dinsdag 8 augustus 2017

Helse en hemelse vrouwenmacht omstreeks 1500 – Lène Dresen-Coenders


De grappen en grollen over regenboogtaal zijn weer wat weggeëbd – al is Mark Rutte er nog niet klaar mee, begrijp ik uit de eng rechtse weblog “De Dagelijkse Standaard”: het eerste artikel dat ik tegenkwam toen ik op onderhavig thema googelde. De Gay Pride heet voortaan Pride zonder Gay. Trump krijgt het niet voor elkaar transgenders uit het leger te weren. De stoom uit de verontwaardigde oren van degenen die zich ergeren aan de Sire reclame over de verjuffing van het onderwijs lijkt inmiddels opgetrokken (ik las trouwens een opinie van een deskundige die meent dat de tegenvallende prestaties van mannelijke scholieren ook wel eens te wijten zouden kunnen zijn aan de hen grenzeloos toegemeten vrijheid - met andere woorden, misschien moeten ze gewoon wat strenger worden aangepakt: dat is andere koek). Langer vaderschapsverlof is voorlopig van de baan, behalve als je bij ING werkt. En natuurlijk ben ik feministisch genoeg om het fantastisch te vinden dat mijn voetballende sekse zich het kampioenschap op de hals heeft gehaald, ook al krijgt ze daar in vergelijking met de heren geen drol voor betaald. Kortom, de strijd tussen de jongens en de meiden is hot en volgens mij eeuwig. Het ‘openlucht gekkenhuis’ - zoals iemand dat in mijn omgeving noemde - rond geslachtsneutraliteit zal vast nog wel voor de nodige oprispingen zorgen en de genderbrigade kan zich nog lang niet opdoeken. Toen ik van de week over de Deventer Boekenmark drentelde, kwam ik een ontzettend leuk boekje tegen over man-vrouw-visies in het verleden. Hierbij míjn duit in het zakje van de genderdiscussie.

Duivelse heksen

Voor alle duidelijkheid. Het verschil tussen sekse en gender is simpel. Sekse zit tussen je benen en gender tussen je oren. Hoe daar over gedacht werd en wordt is cultureel bepaald. Voor de Russen zijn de beelden in het journaal van een in zijn blote bast vissende Poetin, afgelopen week, de ultieme vorm van masculiniteit, terwijl wij er hier onze schouders over ophalen (zie ook: “Zo begin je een revolutie” van Nadja Tolokonnikova). Ik lees dat de prachtig geïllustreerde brochure “Helse en hemelse vrouwenmacht” in 1988 werd uitgegeven naar aanleiding van een tentoonstelling onder dezelfde naam, in Het Catharijneconvent te Utrecht. Het doel: een bijdrage leveren aan de discussie rond de rol- en machtsverdeling tussen man en vrouw. Het boekje opent met een verhaal over de heksenvervolging, dat geen barbaars verschijnsel uit de zogenaamde duistere middeleeuwen was, maar, integendeel, een nieuw fenomeen dat omstreeks 1400 opkwam in Midden-Europa. Het omvatte veel meer dan aloude kwaadaardige toverij: “… Het ging om een nieuwe, als uiterst gevaarlijk beschouwde sekte van mannen en vrouwen. Aangenomen werd dat de leden van deze sekte een verbond (pakt) met de duivel hadden gesloten, waardoor zij hem met lichaam en ziel toebehoorden. Ter bevestiging daarvan moesten zij geslachtelijke omgang met de duivel hebben. Aangenomen werd dat de sekteleden elkaar kenden van geheime samenkomsten met de duivel: de zogenaamde ‘dans’ of ‘sabbath’. De nieuwe sekte was door de duivel in het leven geroepen, omdat hij bezig was met zijn eindstrijd tegen het Godsrijk. De sekteleden moesten beloven om met zijn hulp allerlei onheil te stichten en mede daardoor zoveel mogelijk mensen naar de kant van het duivelsrijk te lokken…”. Waarom werden er amper mannen verdacht van omgang met de duivel? Waarom betrof 80% van de doodvonnissen vrouwen? Waarom sloeg juist in de overgang van middeleeuwen naar moderne tijd de angst om zich heen?

De Malleus Maleficarum
Priesters en juristen zochten tegen het eind van de middeleeuwen een verklaring voor het feit dat kerkvolk en kerkleiders maar moeilijk tot een christelijke levenswandel waren te bewegen. Er bestonden grote tegenstellingen tussen wie wel en wie geen kerkelijke hervormingen voorstonden, tussen arm en rijk, tussen stadsbesturen en vorsten die streden om de macht. De eenheid van de kerk werd bedreigd door ketters. Het protestantisme kwam op en zorgde voor veel onrust. Omvangrijke misoogsten veroorzaakten voedseltekorten en prijsstijgingen. Werkloosheid en armoede waren schering en inslag. Huwelijkskansen verminderden. Jonge mannen en vrouwen trokken naar de stad. Een epidemie van geslachtsziekte verspreidde zich razendsnel. Zoveel onheil moest wel het werk van de duivel zijn. Men zocht een zondebok. Iedereen wist dat vrouwen de mannen overtroffen in deugden zowel als ondeugden: redeloosheid, materialisme, heerszucht, wraakzucht en vooral wellust. Jawel. Tegenwoordig klinkt ons dat vreemd in de oren. Maar wie anders hadden de macht over de geslachtelijke voortplanting? Heksen vlogen naar hun bijeenkomsten. Daarvoor smeerden ze een zalf van kinderlijkjes ergens op (bokken, bezems). Want ze beschikten vrijelijk over dode baby’s omdat ze probeerden zoveel mogelijk ongeboren en ongedoopte kindjes de toegang tot de hemel te beletten. De middeleeuwse folteringen deden de rest. Een gezaghebbende publicatie over de heksenleer, de “Malleus Maleficarum” (1478), beter bekend als “De heksenhamer”, van de paters dominicanen Jacobus Sprenger en Henricus Institorus maakte een eind aan iedere discussie. Warm aanbevolen door hun orde en de universiteit van Keulen, de paus, en koning-keizer Maximiliaan van Duitsland. Het grootste en bekendste heksenproces in ons land vond plaats in 1613 in Roermond. Daarbij vielen 64 slachtoffers: “… Terwijl in de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk en vooral Duitsland de heksenvervolgingen nog tot diep in de zeventiende eeuw doorgingen, zijn uit die jaren in de Noordelijke Nederlanden – de Republiek – geen verbrandingen meer bekend…”. Grote massaprocessen bleven uit. Waarschijnlijk hangt dat samen met de ongekende welvaart in de ‘gouden eeuw’ die schril afstak bij de rest van Europa.

De Dulle Griet
In de katholieke wereld was de heiligheid van Maria, de moeder van Jezus, onovertroffen. Het stond buiten kijf dat ze als enige mens zondeloos had geleefd. De strijd om de ‘onbevlekte ontvangenis’ ging dan ook enkel om het feit of ze in de schoot van haar moeder van de erfzonde werd bevrijd dan wel nooit besmet was geweest – wat de gewone gelovigen waarschijnlijk een worst was. Naast de Maria-devotie bestond er nog een keur aan andere heiligen die vereerd werden vanwege hun deugden en/of martelaarschap. Ten tijde van de pest richtte men zich zelfs tot maar liefst veertien ‘noodhelpers’. Bepaalde maagdelijke volksheiligen waren bijzonder geliefd. Zoals bijvoorbeeld de Heilige Margaretha oftewel Sint-Margriet – populair afgekort als Griet. Patrones van de kraamvrouwen (ze konden zich eerder spiegelen aan Margaretha, die volgens de legende de duivel te lijf was gegaan, dan aan de maagd Maria, die niet eens een pijnlijk geboorteproces had meegemaakt). Haar naam ontwikkelde zich tot een soortnaam voor een bazige vrouw die ‘zelfs voor de duvel niet bang is’. Zie het schilderij van Bruegel (en het Suske en Wiske stripboek): “De Dulle Griet”. Hetzelfde gebeurde met de naam van de heilige maagd-martelares Catharina van Egypte. Zij zou vijftig heidense filosofen hebben weerlegd en bekeerd, die de keizer tegen haar in het geweer had gesteld. Een ‘Ka’ staat nog steeds voor ‘een kreng van een wijf’. In Shakespeare’s toneelstuk “De getemde feeks” heet de hoofdpersoon Kate. En de vrouw van Jan Klaassen heet Katrijn. In de loop van de vijftiende eeuw kwam er echter een devotie op die alle anderen ver achter zich liet: die van Anna, de moeder van Maria en grootmoeder van Jezus. De voorstelling van Anna met dochter en kind wordt wel “Anna-te-Drieën” genoemd. Anna stond waarschijnlijk dichter bij de gewone gelovigen dan de zondeloze Maria. Via twee latere huwelijken - niet uit lust maar omdat God dat van haar vroeg haasten de kerkschrijvers te vertellen – werd zij het middelpunt van een groot en gezegend nageslacht (de eerste bisschop van Maastricht, Sint-Servaas, zou een afstammeling van haar zijn). Langzaamaan evolueerde ze van een machtige matrone naar een lieve, bezorgde oma. De moderne burgerij had er namelijk baat bij dat het huwelijk hoger werd gewaardeerd dan de ongehuwde staat van de kloosterlingen. En zo kwam het ‘heilige huisgezin’ – Jezus, Maria, Jozef – weer in the picture te staan.

Vrouwenlisten
In de literatuur en prentkunst rond 1500 waren de Vrouwenlisten als afschrikwekkend voorbeeld bijzonder populair. Als zelfs Bijbelse en klassieke helden vielen voor de verderfelijke verleidingskunsten van vrouwen, zou jij er dan als gewoon mannetje tegen bestand zijn? Voorbeelden: Eva die Adam verleidde, Jozef die belaagd werd door de vrouw van Potifar, Delila die het haar van Simson - waar zijn kracht in schuilde - afknipte, Koning Salomo die onder invloed van zijn vele bijvrouwen vreemde goden aanbad, Salome die opgestookt door haar moeder het hoofd van Johannes de Doper opeiste, de mooie koningsdochter die de beroemde Romeinse tovenaar Virgilius tijdens een geheime afspraak ten spot aan iedereen in een mand halverwege de muur van haar woning liet hangen, Phyllis - de zelfbewuste minnares van koning Alexander - die zelfs de de draak stak met de grote Griekse filosoof Aristoteles. In de tweede helft van de zestiende eeuw veranderde deze voorstelling. De verantwoordelijke man en de ondergeschikte vrouw werden het ideaalbeeld. ‘Vadertje Cats’ (1577-1660) zorgde met zijn tweede huisbijbel voor een effectieve bestrijding van vrouwenmacht waarin hij het prototype van de lieve, zorgzame, zedige en vooral onderdanige vrouwelijke kunne bezong: “… Maagdeneer / Is wonder Teer / Eens verloren, keert zij nimmer meer…”. Jaja. En dit dan: “… Zo de klok is, zo de klepel / zo de pot is, zo de lepel / zo de moeder, zo het kind / Let, gezellen, waar gij mint…”. Verder: “… De vrijster leidt men door de min, / maar ’t weeuwtjen volgt haar eigen zin…”. Of: “… Wie op een oud wijf is gezind, / Die toont dat hij het geld bemint …”. Dit kan ik de lezer ook echt niet onthouden: “… Maagd, wilt gij staat, eer, of glans? / De luister komt u van de mans…”. En: “… Het beste stuk van ’t huisbedrijf / Dat is een goed en handzaam wijf…”. Natuurlijk klopte deze wensdroom voor geen meter in het leven van alledag.

De Verkeerde Wereld
Framing is van alle tijden. In de zestiende eeuw ging de beeldende kunst zich bezighouden met het thema ‘de Verkeerde Wereld’. Afkeurenswaardige verhoudingen in het dagelijks leven werden overdreven aan de kaak gesteld. Nastrevenswaardig gedrag gepropageerd. ‘Tot lering ende vermaak’. Een prachtig voorbeeld is het beroemde schilderij van Bruegel dat tegenwoordig wordt aangeduid met “De spreekwoorden” (1559), maar vroeger de “Blauwe huik” heette: “… Die naam slaat op een scène midden in het schilderij, waar een lichtzinnige jonge vrouw met loshangend haar een oude sukkel van een man de ‘blauwe huik’ omhangt, dat wil zeggen hem bedriegt…”. Het ongewenste gedrag wordt symbolisch onderstreept door een omgekeerde aardbol, met een kruis dat daaronder naar beneden hangt, en als een soort uithangbord is bevestigd aan een huis van lichte zeden: “… Voor alle duidelijkheid wordt er ook nog eens op gescheten door een als dwaas gekarakteriseerde man…”. Aan de drie speelkaarten die hij uit zijn handen laat vallen is op te maken tegen welke zedelijke orde hij speciaal zondigt: “… man en vrouw (te samen op één kaart) zijn gebonden aan het zevende, het huwelijkssacrament (harten zeven) dat door de drie-ene God (klaver aas) is gewild…”. Een vrouw bindt zelfs een duivel op een kussen: het toppunt van heerszucht. Bij een andere duivel wordt te biecht gegaan. Naast de nar stond ook de boer voor de omgekeerde wereld. In de burgerij kwamen de taken van de dames en heren steeds verder uit elkaar te liggen. De vrouwen moesten een toontje lager leren zingen. Op de boerderij kon de vrouwenhand echter niet gemist worden en waren man en vrouw noodzakelijk elkaars gelijken. Schitterend zijn de geliefde volks- of centsprenten (zo genoemd vanwege hun lage prijs) die tussen 1600 en 1900 in allerlei varianten verschenen. Daarop staan hele stripverhalen die fout gedrag en onmogelijke omkeringen hekelen. Een kerktoren op zijn kop. Een schip op het strand. Maar ook een man aan de tobbe en een vrouw in de werkplaats. Dieren die jagers koeioneren. Vrouwen die zich met de krijg bemoeien. Omgekeerde gezagsverhoudingen. Dat kan natuurlijk allemaal niet. Vaak staat er ook nog tekst en uitleg onder de plaatjes, soms zelfs in tweeregelig rijm.

Strijd om de Broek
Na 1500 werd ‘de Strijd om de Broek’ een heet hangijzer: “… Men vindt op de wereld geen groter gekken, dan die hun vrouw de broek aantrekken…”. Wie had de broek aan in het huwelijk? Wie was de baas? Er is in de kunstgeschiedenis bijna geen leuker thema te vinden. Zelfs op de zitsteunen van koorbanken - de misericordes – werd de strijd der seksen uitgebeeld (vanwege de geringe afmeting meestal zeer eenvoudig uitgevoerd). Ongelooflijk populair waren de centsprenten over “Jan de Wasser en zijn vrouw”, een verwijzing naar Jan en zijn door zijn vrouw Griet opgedrongen taken: wassen, poetsen en dweilen. Meer dan dertig uitgevers hadden twee eeuwen lang een of meerdere varianten in hun fonds. De onderschriften werden veranderd als bepaalde woorden, zoals ‘kakken’ of ‘gat’, niet meer netjes waren en spreken voor zich:
“… 1. Foei Jan, het Meisjespoppenspel / Staat nimmer aan den Jongen wel.
2. Het Meisjeshuisraad past aan Griet / Maar voegt den sterken Jongen niet.
3. Het bikkelen is Meisjesspel / ’t Staat dus den Jongen gansch niet wel.
4. Een Meisjeshoedjen op uw haar? / Jan, Jan dat staat zot en naar.
5. Het Boom-beklimmen past u niet: / Laat dit voor Jongens, wilde Griet!
6. Het Kooten is een zoet vermaak / Voor Jongens, maar geen Meisjeszaak.
7. Wel Griet, zo zonder vrees te paard? / Dat tekent vrij wat Jongens aard.
8. Foei! Jongens: Zijt gij zot? / Met Griet Kaptein loopt g’elk ten spot.
9. Ziet looze Griet! Zij vreit en snapt / Terwijl haar Jantje schoenen lapt.
10. O Jan, O Jan! Ik vrees die trouw / met Griet, baart u eens naberouw.
11. Hier gaat de wagen al niet regt / Want Griet is baas, en Jan is knecht.
12. Griet snijdt hier ’t leer, voor muil of schoen / Daar Jan het vrouwenwerk moet doen.
13. Griet klopt het leer, en malle Jan / Schrobt hier de vloer, zo schoon hij kan.
14. Jan, schoon dit werk aan vrouwen past / Wiegt ’t kleine kind, terwijl hij wascht.
15. Jan bakert ’t kind, en Griet verkoopt; / ’t Is of ’t hier, all’in ’t gekke loopt.
16. Griet jaagt de Knecht, tot goed besluit / Met spanriems Kracht, den winkel uit…”
.
Kortom; gender is altijd al een dingetje geweest…

Uitgave: SUN/LOKV, Nijmegen/Utrecht – 1988, 48 blz., ISBN 978 906 168 283 7, € 7, 40
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten