Subtitel: Het leven van een middeleeuwse mystica
Zowel Charlotte Rørth als Willem Ouweneel, schrijvers die ik bespreek in eerdere blogs, noemen Hildegard van Bingen (1098 – 1179) in hun werk. Ik vond een prachtig boekje over haar van de Franse auteur, historicus en doctor in de Letteren, Régine Pernoud (1909-1998). Omdat er op Bol.com een nogal chagrijnige biblion-recensie over de schrijfster staat, zocht ik verder. Ene Wouter Vranken blijkt in het academiejaar 2007/2008 een scriptie over Pernoud te hebben geschreven (Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit van Gent). Hij vertelt dat ze de auteur is van meer dan vijftig boeken - met name over vrouwenlevens in de middeleeuwen, een tijd die ze ongewoon positief bekeek. Pernoud vermeed vakjargon omdat ze de wetenschap bij het gewone volk wilde brengen. Dat werd haar door veel collega’s niet in dank afgenomen. Nogal wat eerbiedwaardige historici vinden dat hun wereld strikt gescheiden moet blijven van die van ordinaire romanschrijvers, teneinde te voorkomen dat feit en fictie zich mengen. Het grappige is dat dat nu precies het topic is van het aankomende filmcollege tijdens Film by the Sea (volgend weekend in Vlissingen). Dit jaar gaat het over ‘alternative facts’ en ‘fake news’. “… Bij het ontstaan van de cinema lijken fantasie en ‘de echte dingen’ nog gescheiden. Maar niets bleek toen al minder waar. De oude ongeschreven regels van de documentaire worden al jaren met voeten getreden en fictie is niet meer wat het was…”, schrijft de organisatie over het thema. Enfin; ik ben blij met mensen als Pernoud, want ik ben maar een heel gewoon mens. Hildegard van Bingen dus…
De glorietijd van de Middeleeuwen
Willem Ouweneel geeft in "Een snoer van vrouwen" (blz. 241/242) een mooie omschrijving van de twaalfde eeuw, waarin Hildegard van Bingen leefde. Deze wordt wel eens ‘de glorietijd van de Middeleeuwen’ genoemd: “… Het is de tijd van de belangrijke kruistochten…” - een term die volgens Pernoud pas in de zeventiende eeuw in trek kwam - “… De tijd van de vermaarde en ijverige abt Bernard van Clairvaux (1090 – 1153), de invloedrijkste figuur in de toenmalige kerk, die in 1174 heilig verklaard werd. De tijd van de opkomst van die andere grote spirituele inspirator, Franciscus van Assisi (1181/82 – 1226), die in 1228 heilig verklaard werd. De tijd van de geestelijke ridderorden: monniken die de wapenen opnemen om de kruisvaarders te beschermen (vooral de Tempeliers en de Johannieterorde). De tijd van de invoering van de Inquisitie, maar ook de tijd van Petrus Waldo en de ‘ketterse’ beweging van de waldenzen. Het is de tijd van de ‘Renaissance van de twaalfde eeuw’. De tijd van nieuwe kerkgebouwen, in vroeggotische stijl. De tijd van de meerstemmige muziek. De tijd van de eerste steden en gilden en daarmee van de nieuwe opkomende handelsmachten: de Republiek Genua en de Republiek Venetië. De tijd van de eerste invloeden vanuit de Arabische wereld, met name de herontdekking van de geschriften van Aristoteles, die uiteindelijk het hele Europese denken op zijn kop zouden zetten. De tijd van de universiteiten (Bologna, Parijs, Oxford enz.). Het is de tijd van de eerste troubadours en van de eerste vormen van de ‘hoofse liefde’. De tijd dat eindelijk Europa voor het christendom gewonnen werd, maar ook nog net de eeuw waarin de oppermachtige paus Innocentius III verbood dat het eenvoudige volk de Bijbel las. En verder de tijd van Albertus Magnus, Averroës, Thomas Becket, Dominicus, Dzengis Khan, Frederik Barbarossa, Hildegard van Bingen, Maimonides, Petrus Abélard en Saladin. In dit laatste rijtje komt maar één vrouw voor. In diezelfde tijd leefde een vrouw die de moeite van het vermelden meer dan waard is en die in de geschiedenis maar zelden haar weerga heeft gevonden…”. En dan gaat het verder over Eleonora van Aquitanië, eerst gemalin van de koning van Frankrijk, vervolgens gemalin van de koning van Engeland en hertogin van Aquitanië. Ze wist haar ‘mannetje te staan’: “… Mannen hebben mij nooit klein gekregen, ook al hebben zij vaak geprobeerd mij te intimideren; soms hebben zij mij geschaakt, soms gevangen gezet. Ik heb ze altijd weerstaan, ik heb ze ook manieren bijgebracht. Vrouwen zijn geen gebruiksvoorwerpen of baarmachines…” (blz. 241).
Verwarrende gave
Hildegard wordt als tiende kind geboren in een gezin dat deel uitmaakt van de lokale adel in de Palts. Een anekdote verhaalt hoe ze haar moeder verbaast door op haar vijfde jaar te voorspellen dat er een wit kalfje geboren gaat worden met vlekken op zijn voorhoofd, voeten en rug, wat precies zo is. Volgens eigen zeggen heeft ze al eerder visioenen gehad: “… In mijn derde levensjaar heb ik een licht gezien waardoor mijn ziel in beweging kwam. Omdat ik echter zo jong was, kon ik er niet over spreken…”. Dat haar moeder niet hetzelfde ontwaart als zij verwart haar buitengewoon. Ze schaamt zich voor haar gave, huilt veel, is vaak ziek en zwijgt er zoveel mogelijk over. Als Hildegard acht is brengen haar ouders haar naar de plaatselijke abdij van Disibodenberg (Alzey) waar ze onder de hoede komt van abdis Jutta, die zich verder met haar opvoeding zal bemoeien. Overigens heel gewoon in die tijd. Via haar leert Hildegard de monnik Volmar kennen. Gedurende dertig jaar blijft hij haar raadgever, helper en vriend. Als Jutta sterft volgt Hildegard haar net voor haar veertigste levensjaar op als abdis. Op haar drieënveertigste heeft ze een overweldigende Godservaring. Een stem spreekt tot haar met de opdracht op te schrijven wat ze ziet en hoort. Haar hele leven zal ze volhouden dat ze slechts herhaalt en doorgeeft wat ‘het levende Licht’ haar zegt. Ze doet er tien jaar over om haar eerste boek, “Scivias”, ‘Ken de wegen (des Heren)’, te schrijven. De zieneres schrijft nog twee visionaire werken: het “Liber Vitae Meritorum” (Boek van de verdiensten van het leven) en het “Liber Divinorum Operum” (Boek van goddelijke werken). Zelfs de paus is onder de indruk van de non en geeft haar toestemming om een nieuw klooster te betrekken op de Rupertsberg in Bingen, als het oude te klein is geworden. Arnold, een monnik die zich tegen het idee verzet, wordt getroffen door een tumor aan zijn tong, krijgt berouw, geneest stante pede, en begint meteen de bomen te rooien op de plek waar het nieuwe onderkomen moet komen. Inmiddels is er alleen nog een ruïne van over. In een andere stichting van de abdis, het klooster van Eibingen bij Rüdesheim, op de rechter Rijnoever, is het graf van de Heilige Hildegard nog te bewonderen. Plus een serie moderne mozaïeken die op haar visioenen zijn geïnspireerd. Pernoud geeft een prachtige beschrijving van de streek: het land van onder andere ‘De rattenvanger van Hamelen’ en ‘De Lorelei’.
Visioenen
Verder schrijft Hildegard twee hagiografieën: over de Heilige Disibod en de Heilige Rupert. Ze onderhoudt een omvangrijke correspondentie, waarin zij alle mogelijke zowel geestelijke als wereldlijke gezagsdragers (Frederik Barbarossa, Filips van de Elzas, Bernhard van Clairvaux, verschillende pausen) adviseert en zelfs berispt. Haar boeken staan vol visioenen. Plus commentaren. In extase ontdekt ze het heelal. Het gaat over kosmische krachten, sterren, vuurbollen en een grote zandbol die door de elementen in bedwang wordt gehouden: de aarde. Ze is verrukt over de schoonheid van de schepping. Ze heeft het over de windstreken: het noorden is de plek van de duisternis, het oosten is de plek van het licht. Ze bestrijdt elke vorm van waarzeggerij en astrologie. Dan eer je het gebrekkige schepsel in plaats van de Schepper, al kunnen de sterren de mensen met Gods toestemming wél tekens geven. Zie de ster van Bethlehem. Het gaat over de val van de mens, de zonde, en boete doen. Ze waarschuwt voor de dwalingen en bezweringen van de duivel. Oreert over de bestemming van de mens. En over de drie ‘paden’, drie wijzen van zijn, die de mens in zich heeft: de ziel, het lichaam en de zinnen – analoog aan de drieënige God. Door de dood van Gods enige Zoon werd de mens in een nieuw tijdperk ontrukt aan de ondergang door de dood. Uit de Synagoge ontstond de Kerk, maar op de Jongste Dag zal de Synagoge het ongeloof afzweren en tot de ware kennis Gods komen: “… Dit grootse beeld, de Synagoge met de geblinddoekte ogen tegenover de Kerk die het goddelijk mysterie aanschouwt, is in Hildegards tijd vertrouwd…” (zie ook de tentoonstelling over christendom en antisemitisme in de synagoge te Elbug). Pernoud: “… Het zijn visioenen van een zeer grote originaliteit, tegelijkertijd rijk en nauwkeurig, die zich voor haar ogen ontrollen in een grote hoeveelheid bijzonderheden en in kleuren die zeer karakteristiek zijn voor een tijdperk van grote creativiteit. Het zijn gewelddadige visioenen, waarin alle beschrijvingen tot het uiterste lijken te zijn opgeschroefd. Al zijn de onderwerpen bekend – de menswording, de verlossing, de schepping zelf – ze worden met een vernieuwende kracht uiteengezet, zonder conventionele formuleringen, zonder enige zwakte of kleurloosheid: vurige pagina’s, stromen beelden die door vragen worden onderstreept – Hoezo? Wat is dat? – en door de duidingen van de zieneres worden aangevuld om er de zin en de draagwijdte van aan te geven. Uitvoerige visioenen, die soms rijke vergelijkingen bevatten met edelstenen, topazen, ijzeren zuilen en ivoren bazuinen leiden tot de compositie van een soort sprookjeswereld, soms doortrokken van een eenvoud die heel dicht bij de natuur staat: de ziel is in het lichaam als het sap in de boom, haar vermogens zijn als takken…”. En even verder: “… Er was niet minder dan een gehoor nodig dat doordrongen was van Bijbelse beelden en vertrouwd met de taal van de profeten, om gevoelig te zijn voor deze van voor de christen fundamentele waarheden bezeten uitdrukkingswijze. Het is te begrijpen dat Bernardus er ‘een schitterend licht’ in herkende. Hildegard vernieuwt voor haar tijd met een onverwachte felheid de uitdrukking van de mysterieën die de bijbel ons leert en de Kerk ons doorgeeft…”.
Medische werken
Van heinde en ver komen mensen de zieneres om raad vragen. Ze drijft boze geesten uit. Ze geneest zieken. Er zijn uit de twaalfde eeuw maar twee in het Westen geschreven medische werken bekend; allebei van Hildegard van Bingen. Ze staan vol natuurlijke geneesadviezen die nog schijnen te werken ook. De boeken verbazen door de kennis van de natuur. Ze heeft het over de hoedanigheid van de elementen: koud of warm, droog of vochtig. En over de ‘groeizaamheid’ of ‘levenskracht’ van alle schepselen Gods. Cijfers zijn afwezig want daar was men in de middeleeuwen weinig vertrouwd mee. Hoeveelheden worden aangeduid met 'een eierdop'. Hildegard dacht beslist holistisch, ze maakt geen onderscheid tussen lichaam en geest. Een slecht geëlimineerde zwarte gal is niet alleen verantwoordelijk voor jicht en reumatiek maar ook voor verschrikkelijke woedeuitbarstingen. Poeder van rozen vermengd met salie zou de woede doen bedaren, wat me aan een oud rijmpje doet denken: ‘Ben je boos / Pluk een roos/ Zet hem op je hoed / Dan ben je morgen weer goed’. Drie producten bevorderen vooral de ‘groeizaamheid’: kastanjes, venkel en spelt (waar alle natuurfreaks hedentendage weer bij zweren). Onder de vruchten is de appel volgens Hildegard de beste. Een koekje met nootmuskaat en tijm “… verzacht de bitterheid van lichaam en geest, het ontsluit het hart, scherpt de afgestompte zintuigen, stemt de ziel blijmoedig, zuivert de zinnen, vermindert de schadelijke lichaamsvochten, zorgt voor goede suiker en sterkt…”. Vrouwen moeten als ze ongesteld zijn kamillethee proberen. En doven malrove. Voor de ogen zijn paardenbloemen en varenbladeren goed, en lang naar een groene wei kijken (wat oververmoeide ogen inderdaad tot rust brengt). Dille stemt de mens treurig. Het viooltje verdrijft juist de melancholie. De meekrap geneest koortsaanvallen. De betoniebloem stimuleert het denkvermogen. Varens bestrijden hekserij. Hennep levert een uitstekende kwaliteit papier op. Je zou denken dat seks taboe is voor een non; maar niet voor Hildegard. Ze is beroemd vanwege haar omschrijving van het vrouwelijk orgasme: "… Als een vrouw de liefde bedrijft met een man, voelt ze de warmte tot in haar brein. Dat brengt een zinnelijke verrukking teweeg…”. Tegen steriliteit van de man adviseert ze huislook en om zijn ‘liefdesbegeerte’ te kalmeren prijst ze zonder veel omhaal van woorden andijvie aan: “… Als een man vurige lendenen heeft, laat hij dan andijvie in water koken en de aldus gekookte warme bladeren in het bad om zijn heupen wikkelen; laat hij dit vaak doen, en hij blust zijn begeerte zonder zijn gezondheid te schaden…”. Het is maar dat je het weet. Hildegard staat sowieso bijzonder positief tegenover man-vrouw-relaties. Toen God Adam schiep ontbrak het hem aan “… een hulpe hem gelijk. God gaf hem deze hulp in de spiegel die de vrouw is. Zij verborg in zich het hele menselijke geslacht, dat zich in de energie van de goddelijke kracht moest ontwikkelen; in deze energie had hij de eerste mens geschapen. Daarom komen man en vrouw tezamen, om aan elkaar hun werk te voltrekken, want zonder vrouw zou de man niet als zodanig worden herkend, en omgekeerd. De vrouw is het werk van de man, de man is het instrument van troost voor de vrouw, en geen van hen kan afzonderlijk leven. De man duidt op de goddelijkheid, de vrouw op de menselijkheid van de Zoon van God…”. Waar ik dan weer wel even van achter mijn oren krab, is wat ze profeteert over de kenmerken van ‘de eindtijd’: “… de man geeft zijn eigen gedaante op, hij wijst de natuurlijke liefde, de liefde voor de vrouw, af…”. En even verder: “… Maar in de ‘gelijkgeslachtelijkheid’ zal de zonde het onzuiverst en de wortel van alle ondeugden zijn…”.
Dageraad der rechtvaardigheid
In de zestiende en zeventiende eeuw worden vrouwen ondergebracht in volkomen gesloten kloosterorden. Zo niet de middeleeuwse Hildegard van Bingen. Ze onderneemt zelfs uitgebreide reizen om in diverse kathedralen te preken. Ze zet met heftige uitlatingen de priesters en prelaten op hun nummer, zonder veroordeeld te worden wegens gebrek aan respect. Het feodale recht zou vrouwen een veel grotere vrijheid hebben toegekend dan het later ingevoerde Romeinse recht, waarin de 'pater familias' het voor het zeggen had. Hildegard laakt een ketterij, waarmee ze waarschijnlijk die van de Katharen bedoelt: vrome kwezels, volgens haar, die "... niet van vrouwen houden, maar hen uit de weg gaan...". De Katharen baseren zich op het oude Manicheïsme. Er zouden twee goden aan de oorsprong van de schepping staan. De een was de schepper van de zichtbare, tastbare, lichamelijke wereld, een slechte god; en de ander was de schepper der zielen, de geest, de goede god, de enige aan wie de mens zich mocht binden: “… Alles bij elkaar een heel simplistisch dualisme, dat het kwaad assimileert met het lichaam en bijgevolg bang is voor de vrouw, door wie het leven wordt doorgegeven en die door de voortplanting het werk van de ‘slechte god’ doet. Een ongenuanceerde logica, die het lichaam en de materie herleidt tot instrumenten om te zondigen, wat het eeuwige en verwarrende onderscheid tussen goed en kwaad, het onderwerp van Adams verleiding (zelf beslissen wat goed en kwaad is), natuurlijk vergemakkelijkt…”. Wat best veel lijkt op verschillende sekten in onze tijd. Zie bijvoorbeeld de ‘ademhalisten’ die onlangs het nieuws haalden. Je moet ze wel uit de Kerk verdrijven, maar niet doden, vindt Hildegard. Want ook zij zijn naar Gods beeld geschapen. Hadden de toenmalige meedogenloze gezagsdragers maar beter naar haar geluisterd! Er zal onder de geestelijkheid echter een nieuwe ‘dageraad van rechtvaardigheid’ aanbreken, voorspelt de zieneres. Pernoud ziet hierin de mildheid aangekondigd die vertegenwoordigd wordt door de nieuwe kloosterorden die in de dertiende eeuw ontstaan: de minderbroeders van Sint-Franciscus en de predikheren van de Heilige Dominicus. Zij onderscheiden zich door zachtheid, nederigheid, boetedoening en naastenliefde.
Naar de hemel
Op het eind van Hildegards leven (ze wordt ondanks een naar eigen zeggen ziekelijk bestaan maar liefst 82!) is er nog wel een akkefietje waarbij iemand ten onrechte in gewijde grond zou zijn begraven. In het klooster mag voor straf niet meer de heilige communie plaatsvinden en niet meer gezongen worden. Maar alles blijkt op een misverstand te berusten. Een beschrijving aangaande haar dood: “… Boven het huis waarin de vrome maagd haar gelukkige ziel aan God teruggaf, verschenen in het begin van zondagnacht aan de hemel twee zeer schitterende, veelkleurige bogen, waarvan de ene zich uitstrekte van het noorden naar het zuiden, de andere van het oosten naar het westen. Op het hoogste punt kruisten de bogen elkaar; er ging zo ’n helder licht van uit dat de maankrans in de verte de duisternis van de nacht van haar huis leek terug te dringen. In dit licht was een fonkelend kruis te zien, eerst klein, daarna langzaam tot geweldig groot uitgroeiend en omgeven door ontelbare veelkleurige kringen, waarin kleine, fonkelende, omkranste kruisen te zien waren die echter kleiner waren dan de eerste. En terwijl het eerste kruis zich aan het firmament uitstrekte, ontwikkelde het zich voornamelijk in oostelijke richting en verlichtte het de aarde bij het huis waarin de vrome maagd van de aarde naar de hemel was gegaan, waarna het scheen te doven. Het is aan te nemen dat God met dit teken wilde laten zien met welk licht hij haar, die hij in het hemelse huis liefhad, had overgoten…”. Pernoud eindigt met een blik op het omvangrijke muzikale oeuvre van Hildegard. Ze citeert drie gedichten en een soort ‘opera’: het ‘Ordo Virtutum’, waarin de gepersonificeerde Deugden optreden en de duivel die de gelovige ziel in het verderf tracht te storten. Maar de Nederigheid en de Liefde verdedigen haar.
Uitgave: De Prom – 1996, vertaling Théo Buckinx, 179 blz., ISBN 978 906 801 487 7, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten