vrijdag 16 februari 2018

De moord op Commendatore – Haruki Murakami


Subtitel: Deel 2 – Metaforen verschuiven

Verder over kunst en verbeelding. Ik had nog nooit iets van de wereldberoemde Japanse schrijver Haruki Murakami (1949) gelezen en ben lukraak begonnen met het, onlangs uitgegeven, tweede deel van “De moord op Commendatore”, dat start met hoofdstuk 33. Ik vond het prima zelfstandig te lezen, al beweren sommigen het tegendeel. Ik kwam wel wat losse draadjes tegen, maar in de loop van het boek waren die goed te verbinden. Het gaat om een bijna verslavend verhaal dat een beetje doet denken aan "Het portret van Dorian Gray" van Oscar Wilde.

Eenheid in verscheidenheid

In het ND van 1 december 2017 stond een intrigerend interview met filosoof Ype de Boer die een boek over het oeuvre van Murakami heeft geschreven: "Murakami en het gespleten leven" (uitg. Amsterdam University Press). Daarin haalt hij de gangbare visie, dat Murakami’s literatuur is te interpreteren als een zoektocht naar het ware zelf, onderuit. Volgens hem draait het in de wereld van Murakami juist om onze wezenlijke gespletenheid (ook al zou Murakami dat zelf misschien niet zo door hebben). Misschien gaat het om allebei? Eenheid in verscheidenheid? A là Carry van Bruggen? Deel twee van “De moord op Commendatore” begint met het gegeven dat een kunstschilder bezig is aan een portret van een dertienjarig meisje, Marie Akigawa. Ze bezit de schoonheid van een pop. Hij vertelt haar dat hij haar ‘driedimensionaal wil begrijpen’. Marie tekent zelf ook graag en zegt dat ze ongeveer evenveel van dingen houdt die je kunt zien als van dingen die je niet kunt zien (onze gespletenheid): “… Ik keek naar Maries ogen. In haar ogen dreef een speciaal soort licht. Ik begreep niet goed waar ze concreet op doelde. Maar ik was niet zozeer gefascineerd door wat ze had gezegd als wel door het licht achter in haar ogen. ‘Dat is een behoorlijk wonderlijke opvatting,’ zei Shoko Akigawa. ‘Het lijkt wel een raadsel.’ Zonder antwoord te geven keek Marie naar haar handen. Toen ze even later opkeek, was het speciale licht alweer uit haar ogen verdwenen. Het was er maar een ogenblik geweest…” (het ware zelf). Shoko is trouwens Maries aantrekkelijke tante die haar in haar Toyota Prius brengt – er komen verrassend veel automerken langs in het verhaal. Terwijl Marie model zit leest de tante een geheimzinnig boek waarvan ze de titel niet wil zeggen, omdat ze bang is dat ze het dan niet meer uit kan lezen. Zoals altijd.

Het ‘verhaal’ van iemand
Verder over Maries ogen: “… Ze hadden een merkwaardige glans die ik ‘tijdelijk bevroren vlammen’ zou willen noemen. Er zat iets koortsachtigs in, en tegelijkertijd was het een door en door kalme, koude glans. Het deed me denken aan een bijzondere edelsteen die een eigen lichtbron in zich had. Daarin streed een naar buiten gerichte drang tot openhartig zoeken op het scherp van de snede met een inwaartse drang die op conclusies uit was…”. Toe maar… Kortom: “… Hoe het ook zij, de uitzonderlijkheid van de glans in haar ogen moest ik weergeven op het doek. Als element dat de kern vormde van de uitdrukking van Marie Akigawa…”. Iedereen kan met een beetje oefenen zonder meer een vorm afbeelden, zegt de portretschilder, maar daarmee is het nog geen kunstwerk. Het is zaak je eigen unieke interpretatie weer te geven. Dat lukt hem aardig: “… Als je het mij vraagt, lijkt het erop dat je geleidelijk je eigen richting te pakken krijgt. Alsof je eindelijk uit een diep woud bent gekomen. Die flow moet je koesteren…”. Het gaat erom ‘het verhaal’ van iemand te ontdekken. Daarom probeert hij een gesprek aan te knopen met het doorgaans nogal zwijgzame, eigenzinnige meisje, waaruit naar voren komt dat haar moeder is overleden aan fatale wespensteken. De kunstenaar voelt zich met Marie verbonden omdat hij ook een dierbare moet missen: zijn twaalfjarige zusje. Het gaat over de tijd ervoor en de tijd erna die niet goed op elkaar aansluiten. De muur die er tussen zit. Het opmerkelijke vind ik dat de kunstenaar eerst de kern van Maries persoonlijkheid wil schilderen. Daarna zal hij in lagen haar beeltenis er overheen aanbrengen: “… Dan was het verder een kwestie van het benodigde vlees toevoegen…”. Alsof hij haar als het ware aankleedt. Om iemand wezenlijk te begrijpen gaat een gesprek meestal net andersom. Normaal praat je als het ware naar iemands kern toe. Alsof je iemand uitkleedt. Ook mooi: “… Ze had haar dikke honkbaljack weer aangetrokken. Alsof ze haar lichaam ergens tegen moest beschermen…”. Dus daarom houden mensen mogelijk in bepaalde omstandigheden hun jas aan…

Raadselachtige schilderijen

Er komen twee schilderijen aan bod die een belangrijke rol spelen in de roman. De schilder die in scheiding ligt, blijkt tijdelijk in het huis van de vader van een vriend te wonen. Een beroemde kunstenaar die wegens vergevorderde dementie is opgenomen in een verpleegtehuis. Hij mag gebruik maken van zijn atelier. Het eerste is een schilderij in wording: “De man van de witte Subaru Forester”. Een bestaand persoon die de schilder ooit is tegengekomen en een sterke indruk heeft achtergelaten. Het is opgebouwd uit de kleuren rood, groen en zwart, maar de man heeft nog geen heldere contouren gekregen. Marie kan de man echter wel zien en vindt het schilderij ‘af’. Er moet niet meer ‘leven’ in komen, want dan zou hij wel eens kwaadaardig kunnen worden. Het andere schilderij is van de huiseigenaar. De schilder heeft het op zolder gevonden, uitgepakt en aan de muur gehangen: “De moord op Commendatore”. Het beeld een moordaanslag uit, en de kunstenaar zal in de loop van het boek het verhaal achter het schilderij te weten komen. Vooralsnog is de heftige boodschap van het schilderij voor zowel de schilder als Marie een raadsel.

Fantasie
Zoals Liesbeth Labeur in “Een lamp voor mijn voet” Neeltje in een refo-wonderland laat verzeilen (zie hier) en Marieke van Meijerens’ oude weduwe in een soort vogelvrouw verandert (zie hier) gaat zijn fantasie ook met Murakami op de loop. Op een volkomen geloofwaardige manier trouwens. Als er al iets ongeloofwaardig overkomt in het verhaal is het de manier waarop Marie met de kunstschilder praat over het groeien van haar borsten. Ik kan me niet voorstellen dat een dertienjarig meisje het met een ouwe kerel - want dat zijn dertigers voor een dertienjarig meisje - over haar borsten gaat hebben. Althans, niet in onze cultuur. Een mannetje van zestig centimeter, in kledij uit de Auska-periode en met een zwaard om zijn heupen gegord, duikt in de omgeving van de kunstenaar op: de Commendatore uit het schilderij. Volgens eigen zeggen een ‘Idea’ die bestaat bij de gratie van erkenning van de schilder zelf. Hij heeft de grappige gewoonte de schilder aan te spreken met ‘jelui’. Het mannetje blijkt te zijn ontsnapt uit het grafgewelf achter een geheimzinnig tempeltje dat de kunstschilder samen met een buurman heeft uitgegraven, nadat hij het in het privébos rond zijn logeeradres ontdekte. Hij hoorde constant geklingel van een bel uit de grond komen (de bel heeft hij op een plank in het atelier gelegd, maar die is intussen verdwenen). De ondergrondse holte heeft iets van een baarmoeder en tegelijk iets van het onderbewuste. Marie weet er ook van. Ze komt wel eens via een ‘geheime doorgang’ door het bos stiekem op bezoek bij de kunstschilder. Omdat het huis op een berg staat, kost het veel meer tijd om in de auto naar hem toe te komen dan binnendoor. Het meisje kent het heuvelachtige gebied als haar broekzak. Ze heeft er haar hele jeugd in rond gezworven.

Vrije wil
Prachtig filosofeert Murakami over de ‘vrije wil’: “… In de romans van Dostojevski komen talloze personen voor die absurde dingen doen om te bewijzen dat ze vrij zijn van God en gebod…”. Een vriendin vindt dat de kunstenaar ook eens uit de band zou moeten springen: “… ‘Je lijkt altijd het verstandige te doen. Is het niet beter om je af en toe van zo’n keurslijf te ontdoen?’ ‘Een oud vrouwtje dat nog geld van me tegoed heeft doodslaan met een bijl?’ ‘Dat is een mogelijkheid.’ ‘Verliefd worden op een goudeerlijke prostituee?’ ‘Ook lang niet slecht.’…” (zie de roman "Misdaad en straf" van Dostojevski). Terwijl de kunstenaar de holte in het bos schildert verwerft ook dat schilderij een eigen wil. Tegen de tijd dat het voltooid is zegt het tegen de schilder dat er niets meer aan toegevoegd hoeft te worden: “… Zijn enige taak is aandachtig te luisteren naar die stem…”. De tante van Marie wordt verliefd op de buurman van de schilder die volgens Marie eveneens een sterke, zo niet onweerstaanbare wil heeft. Ze maakt zich zorgen. Ze vergelijkt hem met de wolf in het sprookje van Roodkapje. En een vrouw die onbedoeld zwanger is geraakt over waarom ze niet voor een abortus kiest: “… Kijk, ik leef uiteraard mijn eigen leven, maar mogelijk wordt bijna alles wat daarin gebeurt willekeurig bepaald en willekeurig gestuurd vanuit een plek die niets met mij te maken heeft. Met andere woorden: het lijkt alsof ik leef met iets als een vrije wil, maar dat ik uiteindelijk geen van de zaken die er echt toe doen zelf kies. En ik vroeg me af of mijn zwangerschap daar niet ook een uiting van is…”. Als christen voel ik dat precies zo en zou ik het niet beter kunnen verwoorden. Even verder: “… ‘In deze wereld is misschien niets zeker,’ zei ik. ‘Maar we kunnen tenminste in iets geloven.’…”.

Metaforen
Ype de Boer stelt dat het werk van Murakami zo aanspreekt omdat hij in staat is het moderne leven weer te betoveren. Met het verlies van godsdienst is er ook een ‘andere’ dimensie verloren gegaan. Marukami haalt die onzichtbare wereld terug, zonder daar wat voor religie dan ook bij nodig te hebben. Tijdens het lezen had ik de ervaring dat Murakami er niet zomaar op los fantaseert, maar dat zijn verbeelding raakt aan diep religieuze voorstellingen en te maken heeft met wat Jung mogelijk bedoelt met ‘archetypen’. Zoals dat ook bijvoorbeeld in sprookjes het geval is. De optredende gestalten betitelen zichzelf dan ook als ‘metaforen’. Zien zichzelf als ‘nederige beeldspraak’. Je hebt zelfs ‘Tweederangs Metaforen’ en ‘Dubbele Metaforen’: de laatste zijn gevaarlijk. Als Marie op een zeker moment verdwijnt krijgt de kunstschilder de taak haar te redden. Tijdens een bezoek aan de doodzieke vader van zijn vriend in het verpleeghuis treedt Commendatore weer op. Hij overhandigt zijn zwaard aan de kunstschilder en eist dat deze hem daarmee ombrengt. Het lijkt de enige manier om de zieke man rust te geven en Marie te helpen. Omwille van een wedergeboorte is er een groot offer nodig. Om de dood tegen te houden moet er bloed vloeien. Zoals Jezus zijn leven gaf om anderen te verlossen, zo geeft als het ware Commendatore ook zijn leven, waardoor er een kettingreactie aan nieuwe gevolgen ontstaat. De kunstschilder stemt toe en ondergaat zijn beproeving, zoals iedereen eens voor een ultieme beproeving komt te staan: “… ‘Ooit komt zeker de vuurproef,’ zei Menski. ‘De vuurproef is een kans voor een frisse start in het leven. Hoe zwaarder hij is hoe meer profijt je er later van hebt.’…”. Iedere crisis is ook een kans. Na de moord opent zich een gat in de vloer waaruit het bizarre figuurtje van ‘Langsmoel’ opduikt, die ook op het schilderij is te zien. De kunstenaar wordt gesommeerd zich in het gat te wurmen. Een tocht door een imaginair landschap volgt, dat sterk doet denken aan de reis van Neeltje door het hiernamaals uit “Een lamp voor mijn voet” van kunstenares Liesbeth Labeur (zie hier). Een duister, ondergronds pad - het ‘Pad der Metaforen’- voert naar een rivier die overgestoken moet worden: “… Dat moet iedereen…”. De doodsrivier? Of gaat het juist om ‘het water des levens’? En verder: “… Wat er aan de andere oever van de rivier is, hangt af van wat de mensen er zoeken…”. Het doet me denken aan de postmoderne gedachte dat wij uiteindelijk allemaal ons eigen verhaal scheppen – zie ook de prachtige roman “Ons soort mensen” van Julie Zeh. De schilder wordt geholpen door een veerman (ik had gelijk associaties met Sint Christoffel): een reus zonder gezicht. In plaats daarvan is enkel een ‘melkwitte leegte’ te zien. Zie ook weer het werk van Liesbeth Labeur. Zij tekent altijd figuren zonder gezicht, Elckerlijcs, waarbij je zonodig je eigen gezicht of dat van een ander in kunt vullen – alsof ze enkel het ‘merk’ refo uitbeeldt. Er is zelfs sprake van de ‘plunjezak van mijn geheugen’ (zie de last die Neeltje draagt a là Bunyan) en een zwarte kater (zie de puma die Neeltje begeleidt - Paul Claes voert in zijn roman "De Zoon van de panter" trouwens Jezus op als zoon van de Romeinse soldaat Panthera). In de Bijbel wordt eenvoudig gesteld dat God ook bij de ongelovigen zijn wetten - misschien wel als archetypen, wie zal het zeggen? - in het hart legt. Hoe is het mogelijk dat een Japanse en een Hollandse kunstenaar met dezelfde beelden spelen? Daar sta ik echt paf van. Dat kan toch bijna geen toeval zijn?

De kracht om te geloven
De tocht van de kunstenaar voert naar een spelonk waar een helder licht hem wenkt (zie de beschrijving van het hemelse Jeruzalem waar Neeltje terecht komt). Hij kruipt door een nauwe gang die uiteindelijk uitkomt in de grafholte achter het tempeltje bij zijn logeeradres. Hij vindt er de bel waarmee hij net zolang klingelt tot zijn buurman hem hoort en bevrijdt. Marie duikt op, zijn vrouw komt weer terug, eind goed, al goed. De magische tocht heeft hem echter wel veranderd. Wijzer gemaakt. Zoals alle tochten in boeken dat op de een of andere manier doen – zie “De onvergetelijke reis van August King”. De boodschap van Murakami lijkt mij goed verwoord in het commentaar van een van zijn personages: “… In een mensenleven zijn er tal van dingen die moeilijk te verklaren zijn, of die je NIET HOORT te verklaren. Vooral als hun essentie verloren gaat door ze te verklaren…”. Kortom: het geheim moet je laten staan. Grote literatuur draait om onuitsprekelijke waarheden. De kunstenaar op de laatste bladzijde: “… ik beschik over DE KRACHT OM TE GELOVEN. Ze mogen me in om het even welke nauwe, donkere plek stoppen (de grafholte), me in om het even welke woeste wildernis droppen (de imaginaire wereld), er zal ergens iemand zijn die me de weg wijst. Dat geloof ik oprecht. Dat heb ik geleerd door die reeks buitengewone belevenissen tijdens mijn verblijf in het huis op de bergtop aan de rand van Odawara (zijn logeeradres)…”. Dit boek is niet zomaar een vertelling, dit boek is een belevenis.

Uitgave: Atlas Contact – 2018, vertaling Elbrich Fennema en Luk Van Haute, 536 blz., ISBN 978 902 545 159 2, € 29,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten