zijn geen mensen gewend. Weten niet wat ze moeten doen als hun leiders uitvallen. Staan stil af te wachten. Van geen kwaad bewust.
Andrews wordt hardhandig geleerd hoe hij de huid van de kadavers moet stropen. Bloed, stank, neervallende darmen, wolken zwarte vliegen; het is verschrikkelijk allemaal. Miller is van plan alle bizons in de vallei te doden. Zo’n vijfduizend stuks. Als een bezetene gaat hij te keer. Zijn mannen kunnen hem niet stoppen. Stel je voor: een kilometerslange vallei vol hompen vlees. En als er een winter over heen is gegaan, vol glanzend witte doodsbeenderen. Zo ver het oog reikt. Als een visioen uit Ezechiël. Grenzeloze hebzucht maakt tot véél in staat.

Gods wil geschiede
Dan vallen de eerste sneeuwvlokken. De mannen worden overvallen door een sneeuwstorm. Nu slaat Charley Hope pas écht op hol. Hij is panisch voor sneeuw. In zakken gemaakt van twee aan elkaar geknoopte bizonhuiden wachten ze af om tot de conclusie te komen dat ze ingesneeuwd zitten. De winter zet door. Meer dan een half jaar duurt het voor ze uit de bergen weg komen. Je zou denken dat de mannen zich rot gaan vervelen in hun geïmproviseerde hut. Maar het overleven kost al hun tijd en energie. Je zou denken dat de mannen nader tot elkaar komen. Maar ze praten amper. Trekken zich meer en meer in zichzelf terug.
De ossenwagen wordt veels te zwaar geladen met balen bizonhuid. De jagers willen indruk maken in Butcher’s Crossing. Als de schommelende kar door een snel stromende rivier wordt geloodst gaat het mis. Een drijvende boomstam ramt een stuk buik van het paard van Fred Schneider weg. Schneider valt en krijgt een enorme schop tegen zijn hoofd. Samen vliegen ze tegen de wankelende wagen die langzaam uit zijn evenwicht raakt. Met de ossen nog in het tuig wordt alles, inclusief Schneider, meegesleurd door het water. Miller, Hope en Andrews kijken toe vanaf de kant. Een half jaar werk. Na twee minuten is er niéts meer van over.
“… ‘Hij was een godslasteraar,’ prevelde Charley Hoge met schorre, hoge stem. Andrews strompelde op hem af en keek hem wazig aan. Zonder iets te zien, keek Charley Hoge de rivier af. Zijn ogen knipperden, en de spieren in zijn gelaat vertrokken voortdurend, alsof zijn gezicht uit elkaar viel. ‘Hij was een godslasteraar,’ zei Charley Hoge weer, en knikte meermaals achter elkaar. Hij sloot zijn ogen en greep naar zijn buik, waar zijn bijbel nog altijd achter zijn broekriem stak. ‘Hij lag aan bij vrouwen van lichte zeden, hij vloekte, hij sprak godslasterlijke woorden. En hij gebruikte de naam van de Here ijdel.’ Hij opende zijn ogen en keerde zijn niets ziende gelaat naar Andrews. ‘Het is de wil van God. Gods wil geschiede.’…”.

Jullie denken altijd dat er iets te ontdekken valt
En dat is nog niet alles. Als ze in de nederzetting Butcher’s Crossing aankomen lijkt het er uitgestorven. De huidendealer vertelt dat de markt voor bizonhuiden is ingestort, ze zijn geen cent meer waard, hij kan hen niet betalen. Terwijl er in de Caloradobergen nog zo’n drieduizend stuks liggen te wachten op vervoer. Miller kan het niet verkroppen en steekt de hele waardeloze handel van de man in de fik, waarna hij verdwijnt. Met Charley Hope in zijn kielzog. Will Andrews staat er weer alleen voor: “… ‘Jongelui,’ zei McDonald minachtend, ‘Jullie denken altijd dat er iets te ontdekken valt.’ ‘Ja, meneer,’ zei Andrews. ‘Nou, er valt niets te ontdekken,’ zei McDonald. ‘Je wordt geboren en je krijgt leugens mee met de moedermelk, daarna word je met leugens opgevoed, en op school leer je nog fraaiere leugens. Je hele leven is op leugens gebaseerd, en dat dringt pas tot je door als je op het punt staat te sterven – dat er niets is, niets anders dan jezelf en wat je had kunnen doen. Alleen heb je het niet gedaan, omdat je aldoor dacht dat er iets anders was. Dan dringt tot je door dat je alles had kunnen bereiken, omdat jij de enige bent die dat geheim kent. Alleen is het dan te laat. Je bent te oud.’…”.
Andrews vindt Francine terug. Bemint haar, wat in de ogen van de schrijver pas echt een kerel van hem maakt, blijkbaar. Als jongen kwam hij Butcher’s Crossing binnen; als man vertrekt hij weer. Eén ding weet hij zeker: hij gaat niet meer naar huis – nooit meer. Alias Lucky Luke verdwijnt hij in de prairie. “I’m a poor lonesome cowboy, and a far way from home…”.
Het is of Williams de ‘vier harde feiten over het leven’ van Irvin Yalom over de vlakte heeft laten schallen: we zijn fundamenteel eenzaam, we zijn zelf verantwoordelijk voor ons leven, we moeten zelf de zin ervan ontdekken en we gaan dood…

Van de zomer komt de derde roman van John Williams uit; een verhaal over keizer Augustus.

Uitgave: Lebowski – 2013 (oorspronkelijke uitgave New York Review Books 1960), vertaling Edzard Krol, 334 blz., ISBN 978 904 881 674 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten