zaterdag 12 augustus 2017

De zevende koningin – Willem J. Ouweneel


Subtitel: Het eeuwig vrouwelijke en de raad van God

Zomer: tijd voor een intellectuele uitdaging. De ‘strijd der seksen’ (zie mijn vorige blog) gaat niet buiten de kerk om. Charlotte Rørth vertelt in “De dag dat ik Jezus ontmoette” dat sommige speculatieve denkers, bijvoorbeeld C.G. Jung, menen dat het masculiene tijdperk in een overgang zit naar een feminiene toekomst. Willem Ouweneel heeft het hier ook over. Eeuwenlang zijn de mensen gedomineerd door de ‘mannelijke’ logica, die zich uitleeft als macht en controle. Als de wereld wil overleven zal ze de ‘vrouwelijke’ weg in moeten slaan, die gelinkt wordt aan de natuur, intuïtie en gevoel. Sommige theologen zeggen dat, na het tijdperk van ‘de Vader’ en ‘de Zoon’, nu dat van ‘de Heilige Geest’ op stapel staat. Op de Deventer Boekenmarkt vond ik bij een kunstboekenkraam een prachtig geïllustreerd exemplaar van "Het geheime boek der Openbaring" aan de hand van de vermaarde kerkhistoricus Gilles Quispel en de grafisch ontwerper Emil Bührer. Quispel schrijft dat de joodse christenen eeuwenlang als enige groep tot de vrouwelijk gedachte Heilige Geest baden: “… De Heilige Geest was een persoon, geen onpersoonlijke kracht. Zij was Vrouwe en Moeder, de eigenlijke moeder van Jezus…”. Zelfs iets van de tegenwoordige genderideeën zijn terug te vinden in het vroege christendom, bijvoorbeeld in dat van Edessa over de 'monachos'. Quispel: "… Hij is de volledige mens die van het huwelijk afziet omdat hij het mannelijke en het vrouwelijke in zichzelf tot een eenheid van tegendelen heeft verenigd…". In 1988 schreef professor Willem Ouweneel een verbluffende studie over de vrouw in het joden- en christendom: “De zevende koningin”.

Het vrouwelijke aspect

Ouweneel: “… Wie de ontwikkeling van het christelijke denken – rijp en groen, recht en scheef – wil begrijpen, moet niet alleen bij de theologen te rade gaan, maar ook bij de kunstenaars…”. Dat doet hij dan ook veelvuldig. Hij vertelt dat het idee voor zijn boek werd geboren terwijl hij in het Ghetto van Venetië liep, na honderden afbeeldingen van de Madonna, al dan niet met Bambino, te hebben gezien. In deze vrouwenstudie bespreekt hij zeven ‘koninginnen’ die in de godsdienstgeschiedenis een rol spelen. Tussen neus en lippen door vraagt Ouweneel zich af waarom het vrouwelijke er zo bekaaid afkomt in de kerk: “… Was dit theologisch reactionisme? Verzet van de orthodoxie tegen gnostiek en kabbala? Ook vandaag de dag kan men nauwelijks over dit ‘vrouwelijke aspect’ spreken zonder verwijt van feminisme of New Age naar het hoofd te krijgen. Of was deze miskenning veeleer een gevolg van de onderdrukking van de vrouw, dus van het mannelijke superioriteitsdenken in de kerkgeschiedenis?...”.

De eerste koningin: Sophia
Om de goddelijke Sophia op het spoor te komen verwijst Ouweneel in eerste instantie naar het slotgedeelte van de Achtste Symfonie van Mahler, waarin de onsterfelijke woorden van Goethe uit “Faust” zijn getoonzet: “… Alles Vergängliche / Ist nur ein Gleichnis; / Das Unzulängliche, / Hier wird’s Ereignis; / Das Unbeschreibliche, / Hier ist’s getan; / Das Ewig-Weibliche / Zieht uns hinan…”. Faust krijgt, ondanks dat hij zijn ziel aan de duivel heeft verkocht, uiteindelijk tóch toegang tot de hemel. Door ingrijpen van de ‘hemelkoningin’. Goethe noemt haar echter nergens Maria. Het ‘eeuwig-vrouwelijke’ trekt ons omhoog. Maar daar kan niet Maria mee zijn bedoeld, hoe hoog ze in de roomse traditie ook staat aangeschreven, want ze is en blijft een sterfelijk mens. Het zou dan ook eerder om Sophia gaan, de wereldlijke aanduiding voor de goddelijke Wijsheid. Ze wordt vooral zichtbaar in de eeuwige Liefde - waarvan Maria weliswaar de aardse representante is (volgens bijvoorbeeld de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen, de lutherse mysticus Jakob Boehme en de beroemde godsdienstfilosoof en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin): “… Zoals Christus de geïncarneerde Logos is, zo wordt Maria beschouwd als de geïncarneerde Sophia…” (in het Oude Testament ‘Chokma’ genaamd). Dat dit in vroegere tijden een hele gewone opvatting was is op te maken uit het feit dat op alle Maria-hoogtijdagen passages uit de Wijsheidsliteratuur werden gelezen (Spreuken 8:22-31, Job 28:12-14, 20-27, Sirach 24). Het Hebreeuwse woord ‘roeach’, ‘geest’, is vrouwelijk. De eerste keer dat er sprake is van de Geest in de Bijbel verricht deze in het scheppingsverhaal een typisch vrouwelijke arbeid: “… En de Geest van God (was) broedende boven het oppervlak van de wateren…”. Volgens een gnostische opvatting zou Maria ‘onze vrouw de heilige Geest’ zijn. En tevens de Parakleet (Trooster, Voorspraak): ook een belangrijke naam voor de Heilige Geest. Voor Ouweneel is hiermee de driehoek gesloten: “… Sophia, de Geest en Maria horen bij elkaar…”. De Russisch-orthodoxe wereld, waarin de Sophia-gedachte veel meer leeft dan bij ons, kent veel Sophiakerken. De beroemdste zijn de Sophiakathedralen van Novgorod en Kiev. De allergrootste kerk die ter ere van de goddelijke Sophia werd gebouwd is de Hagia Sophia in het tegenwoordige Istanbul. Een bijzonder Sophia-kunstwerk is ook “Het Lam Gods”, het wereldberoemde altaarstuk uit 1432 van Jan van Eyck in de St.-Baafskathedraal te Gent. Blijkbaar zag de schilder Maria als representante of zelfs belichaming van Sophia, want de Latijnse woorden boven haar gekroonde hoofd zijn ontleend aan een apocriefe tekst die betrekking heeft op Sophia. De mooiste uitbeelding heeft Michelangelo wellicht gemaakt. Iedereen kent de schitterende plafondschildering in de Sixtijnse Kapel waarbij God net de mens heeft geschapen. God strekt zijn rechterhand uit naar Adam en raakt bijna zijn vingertoppen aan. Onbekender is dat God zijn linkerarm om een jonge vrouw heeft geslagen die belangstellend toekijkt. Dat kan niet Eva zijn. En ook niet Maria. Beiden bestonden immers nog niet. Andere vrouwenfiguren die geassocieerd worden met wijsheid zijn de geheimzinnige koningin van Sjeba en de Griekse godin Pallas Athene. Volgens Ouweneel staat Sophia voor de ‘vrouwelijke zijde’ van God. Immers, God heeft zijn volk niet alleen ‘verwekt’ als een vader, maar ook ‘gebaard’ als een moeder (Deut. 32:18). In alle godsdiensten speelt ze een rol. Als ‘dochter van God’ is ze gezien als de Thora: “… De Thora is naar rabbijnse voorstelling de hemelse koningin door wie God alles geschapen heeft. Deze koningin is uit de hemel neergedaald en als het ware ‘geïncarneerd’ in de twee stenen tafelen die God aan Mozes geschonken heeft en die in het heiligdom voor Gods aangezicht in de ark bewaard werden (Deut. 10:1-5; 1 Kon. 8:9)…”. Andere joodse uitleggers zagen haar in de Sjechina, de reflectie van het ‘Eeuwige Licht’. De hindoe-godin Kali doet sterk denken aan de vrouwelijke Wijsheidsgestalte, evenals Radha. In het boeddhisme is de vrouwelijke pool van het Absolute Prajña. En dan hebben we nog Tara. In het Chinese Taoïsme is Tao, ‘De weg’, het equivalent van de moederlijke wijsheid.

De tweede koningin: Eva
Ouweneel zet zijn verhaal over Eva in met een verslag over het oratorium “Die Schöpfung” van Joseph Haydn. Hij vertelt dat Napoleon in de Kerstavond van 1800 ternauwernood aan een aanslag wist te ontsnappen toen hij in zijn koets op weg was naar de Parijse première, wat zo-bij-zo heel bijzonder was, want na zeven revolutiejaren mocht er eindelijk weer Kerst worden gevierd. Opmerkelijk is de afwezigheid van de zondeval in het stuk, dat typerend is voor die tijd: de ‘Aufklärung’, de ‘Verlichting’. Wel een paradijs, geen vervloekte aardbodem. De ideologie van Rousseau ten voeten uit. De film “Genesis: The Creation and the Flood” van regisseur Ermanno Olmi wekt de suggestie dat de betekenis van de zondeval het verlies van de seksuele onschuld is. Een jongen en een meisje worden verliefd, verliezen hun maagdelijkheid en voelen zich daar schuldig over. De ‘verboden vrucht’ is dan ook geen ‘appel’ maar seksuele gemeenschap (zie het thema van de afgelopen boekenweek). In de gnostiek wordt er van uit gegaan dat de mens oorspronkelijk een androgyn wezen was. Zie Genesis: “… En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man(nelijk) en vrouw(elijk) schiep Hij hen…”. De zondeval is dan het ontstaan van de tweeheid: de twee ‘sexuel minds’. Hierdoor zijn in de christenheid zonde en begeerte op een onvoorstelbare manier aan elkaar gekoppeld. Eva houdt verband met erfzonde, erfzonde houdt verband met seks, Eva houdt verband met seks. Het is nauwelijks te overzien hoe extreem dit idee de opvatting over vrouwen door de eeuwen heen heeft gekleurd. Ouweneel: “… Kerkelijke leiders hebben honderden malen de vrouwen ingewreven dat niet Adam door de slang verleid was, maar Eva. Hun suggestie was natuurlijk dat Eva dus de slechtere was, terwijl het mij eerder andersom dunkt: Eva werd verleid, maar Adam volgde haar bewust in het kwaad…”. (Rom. 5:14). Zie bijvoorbeeld de bekende kerkvader Hiëronymus, de vertaler van de Vulgata (Latijnse Bijbel): “… De vrouw is de poort van de duivel, de weg van het kwaad, de gifstekel van de schorpioen, in één woord, een gevaarlijke zaak…”. Of het joodse gebed van rabbi Jehuda: “… Geloofd zei God dat Hij mij niet als een heiden heeft geschapen. Geloofd zij God dat Hij mij niet als een vrouw heeft geschapen. Geloofd zij God dat Hij mij niet als onwetende heeft geschapen…”. Ouweneel ziet godsdienstige vrouwenhaat en –angst vooral als een ultieme vorm van projectie: “… Het zijn allemaal mannelijke auteurs geweest die hun eigen seksuele gevoelens op Eva geprojecteerd hebben. Als de man wellust ondervindt, is de vrouw daarvan de schuld. Als de vrouw wellust ondervindt, is dat omdat zij nu eenmaal verdorven is…”. En voor de hedendaagse SGP-ers die op grond van 1 Tim. 2:12 beweren dat de vrouw volgens de ‘scheppingsorde’ geen positie van ‘heersen’ toekomt: Ouweneel benadrukt aan de hand van Genesis 1:27“…En God zeide tot hen: vervult de aarde en onderwerpt haar, en heerst over de vissen en de zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt…” – maar weer eens dat de woorden ‘vervult’ en ‘heerst’ duidelijk meervoudig zijn. Oók de vrouw is geroepen te ‘heersen’.

De derde koningin: Sion

De ‘dochter van Sion’ komt aan de hand van de Mattheüs-Passion van Bach ter sprake. Sion is eigenlijk een berg in Jeruzalem, maar ook een dichterlijke benaming voor Jeruzalem en/of Israël zelf. In de Bijbelse profetieën is de bruid van God, 'de dochter Sions', de gepersonifieerde stad Jeruzalem. Veel christelijke uitleggers hebben eeuwenlang de kerk als de ‘de dochter van Sion’ gezien, wat voedsel gaf aan de zogenaamde ‘vervangingsleer’, en de eigenlijke wortel is van het antisemitisme: “… Blijkbaar gebeurde dit vaak onder het motto dat de vervloekingen voor het letterlijke, en de zegeningen voor het geestelijke Israël waren…”. Volgens Ouweneel is “Het Hooglied” dan ook niet alleen een verzameling hier en daar erotisch gekleurde liefdesliederen, maar een goddelijke verkondiging omtrent God en zijn vrouw. Israël dus. De profeten gebruiken het huwelijk constant als een metafoor voor de relatie tussen God en zijn volk. Ouweneel typeert de ‘zonnevrouw’ in het boek Openbaring ook als de dochter Sions: “… Een groot teken werd gezien in de hemel: een vrouw bekleed met de zon en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een krans van twaalf sterren. En zij was zwanger en schreeuwde, in weeën zijnde en pijn lijdende om te baren. (…) En zij baarde een zoon, een mannelijk (kind), die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon…” (12:1, 5). De twaalf sterren zouden dan op de twaalf stammen of wel de twaalf apostelen wijzen: “… Bedenken we verder dat het alleen Israël is dat met betrekking tot de Messias kan zeggen: ‘een kind is ONS geboren, een zoon is ONS gegeven’(Jes. 9:5. Vgl. Micha 5:1). Zo zegt Paulus ook in Rom. 9:5: ‘uit HEN is naar het vlees de Christus’ en citeert hij in Rom. 11:26 ook: ‘Uit Sion zal de Redder komen’(vgl. Jes. 59:20)…”.

De vierde koningin: Almoeder
De fascinerende verhandeling over de ‘Almoeder’ wordt gelinkt aan het lied “O Isis und Osiris” uit de opera de Zauberflöte van Wolfgang Amadeus Mozart. Isis was dan ook de Egyptische variant van de Almoeder: “… Aan het begin van de Bijbel staat God de Vader; aan het begin van elke heidense godsdienst staat de Moedergodin…”. Vandaar de uitdrukking ‘de duivel en z’n moer’, of nog beter ‘de duivel en z’n grootje’. Christenen zagen in de goden van de antieke volken ‘demonen’ (duivels), en die hadden een ‘grootmoeder’ waar ze ondergeschikt aan waren: de Almoeder. Het christendom schafte haar niet af, ze ging onder een andere naam verder: de Madonna. Een stoet aan moedergodinnen (Lilith, Tiamat, Noet, Maät, Astarte, Isjtar, Rhea, Cybele, Persephone, Ceres, Diana, Demeter, Artemis, Aphrodite, Venus, Freya, Sjakti, Devaki, Kuan-Yin, Kwannon) met al dan niet stervende zonen die al dan niet herrijzen (Osiris, Tammoez, Bel, Adonis, Bacchus, Mithra) passeren de revue. Allemaal gestalten die teruggaan op de goddelijke Almoeder, moeder Gaia, de Magna Mater, de aarde zelf. Ouweneel noemt vijf verklaringen voor het ontstaan van de heidense goden: a) Goden zijn gehypostaseerde attributen van de ware God – zie Sophia als de wijsheid Gods. b) Goden, met name als ze de trekken van Christus hebben, zijn occulte imitaties uit de demonenwereld. c) Goden zijn demonen, die door de heidenen archetypisch gekend worden, op grond van een soort aangeboren ‘godenbesef’, zoals er ook een ‘Godsbesef’ is. d) Goden zijn vergoddelijkingen van helden uit de grijze oudheid. e) Goden zijn vergoddelijkingen van bepaalde natuurverschijnselen. We kunnen dan ten eerste aan de hemellichamen denken, ten tweede aan de seizoenswisseling en de consequenties daarvan in de plantenwereld. Ouweneel beschrijft in dit hoofdstuk uitgebreid het aanstormende New Age-denken met haar belangstelling voor de moedergodin, dat volgens mij ondertussen allang weer over zijn hoogtepunt heen is. Althans, in mijn omgeving wordt het voornamelijk afgedaan als 'zweverig' en 'navelstaren' (zie bijvoorbeeld ook "Elementaire deeltjes" van Michel Houellebecq). Als orthodox christen is Ouweneel verrassend mild over de New Age-beweging, dat de exclusiviteit van het christendom toch fel bestrijdt. Hij ziet het als ‘de onbetaalde rekening van de kerk’. Volgens hem is onder de streng patriarchale orde van de kerk de God van de Bijbel te veel gemasculiniseerd. Niet de Bijbel maar de christenen zijn discriminerend geweest richting vrouwen. Diep in zijn hart blijft het kind in de mens echter altijd hunkeren naar de warmte van een moeder.

De vijfde koningin: Madonna
Lyrisch wordt Ouweneel pas echt als hij het heeft over het “Stabat Mater” van de op 26-jarige leeftijd overleden Pergolesi. Alhoewel we uit de Bijbel maar heel weinig weten over de moeder van Jezus is de religieuze verbeelding rond Maria onuitputtelijk. Ze is neergezet als de sterke vrouw wier schoonheid zo overdonderde dat ze God betoverde en verleidde mens te worden. Het christendom wilde de heidense natuur overwinnen. Daarom werd in het transformatieproces naar Maria de donkere, dreigende kant van de Grote Moeder zorgvuldig uitgefilterd: “… Wat overbleef is de lichte, zachte, goede, zorgende, helpende moeder. Het tweede dat uitdrukkelijk afgesplitst werd, was de godin als erotisch beminde…” (haar zalvende, suikerzoete, seksloze image boezemt me eerlijk gezegd zowel fascinatie als afkeer in). De Maria-cultus verspreidde zich in de hoge middeleeuwen en moet gezien worden als een christelijk alternatief voor de hoofse liefde. Ouweneel wijdt een interessant fragment aan de Zwarte Madonna’s: “… Op het Franse platteland worden nog steeds veel ‘zwarte’ madonna’s vereerd, gewoonlijk op plaatsen waar voorheen Keltische sacrale plaatsen geweest waren. Vaak zijn dat plekken die volgens paragnosten rijk zijn aan magnetische aardstralen. Sommige Madonnabeeldjes die daar vereerd worden, bleken naderhand Isisbeeldjes te zijn…”. Beelden van vruchtbaarheidsgodinnen als Isis en Demeter waren zwart, omdat de landbouwgrond donkerkleurig is. Mysterieus zijn de verhalen over Madonnabeeldjes die steeds weer terugkeren naar de plek waar ze gevonden zijn, zodat de plaatselijke prelaten ten lange leste daar maar een kapel voor ze bouwden. Ouweneel plaatst de hedendaagse Mariaverschijningen in het licht van de zowel heidense als Bijbelse voorstelling van de ‘genius’ van een bepaalde plek of regio – iedere manifestatie is weer anders en meestal treden ze op in grotten. Hij is positiever over de echtheid van de ‘Christusverschijning’: “… Christus is gestorven én opgewekt, Maria is alleen gestorven. Dat wil niet zeggen dat wij alle zogenaamde Christusverschijningen als zodanig aanvaarden, maar in principe kan men de mogelijkheid daarvan niet uitsluiten. In het Nieuwe Testament komen na Christus’ hemelvaart dan ook inderdaad Christusverschijningen of visioenen van Christus voor…” (Hand. 7:56; 9:4, 17, 27; 18:8; 23:11; 1 Kor. 9:1). Zie mijn blog over "De dag dat ik Jezus ontmoette".

De zesde koningin: Mysterion
Haar verhaal begint met de uiteenzetting van het oratorium van Händel: “Belshazzar”. Ouweneel doelt met vrouwe ‘Mysterion’ of ‘Verborgenheid’ op de schrikaanjagende vrouw - ‘waar alle koningen van de aarde ontucht mee hebben gepleegd’ - uit het Bijbelboek Openbaringen, die optreedt in de visoenen van Johannes over de eindtijd: “… Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest vol godslasterlijke namen, met zeven koppen en tien horens. Ze droeg purperen en sharlakenrode kleren en gouden sieraden, edelstenen en parels. In haar hand had ze een gouden beker vol gruwelijkheden, al haar liederlijke wandaden, en op haar voorhoofd stond een naam met een geheime betekenis: ‘Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld. Ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed van de heiligen en het bloed van hen die van Jezus hadden getuigd…” (17:5). Volgens Ouweneel en anderen de ‘reïncarnatie’ van de oude Moedergodin, waar Maria een slap aftreksel van is: “… Ze werpt haar zachte en zoetelijk-lieve masker af en is weer ‘zichzelf’: de Oermoeder, de maagd-hoer…”. Tijdens de Verlichting werd de godin van het geloof vervangen door de godin van de rede. Maar daar blijft het niet bij, voorspelt hij. Eind twintigste eeuw is de rede allang niet meer populair. De Amerikaanse, geruchtmakende, ‘post-feministische’ kunsthistorica Camille Paglia in "Het seksuele masker. Kunst, seksualiteit en decadentie in de westerse beschaving" (Amsterdam 1992): “… De kerkvaders herkenden in de Grote Moeder de aartsvijand van Christus. (…) De Grote Moeder is, net als Rome zelf, de hoer van Babylon. Het christendom kon de (in de Oermoederreligies aanwezige) heidense integratie van seks, wreedheid en goddelijkheid niet toelaten. (…) Als de vrouw weer opduikt in het christelijke pantheon is het in de vorm van de zachtzinnige Maagd, die niets dierlijks heeft. De Grote Moeder, uitgebannen door Augustinus, verdwijnt voor meer dan duizend jaar. Maar ze keert in volle glorie terug in de romantiek, die historische golf van al wat archetypisch is…” (zie "Lust, dood en duivel" van Mario Praz). Paglia over de ‘Terugkeer van de Oermoeder’: “… Nu de goden zijn herboren in de persoon van de idolen van de popcultuur en seks en geweld overal in de alomtegenwoordige massamedia opduiken, moet de joods-christelijke religie het hoofd bieden aan de grootste uitdaging sinds de confrontatie van Europa met de Islam in de middeleeuwen. Het latente paganisme (= heidendom) van de westerse cultuur is weer in al zijn daemonische vitaliteit losgebroken…” (om maar in de boekenbranche te blijven: zie het overweldigende succes van "Vijftig tinten grijs" of "Een klein leven"). Volgens Paglia is de natuur aanbidden, de vrouw aanbidden, en ze juicht dat van harte toe: “… Wat is seks? Wat is natuur? Ik zie seks en natuur als brute heidense krachten. (…) Ik bevestig opnieuw het oude mysterie en de betovering van de vrouw en ik bewijs daar hulde aan. Ik zie de moeder als een overweldigende kracht, die mannen tot levenslange seksuele spanning veroordeelt, waaraan ze door middel van rationalisme en lichamelijke prestaties trachten te ontkomen. (…) In dit boek neem ik het standpunt van De Sade in, de slechtst gelezen grote schrijver van de westerse literatuur. (…) Voor De Sade betekent ‘terug naar de natuur’ (het romantische ideaal waarvan onze cultuur nog steeds doordrenkt is, van sekstherapie tot reclamespots voor muesli) de vrije teugel geven aan geweld en wellust. Daar ben ik het mee eens. De maatschappij is niet de grote boosdoener, maar de kracht die het boze onder controle houdt. Als de maatschappelijke controle verzwakt, barst de wreedheid in de mens los…” (zie "Heer der vliegen" van William Golding, "Aan een onbekende God" van John Steinbeck en "Dit zijn de namen" van Tommy Wieringa). Volgens Paglia is Rousseau maar een mietje: “… Rousseaus moeder Natuur is de christelijke Madonna, die haar zoon liefdevol in haar armen houdt. De Sades moeder Natuur is een heidense kannibaal uit wier drakebek sperma en speeksel druipt…”. Waarvan akte. Overdreven? Volgens de erudiete godsdienstdeskundige Karen Armstrong is ons ‘oude reptielenbrein’ in een primitieve race of the fittest gefocust op de 4 V’s: voedsel (om niet te zeggen 'vreten'), vechten, vluchten en voortplanten. ‘The Selfish Gene’. In de loop der tijd heeft zich in onze neo-cortex echter een nieuw hersengebied gevormd waardoor wij het vermogen hebben om keuzes te maken en compassie te ontwikkelen. Alle godsdiensten stimuleren ons om dat te doen. Je zou dus bijna kunnen zeggen: zonder godsdienst geen evolutie.

De zevende koningin: Ekklesia
Het verhaal over de laatste en grootste koningin uit de Bijbel wordt begeleid door de requim-mis van Hector Berlioz. Zij is de kerk, de gemeenschap van alle gelovigen, waarin de Heilige Geest woont: “… Op. 21:11 spreekt ten aanzien van de Ekklesia over haar ‘lichtglans’, een woord dat ook wel ‘lichtdrager’ betekent (Fil. 2:15)…”. Het grootste geheim van de kosmos. Als je het hebt over ‘de strijd der seksen’: “… Er steekt een innerlijk contrast in het feit dat de Ekklesia enerzijds als vrouwelijk wordt voorgesteld, maar anderzijds door mannen is gedomineerd…”. Ouweneel: “… Eeuwenlang was er geen plaats in de Gemeente voor vrouwen die getuigden te midden van de vergaderde gelovigen (Luk. 24:9-11, 22v.), of voor hardop biddende en profeterende vrouwen in de samenkomsten (1 Kor. 11:5), tenzij in de veilige isolatie van de kloosters resp. het ‘vrouwenwerk’…”, koffie zetten en schoonmaken dus. In de kerkgeschiedenis is er zelfs heftig gediscussieerd over de vraag of vrouwen überhaupt wel een ziel hadden: “… Het is ook zelden aanvaard, en dan nog bijna knarsetandend, dat gelovige vrouwen evenzeer genadegaven van Christus ontvangen hebben als mannen…”. En even verder: “… De kerkgeschiedenis is een mannelijk-harde strijd geweest. Het waren mannen die de kruistochten entameerden en uitvoerden. Het waren mannen die de Inquisitie vormden en ketterverbrandingen organiseerden. Het waren mannen die hun theologische theorieën uitbroedden, elkaar daarmee op concilies en synodes om de oren sloegen en met behulp van die theorieën kerkscheuringen doordrukten. De meeste van deze mannen waren ook nog eens ongehuwd, zodat zij zelfs binnen hun privéleven geen vrouwelijke bijsturing kenden…”. Ouweneel schreef dit voordat de beerput van seksueel misbruik binnen de Rooms Katholieke kerk openging. Desondanks is de Ekklesia ‘de bruid van het Lam’ – dat is Jezus. De Bijbel begint en eindigt met een huwelijk.

Uitgave: Barnabas – 2002, 350 blz., ISBN 978 905 030 957 9, € 22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

2 opmerkingen :

  1. anneke den besten13 augustus 2017 om 11:31

    dag Evelien, met veel plezier lees ik je blogs. Vanmorgen was ik benieuwd wat je van Elena Ferrante vindt: vind ik niks op je blogs. heb je geen belangstelling voor haar? Ze is op dit moment erg "in".
    Zou je haar eens willen lezen en bespreken?
    Vriendelijke groet, Anneke den Besten (j.den.besten@casema.nl)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dat is ook toevallig. Ik ben net aan "De geniale vriendin" begonnen omdat dat de eerste roman is die ik na de zomerstop weer met een boekenkring ga lezen!

    BeantwoordenVerwijderen