“Muidhond” is het zinderende, gitzwarte, ónwaarschijnlijk goed geschreven debuut van Inge Schilperoord (1973), forensisch psycholoog bij onder andere het Pieter Baan Centrum. Als geen ander dringt ze door in het hoofd van Jonathan, een dertigjarige, wegens gebrek aan technisch bewijs van tbs vrijgesproken pedofiel. Hij doet zijn best, maar hij redt het niet…
Mijn jochie
Als een hedendaagse Tom Joad – zie "De druiven der gramschap" van John Steinbeck – keert Jonathan onverwacht op een snikhete dag uit de gevangenis terug naar huis. Terwijl hij door middel van de ademhalingstechniek die een psycholoog hem heeft aangeleerd zijn spanning probeert te reduceren, neemt hij zwetend vanuit de bus het vertrouwde kustlandschap in zich op: “… De mensen moesten hem niet, dat was altijd zo geweest. Maar de natuur nam hem zoals hij was…”.
Jonathan is sociaal niet de sterkste: eenzaam, gevoelig, in zichzelf teruggetrokken. Op zijn dertigste woont hij nog steeds bij zijn oude astmatische moeder die hem liefkozend ‘mijn jochie’ noemt. Hij doet er alles aan om het haar naar de zin te maken. Laat de hond uit, maakt het huis – dat op de slooplijst staat - schoon, doet de boodschappen, kookt, zet koffie, kijkt samen met haar televisie. Hij heeft een doodsaaie baan op een visverwerkingsfabriek: dag in dag uit vis kaken. Het is hem echter op het lijf geschreven. Hij kan slecht tegen verandering. Ziet dan ook als een berg tegen de aankomende verhuizing op. Hij bemoeit zich niet met zijn collega’s. Gaat in de pauze meestal “Het Natuurblad” zitten lezen. Zijn passie. In de vrije natuur is hij volmaakt gelukkig.
Behandelprogramma
Uit het verhaal blijkt dat hij iets uitgespookt heeft met een geestelijk beperkt meisje (het heeft bijna iets satanisch): “… De rechter had geoordeeld dat hij misbruik van haar had gemaakt. Maar voor hem was het alsof er iets groots, onmetelijks, iets onuitsprekelijks buiten hem was, dat misbruik van hém had gemaakt. Hij zou dat nooit kunnen uitleggen of goed in woorden kunnen vatten. Maar er was iets geweest dat het heel lichte dat hij in zichzelf voelde plotseling had verzwaard, zomaar, buiten hem om, achter zijn rug om. Dit had hij nooit tegen de psycholoog kunnen zeggen, die zou hebben gedacht dat het een goedprater was, of dat hij ‘externaliseerde’, zoals ze dat noemden, dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. Toch was het precies zoals hij het had ervaren. Hoe zou dat niet goed kunnen zijn?...”. Zijn moeder moet weten van de hoed en de rand, maar zwijgt in alle talen. In plaats daarvan bidt ze zich een ongeluk met behulp van een rozenkrans en een beeldje van de maagd Maria. Ze vindt dat hij naar een Bijbelclub moet, om wat meer onder de mensen te komen. Jonathan belooft dat, maar doet het niet. Hij gelooft niet in het geloof. Wel in de wetenschap. En in zijn behandelprogramma dat gebaseerd is op statistieken en cijfers. Hij is er van overtuigd dat de gevangenispsycholoog een ander mens van hem kan maken. Hij vertrouwt hem volkomen. Als er vanwege zijn voorlopige vrijlating een abrupt einde komt aan de sessies mag hij in ieder geval zijn therapiewerkboek mee naar huis nemen. Bijna aandoenlijk probeert hij de richtlijnen van de psycholoog toe te passen: “… Kon hij nog naar huis rennen, zijn hengel halen, een vis vangen en zijn aquarium op orde krijgen? Snel rekende hij: vier uur thuis, half vijf hier, wachten, vangen, teruglopen, vijf uur, half zes, nee, dat werd te laat. Hij balde zijn vuisten, hoorde de woorden van de psycholoog. ‘Bij jou is het eerst doen, dan denken. Dat gaan we omdraaien.’…”.
Vervangen
En dan staat Elke op de stoep, het nieuwe buurmeisje. Overgelaten aan zichzelf. Hunkerend naar aandacht. Haar moeder werkt hele dagen in een café. Of ze de hond mag uitlaten. Dat heeft ze steeds gedaan toen Jonathan weg was. Hij weet dat hij weg moet lopen. Maar doet het niet. De gevoelens die ze bij hem opwekt: “… Onderzoekend keek ze hem aan. ‘Ga jíj Milk nu uitlaten?’ Ze liet haar onderlip een beetje hangen. ‘Ja. Ja, vanaf nu ga ik weer met hem lopen.’ Hij hoopte dat zijn stem net zo vastbesloten had geklonken als hij zich had voorgenomen. Het kind deed nog een stapje naar achter maar bleef op het stoepje staan. Langzaam wiebelde ze van haar ene voet op de andere. Zo stonden ze tegenover elkaar zonder iets te zeggen. Hij wilde langs haar heen kijken, maar zijn ogen werden haar kant op getrokken. Op de een of andere manier voelde hij zich gedwongen haar weer te bekijken. Ze was erg jong, dacht hij, nog geen tien. Hij zag wat dons in haar hals. Ze had kleine, lieve, ontroerende oren. Niet doen, dacht hij. Niet zo denken. Voor je het weet heb je gedachten die niet goed zijn. Cognitieve vervormingen. Of goedpraters. Of iets anders. Hij wist even niet meer precies wat het was, maar hij zou het zometeen opzoeken…”. Hij weet dat voor waar hij voor veroordeeld is een hoge recidivekans wordt ingeschat. Hij weet dat hij zijn gedachten moet ombuigen: “… ‘Seks is normaal’, stond er in zijn werkboek, ‘een normale drift’. Een manier om straks beter met zijn seksuele driften om te gaan was zijn seksuele fantasieën trainen, was hem ook geleerd. Je moest ongewenste fantasieën vervangen door andere. Van vrouwen, volwassen vrouwen. Het was allemaal een kwestie van aanleren en afleren. Afleren. Of aanleren en vervangen. Hij herhaalde de woorden een paar keer in zijn hoofd en probeerde het. Maar hij kon geen enkel plaatje bedenken dat hem beviel en probeerde toen om nergens aan te denken…”.
Genezende krachten
Op een hete zondagmiddag vangt Jonathan in een duinmeertje een slap ogende zeelt oftewel muidhond. Een vis die slecht tegen hitte kan, en bovendien verwond lijkt door een aanvallende vogel. Hij neemt hem mee naar het aquarium in zijn kamer waar hij de vis op krachten wil laten komen. Tegelijk heeft hij het gevoel dat de muidhond hem zal helpen. In een dierenboek leest hij dat de muidhond vroeger ook wel doktersvis werd genoemd. Omdat de huid en het slijm van de vis antibiotica zou bevatten, werd hem genezende krachten toegedicht. Een boerenvrouw zou door middel van een muidhond van een bezeerde hand zijn genezen en zijn aanwezigheid in een vijver vol karpers maakte de vissen fitter. Dwangmatig plant hij de zorg voor de vis in zijn dagschema. In een schrift houdt hij zijn bezigheden tot op de minuut nauwkeurig bij. Elke dag maakt hij twee opdrachten uit zijn therapiewerkboek: “… Hij moest en zou beter worden. Een beter mens. Een nieuw mens…”. Gedreven concentreert hij zich op de vijf G’s: gedachten, gevoelens, gebeurtenissen, gedrag en gevolg. Vult netjes praktijkvoorbeelden in. Peinst over hoe hij anders kan denken. Doet zijn ontspanningsoefeningen. Rekent uit dat als hij zo bezig blijft misschien al over een paar weken met succes uitbehandeld is, zonder hulp van wie dan ook. Hij is zijn eigen therapeut.
Obsessie
Elke heeft hem met de emmer met de vis zien sjouwen. Als hij op een dag thuiskomt ziet hij de huisdeur open staan. Onmiddellijk beseft hij dat het meisje langs zijn slapende moeder de trap op is geslopen naar zijn kamer om de vis te bekijken, en dat ze hem daarmee in een zeer risicovolle situatie brengt. Toch besluit hij het gebeuren als een test te beschouwen. Hij maakt zelfs stiekem wat te eten voor haar klaar. Hij neemt haar vaker mee naar zijn kamer. Elke gedraagt zich steeds aanhankelijker. Zijn gedachten tollen meer en meer om het meisje. Tot hij er geen baas meer over is. Zijn hoofd niet meer stil kan krijgen. Langzaam maar zeker raakt hij volledig geobsedeerd: “… Met evenveel opwinding als walging bekeek hij de binnenkant van zijn hoofd, waar als een diavoorstelling beelden van haar werden geprojecteerd. Zelfs toen hij zijn ogen opendeed en zijn blik door de ruimte liet gaan, drongen de beelden zich op. Zij zat hier, in zijn kamer, warmte verspreidend, haast schaamteloos haar kinderlijke meisjesgeuren afgevend…”. De spanning stijgt met iedere bladzij: “… Hij zag haar bewegingen als lijnen, als ragfijne draden die hen met elkaar verbonden, een strak, fijn geweven web. En hij was niet de spin die zwaar en wraakzuchtig in het middelpunt zat en wachtte. Hij was het allerkleinste fruitvliegje, vastgeplakt en achtergelaten aan een zacht bevende kleefdraad, en het was wachten op de vernietigende windvlaag…”. Hij voelt het bijna als verraad dat het therapieschrift niet levert wat het beoogt, scheurt het woedend vanwege alle verspilde moeite aan gort. Onvermijdelijk beweegt het verhaal zich naar een verstikkende climax: “… In zijn binnenste gloeide het ook. De warmte van zijn bloed, het koken, het stoven in zijn hoofd. Het was een straf, dacht hij. Een straf van de natuur. Of een straf van God. Een God waarin hij niet geloofde, maar van wie het toch niet vreemd leek als hij Jonathan zou straffen. Voor wat hij was, wat hij dacht, wat hij voelde. ‘Het gaat nu echt gebeuren’, zei hij en huiverde , ‘het is zover’. Alles wat hij wilde, alles wat hij zo lang met alles wat hij in zich had, had tegengehouden, zou nu gaan gebeuren…”.
De wereld die op onredelijke wijze zwijgt
Het is om te huilen. Wat zou er gebeurd zijn als de psycholoog en de rechter Jonathan niet hadden overgelaten aan zichzelf, denk je van de weeromstuit. Hoe kun je zo’n verlegen jongen nu naar huis sturen met een telefoonnummer van een psychologenpraktijk waar hij eventueel vrijwillig hulp kan vragen? Je kunt toch op je klompen aanvoelen dat iemand die zo mensenschuw is als Jonathan dat nooit zal durven? En wat als die moeder iets meer verantwoordelijkheidsgevoel had getoond richting haar zoon? Ze heeft feilloos in de gaten dat het de verkeerde kant op gaat, getuige de doodenkele keer waarin ze haar verontrusting uit over zijn gedrag: “… Maar plotseling duwde ze haar bord van zich af en keek hem met opengesperde ogen aan, haar neusvleugels licht trillend. ‘Laat dat kind niet meer binnen en richt je op wat je moet doen, jongen. Als je zo doorgaat, laat je me geen keus.’ Nu keek hij op, verschrikt. Nee, dit gebeurt niet, was het enige wat hij kon denken. Dit is niet aan het gebeuren. Dat kan niet. Niet mijn moeder. Zij staat aan mijn kant. Ze zou me nooit aangeven, ze zou me nooit verraden. ‘Ik wil je zien zoals ik je altijd heb gezien, als mijn lieve jongen, maar ik weet niet of dat nog lukt.’…”. Het is duidelijk dat ze niet wil weten wat er in haar zoon omgaat. En Jonathan laat het maar uit zijn hoofd om het met haar over ‘copingmechanismen’ en ‘stressregulatie’ te hebben. Hij begrijpt zelf trouwens amper wat dergelijke termen inhouden en zij legt liever een kaartje, drinkt liever een wijntje, en kijkt liever naar eindeloze kwisprogramma’s.
Het hele verhaal wekt de indruk dat er ongelooflijk veel deskundigheid bestaat wat betreft zedendelinqenten, maar als die knowhow niet daadwerkelijk wordt aangewend om - potentiële - daders te begeleiden, wat is het nut dan eigenlijk van al die professionaliteit? Het doet een beetje denken aan de vermeende moordenaar van Els Borst. "Muidhond" begint niet voor niets met een citaat van Albert Camus: “… De mens die vraagt, en de wereld die op onredelijke wijze zwijgt…”.
Uitgave: Podium B.V. – 2015, 220 blz., ISBN 978 905 759 715 2, € 17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten