Eindelijk hebben we hem dan besproken op de leesclub: “Stoner” van de herontdekte auteur John Williams (Clarksville/Texas 1922 – Fayetteville/Arkansas 1994; ik recenseerde eerder “Butcher’s Crossing” en “Augustus”). Dé hype van 2012. Volgens Arnon Grunberg zou het mijn leven veranderen. Nou, ik kan u zeggen: dat was geenszins het geval. Waren mijn verwachtingen te hoog gespannen? Kunnen boeken die de hemel in worden geprezen alleen nog maar tegenvallen? Ik was het eigenlijk wel met Maarten ’t Hart eens die in dit filmpje vertelt dat hij er niet kapot van was. Totdat ik het verhaal zag dat Bos Theaterproducties op de planken bracht (ongesubsidieerd!). De media doen er over het algemeen nogal negatief over - op zijn zachts gezegd - maar ik vond het schitterend. Wat mij vooral heel anders over “Stoner” heeft laten denken, is de inleiding die regisseur Ursul de Geer voor de uitvoering van het stuk, weggaf. Wat een enthousiasme, wat een vervoering, wat een passie voor een boek. Je hebt altijd weer derden nodig om voorbij jezelf te leren kijken…
Verliefd
En daar kan William Stoner over meepraten. Als arme boerenzoon vertrekt hij naar de landbouwuniversiteit van Missouri om nieuwe ideeën en methoden te leren, waardoor de grond meer op zou kunnen gaan brengen. Botje wordt bij botje gelegd. Hij kan bij een neef van zijn moeder inwonen, in ruil voor ochtendlijke en avondlijke arbeid: het vee eten geven, eieren verzamelen, de koeien melken en als er tijd over is brandhout hakken (uiteindelijk ploegt en egt hij ook nog de akkers, karnt hij boter en graaft hij boomstronken uit). Zoals William zich door al die karweien heen werkt, zo werkt hij zich ook door zijn lessen heen: stug, grondig, plichtsgetrouw, zonder vreugde en zonder zorgen. Tot hij in het tweede jaar van zijn studie Archer Sloane ontmoet, die de verplichte inleiding in de Engelse letterkunde doceert, en waar alle studenten een beetje bang voor zijn. Als Sloane een gedicht van Shakespeare voordraagt reageert William als lamgeslagen: “… William Stoner merkte dat hij zijn adem enige tijd had ingehouden. Hij ademde voorzichtig uit, zich er scherp van bewust dat zijn kleren met het ontsnappen van lucht uit zijn longen over zijn lichaam bewogen. Door de ramen viel het licht schuin naar binnen en het bescheen de gezichten van zijn medestudenten, zodanig dat het uit henzelf leek te komen en in een schemering uitdoofde (alsof de schrijver het over een schilderij van Rembrandt heeft!). Een student knipperde met zijn ogen en er viel een smalle schaduw op een wang, waarvan de haartjes door het zonlicht werden bestreken. Stoner merkte dat de stevige greep van zijn vingers om het bureaublad ontspande. Hij staarde naar zijn handen toen hij ze omdraaide, verbaasde zich erover hoe bruin ze waren, over de ingewikkelde wijze waarop de nagels op zijn ruwe vingertoppen pasten. Hij meende te kunnen voelen hoe het bloed onzichtbaar door de kleine aderen en bloedvaten stroomde, zwak en onbestendig vanuit zijn vingertoppen door zijn lichaam klopte…”. Als Sloane vraagt naar de betekenis van het sonnet kan William geen antwoord geven. Toch had ik tijdens de eerste keer lezen niet door dat dit het beslissende moment is waarop William Stoner zich tot de letteren bekeert. Dat snapte ik pas toen acteur Reinout Bussemaker op het toneel met zijn armen begon te zwaaien en naar adem hapte, alsof hij op het punt stond een toeval te krijgen.
Wat Chajm voor Itsik betekent in “De bibliotheek van onvervulde dromen” (zie mijn één na laatste blog), betekent Sloane voor William in “Stoner”. Beiden openen ze een nieuwe, onbekende en daardoor betoverende wereld. Stoner switcht naar een ander studieprogramma en heeft het later over “… de leegte die hij zo miraculeus te boven was gekomen…”. “… U bent verliefd. Zo eenvoudig is het…”, zegt Sloane tegen Stoner. Stoner’s ouders aanvaarden gelaten en verdrietig dat hun enige zoon een andere weg kiest dan ze voor hem in gedachten hadden: hij wordt docent Engels op de universiteit waar hij op het hoogtepunt van de Eerste Wereldoorlog (in tegenstelling tot zijn studievrienden verkiest hij niet mee te vechten) zijn doctorsgraad haalt, en blijft dat tot zijn dood.
De vrouw eist, de man ontwijkt
Wat er verder gebeurt in zijn leven? Eigenlijk niets dan narigheid.
Op een feestje komt hij zijn vrouw tegen: een mooie, lange, dunne, blonde, verwende, neurotische bankiersdochter. Edith. Ze is zo beschermd opgevoed dat ze nooit op de gedachte is gekomen dat ze ergens verantwoordelijk voor zou kunnen zijn. Ze trouwen veels te snel. Vanaf de eerste nacht wil ze niet dat William haar aanraakt. Binnen een maand weet hij dat zijn huwelijk is mislukt. Geduldig verdraagt hij haar nukken en grillen. Als ze op een gegeven moment een kind wil draait ze om als een blad aan de boom, en vrijt ze met Stoner tot de stukken eraf vliegen – twee maanden lang. Dan is de passie definitief over. Enfin: dat kind dat komt er. Een meisje. Grace. Edith die weigert voor het kindje te zorgen ligt constant ziek, zwak en misselijk in bed. Dus voedt Stoner zijn dochter alleen op. Hij adoreert haar. Is Edith jaloers? Als Grace hard op weg is een buitengewoon mooi en intelligent schoolmeisje te worden, kaapt haar moeder haar onder de vleugels van Stoner vandaan. Alles moet anders. Hun dochter is veels te eenzaam, ze moet onder de mensen komen. Hippe kleren aan. Dansen, lachen, praten. Populair worden. Het is of Edith haar man via Grace wil straffen. Op een gegeven moment gaat het zelfs zo ver dat ze alle spullen uit de studeerkamer van Stoner smijt, en er zelf haar intrek neemt: ze heeft artistieke aspiraties. Hij kan wel in de overdekte serre terecht, waar het s’winters niet te harden is van de kou en s’zomers niet te harden van de hitte. Ze laat er ook nog eens Grace en haar vriendinnetjes spelen, zodat Stoner’s papieren door de war raken, en sommige boeken vernield worden. Ze maakt zoveel mogelijk lawaai op momenten dat hij wil werken. Eist alle aandacht op van de studenten die voor hem langs komen – en haar al gauw een gek wijf vinden. Stoner ondergaat het allemaal stoïcijns. En dat maakt Edith alleen nog maar kwaaier. Hun dochter wordt de inzet van het miserabele huwelijk. Ook Grace laat dat apathisch gebeuren. Ze sluit zich in zichzelf op, laat zich ringeloren door haar tirannieke moeder en als student bezwangeren door een jongen waar ze niet om geeft - enkel en alleen om uit haar ouderlijk huis weg te komen, lijkt het. De jongen komt op het slagveld om tijdens WO II, zonder zijn zoon gezien te hebben. Grace raakt langzaam maar zeker aan de drank. En Stoner denkt: ik ben blij dat ze dat tenminste nog heeft – die drank.
Ik vind het allemaal treuriger dan treurig. “Doé wat, Stoner!”, dacht ik steeds. Het verhaal is tekenend voor de visie die Lisette Thooft bespreekt in “De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man)” – zie mijn blog van 02.12.13: “… Vrouwen zeuren, mannen zwijgen – weten relatietherapeuten. Hoe erger vrouwen zeuren, hoe harder mannen zwijgen. Maar hoe langer mannen zwijgen, hoe koppiger vrouwen zeuren. ‘De vrouw eist, de man ontwijkt’ was de kop boven een artikel in het wetenschapskatern van NRC-Handelsblad…”. Niets nieuws onder de zon, dus…
Het maakt niet uit
Stoner houdt van het les geven, maar op de universiteit wordt hij eveneens gepest, door een meerdere die hij tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Ook dat neemt hij lijdzaam en gelaten. 'Het maakt niet uit' en 'Het doet er niet toe', zijn zinnetjes die ik voor mijn gevoel veels te vaak tegen kom in het boek. Toch is er een periode in zijn leven waarin Stoner echt gelukkig is: als hij verliefd wordt op een studente die zijn passie beantwoordt. En wonder-boven-wonder gunt Edith hem die buitenechtelijke relatie. Maar ook aan deze liefde komt een eind, als er praatjes van komen op de universiteit en zijn vijand zijn vriendin in het ongeluk dreigt te storten, met hem erbij. Ze verkwanselen hun loopbaan niet aan de liefde. Hadden ze dat wel moeten doen? Ik weet het niet. Het lijkt of hun identiteit gekoppeld is aan hun vak, hun passie voor literatuur. Ze zijn wat ze doen. Als ze dat opgeven, verraden ze zichzelf, zullen ze niet en nooit meer zijn die ze waren – zeggen ze. Alsof ze zichzelf trouw willen blijven (daar heeft Stoner toch wel een handje van: een paar keer komt hij voor zichzelf op, als zijn beroepseer wordt aangetast). Ze laten zich niet kapot maken door de buitenwereld, die sterker is dan hun verhouding – en dus gaan ze uit elkaar.
Als ik meer van haar had gehouden
Alle verhalen van John Williams worden naar het eind toe beter. Op zijn sterfbed kijkt Stoner op een magnifieke manier terug op zijn leven. Misschien stelde het allemaal niet zoveel voor, maar hij heeft er wel vrede mee: “… Kalm, redelijk, stond hij stil bij de mislukking die zijn leven moest lijken te zijn. Hij had vriendschap en de intimiteit van vriendschap gewenst die hem onder de mensen konden houden. Hij had twee vrienden gehad, eentje die een zinloze dood had gevonden voordat hij gekend was, en de andere die zich nu zo ver weg onder de levenden had teruggetrokken dat … Hij had de doelgerichtheid en de nog altijd verbindende passie van het huwelijk gewenst. Ook die had hij gekregen, en hij had niet geweten wat hij ermee aan moest, en die was weggekwijnd. Hij had liefde gewenst. En hij had die liefde gekregen, en hij had er afstand van gedaan, had die in de chaos van de potentiële mogelijkheden laten ontglippen. Katherine. Dacht hij. ‘Katherine’. En hij had docent willen zijn, en hij was er een geworden. Al wist hij, en had hij altijd geweten, dat hij het grootste deel van zijn leven een middelmatig docent was geweest. Hij had over een soort integriteit gedroomd, een soort ongedeelde puurheid. Hij had compromissen aangetroffen en bedreigende afleiding door onbeduidende zaken. Hij was wijs geworden, en was na verloop van de vele jaren op onwetendheid gestuit. En wat nog meer. Dacht hij. Wat nog meer? Wat had je verwacht, vroeg hij zich af…”.
En misschien wel het allermooiste, over Edith: “… Soms kwam Edith de kamer in, nam plaats op het bed naast hem en spraken ze met elkaar. Ze spraken over alledaagse dingen – over mensen die ze oppervlakkig kenden, over een nieuw gebouw dat op de campus verrees, over een oud gebouw dat werd gesloopt. Maar wat ze zeiden leek er niet toe te doen. Er was een nieuw soort rust over hen gekomen. Het was een stilte die veel weg had van het begin van een liefde. En bijna zonder erover na te denken wist Stoner waarom die er was gekomen. Ze hadden zichzelf de pijn vergeven die ze elkaar hadden aangedaan en gingen op in wat hun leven samen geweest had kunnen zijn. Hij bekeek haar nu bijna zonder spijt. In het zachte licht van de namiddag zag haar gezicht er jong en rimpelloos uit. Als ik sterker was geweest, dacht hij. Als ik meer had geweten. Als ik had kunnen begrijpen. En ten slotte dacht hij, genadeloos: als ik meer van haar had gehouden. Alsof hij een grote afstand moest afleggen, bewoog zijn hand zich over het laken dat op hem lag en raakte haar hand…”.
Gewoon
“Stoner” laat zien dat je je in je introverte wereld heel gelukkig kunt voelen, ook al ben je dat in de extraverte wereld helemaal niet.
Blz. 212: “… Op de hoek leverde de straatlantaarn zwak verzet tegen de omringende duisternis…”; misschien is deze zin een goede metafoor voor het leven van William Stoner, zei iemand op de leeskring. Zijn zwijgende, taaie doorgaan, ook als het tegen zit, heeft best wel iets heldhaftigs: the struggle for live.
“Stoner” heeft mijn leven niet veranderd, nee. “Stoner” heeft mijn leven wél bevestigd. En dat is heel wat anders. “Stoner” is het leven, zoals ik dat overal om me heen zie. Gewoon; en niet ‘groots en meeslepend’. Maar misschien is ‘gewoon’ wel goed genoeg…
Uitgave: Lebowski Publishers – 2012 (oorspronkelijke uitgave 1965), vertaling Edzard Krol, 304 blz., ISBN 978 904 881 383 4, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier