Naar aanleiding van “De slinger van Foucault” noemde ik al even het ‘postmodernisme’. Volgens het postmodernisme bestaat er geen ‘waarheid’. Iedereen maakt zijn eigen verhaal. Leeft in zijn eigen bubbel. In de nieuwe roman, “Eden”, van Marcel Möring is dat hét grote thema. Het is het laatste deel van een ‘los-vaste’ trilogie, dat goed zelfstandig is te lezen. De voorgaande titels (met verwijzing naar Dante): "Dis" (2006) en "Louteringsberg" (2011). In het postmodernisme staat verder ‘decentralisatie’ hoog in het vaandel. De mens, het leven, de wereld, heeft geen centrum. Geen kern. Geen ziel. Het is natuurlijk niet zo raar dat dat zo wordt gevoeld in tijden van godloosheid. De grote filosoof Nietzsche:
“… Waar God heen is? riep hij, ik zal het zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars. Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe konden we de zee leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon weg te vegen? Wat deden we, toen we deze aarde van haar zon losmaakten? Waarheen beweegt ze zich nu? Waarheen bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen we voortdurend? Zowel naar achter, opzij, als naar voren, naar alle kanten? Is er nog een boven en onder? Dwalen we niet als door een oneindig niets? Is het niet kouder geworden? Komt niet steeds meer de nacht en meer nacht?...”. "Eden" heeft ook geen kern. Toen ik het uit had dacht ik: waar gaat het nu eigenlijk over? En dat is precies de bedoeling. Flansen in “De slinger” nog drie redacteuren met behulp van een computer, “Abulafia”, hun waarheid voor je in elkaar, bij Möring is dat aan de lezer. Je kunt er volgens hem uit halen wat er voor jou in zit. Nou, daar gaan we dan…
Chaos
Evenals in “De vrouwe van de Camino”, zie mijn vorige blog, wordt er in “Eden” heel wat af gelopen. Een voetnoot met een citaat van ene Simon Loder (Brill, Leiden, 1984):
“… Het is een Oedipaal patroon: men verlaat het ouderlijk huis om de wereld te ontdekken, om volledig mens te worden. Er is geen boek, geen vertelling, religieus of seculier, waarin het verhaal niet wordt verteld op het schema van de reis. De Gilgamesh, de Bijbel, Ilias en Odyssee, de Morte d’ Arthur, de Reynaert, Ulysses, ze zijn allemaal gegrondvest op de gedachte dat de mens de plaats verlaat waar hij is en vervolgens op zoek gaat in de wereld om hem heen…”. Het verschil is dat een pelgrim een doel heeft. In “Eden” gaat het om dolende zielen. Sinds de mens uit het Paradijs, “Eden”, werd verdreven struint hij rond in een chaos die behept is met tijd. “Eden” was een tijdloze tuin. Maar een tuin moet je altijd en eeuwig onderhouden en als je krachten het begeven zal je tuin onherroepelijk weer vervallen tot chaos. In de wanorde zoekt de mens naar orde. Steeds slingert de tijd als een wiel de mens heen en weer tussen chaos en orde. Paradise Lost – Paradise Regained. Omdat de staat van wanorde normaal is hoeft volgens het postmodernisme niet vastgehouden te worden aan één soort genre. Alle stijlen kunnen naast en door elkaar bestaan. Möring verweeft twee in totaal verschillende schrijftrant geschreven geschiedenissen. Onderweg vallen ze ook weer uiteen in allerlei over elkaar heen buitelende subverhaaltjes, streeklegendes, plattegronden, tekeningen, reisverslagen, archiefstukken, wetenschappelijke artikelen en soms zelfs gekleurde typografieën. Aan het eind komen de lijntjes gelukkig wel samen. Hij noemt zijn roman dan ook een - in mijn ogen ontzettend knap - ‘Gesamtkunstwerk’.
Gewonde genezer
Het ene verhaal gaat over de spreekwoordelijke ‘Wandelende Jood’ die eeuwenlang over de aardbol zwerft zonder ooit ergens ‘thuis’ te raken. Hij heeft geen naam en is geboren in een zich telkens verplaatsend dorp in een woud zonder naam. Zijn moeder overlijdt na zijn geboorte, zijn vader moet hem niet. Als het meisje waar hij verliefd op is het leven laat tijdens een verkrachting beseft hij dat hij de schuld zal krijgen en slaat hij op de vlucht.
Het andere verhaal gaat over een hedendaagse psychiater, Mendel Adenauer, een vroeger personage uit Mörings’ debuut "Mendels erfenis" (1990), die twijfelt aan het nut van zijn specialisme. Op het eind van zijn boek zegt hij daadwerkelijk zijn baan op: “… Ik vind mij nu tekortschieten, tegenover mijn patiënten en tegenover mezelf. En ik begin nu zoveel in mijn patiënten te herkennen dat ik mij soms afvraag wie wie behandelt…”. Twee hulpvragers plegen zelfmoord, eentje loopt er weg. Je houdt geen patiënt over als het zo doorgaat, zegt een melancholieke onderzoeksrechercheur, ene Bergkamp, tegen hem. Het valt blijkbaar niet mee de messias uit te hangen: de huidige literatuur wemelt van aan zichzelf twijfelende psychiaters (hoe kunnen cliënten dan in ze geloven?). Zie "Boy" van Wytske Versteeg, zie “Moedervlekken” van Arnon Grunberg. Ranne Hovius heeft het in “De eenzaamheid van de waanzin” eufemistisch over ‘gewonde genezers’.
“… Waarom doen mensen zoiets? …”, namelijk zelfmoord plegen, “…Waarom kunnen we ze niet helpen? Waarom zijn het verdriet en de pijn en de wanhoop zo groot dat…”, vraagt Adenauer zich af.
Opgedonderd en deelnemen aan de economie
Wat zijn mensen tegenwoordig anders dan kanonnenvoer voor de economie?
Een collega-psycholoog: “… Het motto is nu ‘de eigen kracht’. Maak de patiënt bewust van zijn eigen kracht. Kijk niet naar wat niet kan, maar naar wat mogelijk is, waaraan hij kracht kan ontlenen. Empowerment… Het cadeaupapiertje om de lege doos van de bezuiniging. God, ik wilde mensen genezen, toen ik studeerde. Nu moet ik ze in zes of twaalf sessies de deur uit werken en zeggen: je kunt het wel, vertrouw op je kracht, leun niet in je zwakte. Opgedonderd en deelnemen aan de economie…”. Ik denk vanzelf aan de verwarde man die van de week omkwam bij de explosie van een flat in Veendam. En aan de moordenaar van Els Borst: geen enkele hulpverlener die de moeite nam naar het hele plaatje te kijken. Over een assistent: “… Hij is begin dertig, een biologische psychiater in zijn eerste baan. Hij heeft de verende tred van iemand die popelt om de handen uit de mouwen te steken. Ik heb meer van die daadkrachtige jonge psychologen en psychiaters meegemaakt. Het eerste jaar zien ze nog symptomen, daarna vooral categorieën uit de DSM. De verzekeraars, de cliënten, en de artsen, iedereen is gericht op snelle, heldere diagnose en een effectief en goedkoop behandelplan. Niemand neemt meer genoegen met ambiguïteit of de mogelijkheid dat het leed dat wordt gevoeld misschien wel bij het leven hoort. Dus er wordt voorgeschreven, behandeld, online of in het echt, want iedereen moet functioneren, bij voorkeur zo snel en optimaal mogelijk, want de economie staat niet stil…”. Möring poneert statements waar we het allemaal mee eens zijn, maar wat kunnen we er eigenlijk mee?
Hechting
Adenauer behandelt vooral mensen die worstelen met onoverkomelijke hechtingsproblemen. Sterker: eigenlijk is hij zélf een groot hechtingsprobleem. Hij mag dan af en toe beestachtige seks hebben; niet één vrouw weet hij aan zich te binden. Eén van zijn vriendinnen: “… Jij was… Jij bent mijn grote liefde. Nog altijd. Maar het is met jou alsof je van een heel mooi Grieks beeld houdt. Je kunt het wel omhelzen, maar het omhelst jou nooit terug…”. Hij vertelt dat het moeilijk is voor een cliënt om zich volledig bloot te geven zonder een idee te hebben van het leven en de persoonlijkheid van zijn therapeut. Hij denkt dat een persoonlijke noot in de inrichting van de spreekkamer kan helpen: “… Vriendschap, net als liefde, is uitwisseling van informatie en wat is emotie anders dan een vorm van informatie? Wat mensen ‘blootgeven’ noemen, is het buitenlandbeleid van de relatie: ik laat dit van mij zien, jij toont dat van jou. Als dat er niet is, kan er geen betekenisvolle intieme relatie zijn…”. Dirk De Wachter stelt in zijn bestseller “Borderline Times. Het einde van de normaliteit” dat de maatschappij sinds het verlaten van God lijdt aan borderline-symptomen. Je zou voor hetzelfde geld kunnen concluderen dat de maatschappij mank gaat aan hechtingsstoornissen. De meeste patiënten komen bij Adenauer terecht omdat er niemand is die om hen geeft: “… De hele wereld, haar hele omgeving, ik, zelfs jij, iedereen heeft nagelaten om voor haar, voor elkaar en voor zichzelf te zorgen. Er is veel pijn en ongeluk in de wereld, Bergkamp, en wij leven allemaal bij de illusie dat ziekenhuizen, dokters en psychiaters dat wel oplossen. We hebben onze compassie geïnstitutionaliseerd. Als we wat meer…”. Over een man die geen enkele fiducie heeft met zijn zieke vrouw, “… Hij wil geen gek wijf. Slecht voor de zaken. Zijn woorden…”, en haar inruilt voor een ander: “… Je mag een klootzak zijn in dit land. Overal eigenlijk. Soms denk ik dat dat voor de meeste mensen het doel is van vrijheid, de vrijheid om een klootzak te zijn…”. Je zou af en toe willen dat gebrek aan compassie strafbaar was: “… ‘Dan kan het nog knap stil worden op straat,’ zegt Bergkamp…”.
Heling
Toch laat Möring een personage zeggen dat ‘helen’ de enige zin is van het bestaan: de wereld heel maken. Wie één mens redt, redt de hele wereld, aldus een joods gezegde. En bovendien kent iedere generatie zijn zesendertig verborgen rechtvaardigen die je daarbij helpen, volgens de joodse traditie. Met 254 gijzelaars achter de hand wordt de Wandelende Jood op een gegeven moment door de heer van een stad op pad gestuurd om “Het boek van Raziël” te gaan zoeken dat Adam, nadat hij uit het paradijs is weggestuurd, van een engel heeft gekregen. De hele toekomst staat erin beschreven. Als je het leest zul je wijs worden; alles wat er gebeurt begrijpen. De andere engelen waren echter zo jaloers dat ze het boek van Adam afpakten en in zee gooiden. De enige aanwijzing: het bestaat nog steeds - en wel in het klooster “Mariënkamp” te Assen (of all places!). Kan er uit Assen iets goed komen? De Wandelende Jood doet Assen aan, dat beschreven wordt als een ‘omgekeerd soepbord’, als een gouw van Tolkien waar de tijd aan voorbij gaat. De Wandelende Jood vindt niet wat hij zoekt, en uiteindelijk schrijft hij “Het boek van de heelheid” zelf. Adenauer: “… Ik probeer een handjevol in de knel geraakte mensen te genezen van de pijn van het verdreven zijn, uit het leven en de liefde van anderen, uit zichzelf, uit de beschutting die anderen wel en zij niet meer kennen. Het is water naar de zee dragen, een klok reparen terwijl die nog loopt, het is een gevecht tegen de tijd en het verval. Het is niet genoeg. Je kunt de wereld heel maken door bij jezelf te beginnen, je kunt de wereld mens voor mens willen helpen, je kunt absolute macht verwerven en als leider voorgaan, op weg naar het licht. Geen van deze methodes heeft iets opgeleverd, anders dan het lenigen van individueel leed, of het omgekeerde, als de enkeling wordt opgeofferd op het altaar van groter of gemeenschappelijk goed, of erger: de heilige koe van de economie…”.
O Haupt voll Blut und Wunden
Adenauer gelooft in de helende kracht van praten (maar pillen zijn natuurlijk veel goedkoper): “… ‘Eigenlijk,’ zei ik, ‘eigenlijk wil ik zeggen: er is iets vreselijks met je gebeurd, niemand kan dat ongedaan maken, niemand kan voelen zoals jij het voelt. Niemand kan je herinneringen wegnemen. De pijn, die zou ik willen verzachten, maar ik denk dat alleen de tijd dat kan. Tijd slijt. Ik kan wel naar je luisteren. Als jij je verhaal wilt vertellen, dan ben ik er om naar je te luisteren.’…”. Maar wat als het zo erg is, dat mensen geen woorden kunnen vinden, als het zo erg is, dat ze het zich niet meer herinneren? Adenauer: “… Als mensen niet kunnen spreken, als ze moéten zwijgen, dan is er toch altijd een manier waarop ze communiceren. Soms door middel van ruzie. Soms met gebaren. Met de manier waaróp ze zwijgen. Met tekens…”. Hij vertelt over een patiënte die s’ nachts als een indiaan door het centrum liep, haar gezicht beschilderd met het bloed van een tampon. ‘O Haupt voll Blut und Wunden’ (de associatie met immense verlatenheid vanwege het afgerukte hoofd van iemand die voor een trein is gesprongen laat ik maar even voor wat het is). Het gaat over een film waarin een man met een stok in de vloedlijn schrijft: ik heb een vrouw verkracht. En over het sprookje over een kapper die de koning knipt en ontdekt dat die hoorns heeft. Hij mag het tegen niemand vertellen. Op een dag loopt hij naar de oever van een rivier en fluistert zijn geheim in het riet. Later horen mensen het riet ruisen: de koning heeft hoorns, de koning heeft hoorns. Adenauer maakt een patiënte mee die totaal uitgeput is vanwege haar dwangneuroses. Haar zus heeft haar gevonden in bed. Naakt. Al haar kleren liggen gewassen en opgeborgen in de kast. Het gas en de elektriciteit heeft ze uitgedraaid. Alsof ze zichzelf wil uitwissen. Later vertelt ze dat ze zich twee keer per maand uitleeft tijdens heftige seksfeesten. Niet vanwege het genot, maar om zichzelf te verliezen. Uit pure doodsdrift dus. Werkelijkheid of fantasie? Dat maakt niet uit. Adenauer: “… ‘De fantasie waarin men leeft is de werkelijkheid,’ zeg ik. ‘En we hebben allemaal onze eigen fantasie. Dat is het verhaal dat we van onszelf maken. Ik ben zus en zo. Dit is mijn geschiedenis en dit ben ik’…”. Ook heeft hij het over de zich steeds herhalende drama’s in sommige mensenlevens, om zo het niet gevoelde gevoel toch te beleven: “… Ik vermeed de voor de hand liggende vraag. In de therapie kunnen wij het paard naar het water leiden, maar het moet het zelf als zodanig herkennen…”.
Waar is ‘thuis’?
Uiteindelijk lijkt hij zichzelf te vereenzelvigen met de Wandelende Jood: “… Zoals Oedipus zijn aangekondigde lot tracht te ontvluchten en daardoor juist in de armen van dat lot belandt, zo heb ik mijn verleden ontkend om er juist door gegrepen te worden…”. Vaderloos – moederloos, altijd vol existentiële onrust op pad, zwervend, zwijgend, alleen: “… Waarvoor vluchten, waarom dat dwalen en zwerven, waar is ‘thuis’? Het is niet alleen een kwestie van psychologie. Het is ook politiek en cultureel. Zolang ballingschap, de vlucht voor armoede, geweld en onderdrukking worden gezien als rampen, dat wil zeggen: als incidenten die de mens kunnen treffen, ontkennen we het structurele karakter van de ontheemding. Er zijn altijd vluchtelingen en ontheemden geweest – psychologisch, politiek en cultureel – en ze zullen ook altijd blijven bestaan. De scheppingsverhalen die ten grondslag liggen aan zoveel culturen reppen bijna allemaal van vlucht, van exodus, van odessee. Uit Eden, uit Uruk, uit Ithaca, uit het Rusland van de tsaar en het geweld en de droogte van Afrika, uit het Midden-Oosten, terug naar het land der vaderen, voortgedreven door aanstormende legers, natuurrampen of uitzichtloze armoede…”. We zijn allemaal ontheemden. We trekken ergens vandaan of we gaan ergens naar toe. En dat is niet alleen psychologisch, politiek en cultureel, maar ook en vooral religieus denk ik: we verlangen allemaal naar het huis van de Vader. 'Onrustig is ons hart tot het rust vindt in U, oh God' (Augustinus).
Uitgave: De Bezige Bij – 2017, 408 blz., ISBN 978 902 349 614 4, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier