maandag 9 september 2019

Verhalen over het begin – Ellen van Wolde


Subtitel: Genesis 1 – 11 en andere scheppingsverhalen

Ik heb een week langs allerlei tweedehands boekwinkeltjes gestruind. Heerlijk! De buit was overweldigend. Ten eerste: “Verhalen over het begin” van oudtestamenticus Ellen van Wolde (1954), die ooit in het nieuws kwam vanwege de uitleg dat scheppen vooral ‘scheiden’ zou betekenen. Dat leverde indertijd een hoop heisa op. Misschien weet u het nog wel. Als leek denk ik dan: wie zal het zeggen? Niemand is er bij geweest. In het christendom is elke dominatie nogal eenkennig. In het Jodendom bestaat er geen traditie waarin een Bijbeltekst voor maar één uitleg vatbaar is. Integendeel. W. Whitlau in “Niet in de hemel. Verkenningen in de wereld van de Joodse traditie”: “… Een 16de eeuwse midrasj wil dat de Tora 600 000 interpretaties toelaat: Eén voor elk van de 600 000 die volgens Exodus met de Uittocht wegtrekken uit Egypte…”. Dat lijkt mij meer in overeenstemming met de grootheid van God. In ieder geval geeft Ellen van Wolde een prachtige en verrassende visie op Genesis weg, die ook nog het nodige te zeggen heeft over de klimaatcrisis waarin we verkeren (zie mijn vorige blog).

Schepping en evolutie

Genesis begint met het woord ‘beresjit’ wat ‘in een begin’ betekent, zonder lidwoord. Zelfs het begin begint. God staat dus buiten de tijd waarmee alles begint: de Bijbel, de geschiedenis en de verhalen over het begin. “… Daarom kun je hem als mens ook nooit direkt zien, horen of voelen, want dat zou veronderstellen dat hij binnen de schepping te vinden is…”. Eerst heerst er duisternis. Dan gloort het licht. Zo ontstaan het licht en het donker, het zwart en het wit. Vervolgens wordt de schepping ingekleurd. Het blauw van de hemel en het water, daarna het groen van de flora, en uiteindelijk het rood van de mensen. Adam betekent ‘rood-zijn’. De schepping bestaat uit twee grote ruimtes, de hemel en de aarde, die aldus ontstaan: God maakt een ‘uitspansel’ die een scheiding maakt tussen de wateren ‘onder’ en de wateren ‘boven’ en noemt dit uitspansel ‘hemel’, in het Hebreeuws ‘sjamajim’ (een meervoudsvorm). De volgende dag richt God zich op het water beneden waaruit Hij het droge tevoorschijn roept: de ‘aarde’. Enzovoorts. Opvallend is dat het gaat om schepping én evolutie. Om voortzetting en ontwikkeling: “… De hemellichamen zijn blijvend en planten zich niet voort; zij geven de orde en tijd op de aarde aan. De ‘lichamen’ op aarde planten zich wel voort, ieder naar zijn soort: de planten door zaaddragende vruchten, de dieren en mensen als mannelijke en vrouwelijke wezens. Gen. 1 gaat daarom niet alleen over de schepping van het begin, maar over schepping en verwekking, over begin van alles en voortzetting van alles…”.

Gemaakt om te verwijzen naar God
In het begin is de aarde nog ‘tohu wa-bohu’: onproduktief. Onbewoond. Een in duisternis gehulde ‘teham’ oftewel oeroceaan: “… Het is opvallend dat zowel de Sumeriërs, de Babyloniërs, de Egyptenaren als de Grieken het begin beschrijven als één grote oerzee…”. Alleen komt God in de Bijbel niet uit het water op, zoals in andere godsdiensten, maar zweeft de ‘ruach elohim’, de ‘Geest van God’, over de wateren. Op het moment dat God gaat spreken is God ‘ruach elohim’ af en wordt Hij ‘elohim’: de schepper God: “… Kortom, het scheppingsverhaal in Gen 1,2 laat ons de beginsituatie zien als een nog-niet-situatie…”. En even verder: “… God (elohim) is alleen aktief als ‘ruach elohim’ en nog niet als sprekende, ziende, scheidende, scheppende, makende of noemende God…”. Gods spreken is een ‘taaldaad’. In de Hebreeuwse Bijbel is het niet de vraag hoe mensen met God omgaan, maar de vraag hoe God met mensen omgaat: “… niet de mens maakt een projektie van God, maar God maakt of ‘projekteert’ de mens…”. Dat is precies andersom als wij geneigd zijn te denken. Mensen zijn gemaakt naar het beeld van God. Dat betekent niet dat ze lichamelijk op God lijken, want God heeft geen lichaam. Het betekent dat mensen, door hun gedrag en in het leven staan, God kunnen vertegenwoordigen op aarde: “… De mens is de enige die níet naar zijn eigen soort wordt gemaakt. In plaats van ‘zijn’ soort staat er ‘ons beeld’ en de bezittelijke voornaamwoorden die bij de andere levende wezens terugwijzen naar de schepsels zelf, verwijst bij de mens naar God. Dat betekent dat de mens, anders dan de andere schepselen, niet het referentiepunt in zichzelf vindt maar in God. De menselijke soort is gemaakt om te verwijzen naar God…”.

Volwassen worden
In Genesis 2 lijkt het scheppingsverhaal opnieuw verteld te worden, maar dat is niet helemaal waar. Er wordt ingezoomd op een klein stukje van de schepping. Dan volgt het paradijsverhaal. Alles draait om de aarde in relatie tot de mens. Er is nu sprake van ‘jhwh elohim’, oftewel God de Heer, waarin de dimensie van God die op de aarde en de mens betrokken is, aangeduid wordt. Hoe moeten we het paradijsverhaal lezen? “… Het is immers opvallend dat God in een paradijselijke situatie alle voorwaarden creëert voor het vertrek uit de tuin: hij maakt zelf de boom van kennis; hij vaardigt uit zichzelf het verbod uit om te eten van de boom die hij precies in het midden heeft neergezet en daarom wel alle aandacht naar zich toe móet trekken; hij introduceert zelf het verbod, iets negatiefs, in een situatie die tot dan alleen positief was; hij bedenkt zelf de sanctie van de dood in een tuin die tot dan toe slechts gekenmerkt was door leven; hij creëert zelf de hulp van de mens, die later vooral een hulp bij de overtreding van het verbod zal zijn: de dieren met de slang als het slimste dier, de vrouw als degene die naar inzicht verlangt… Zou het misschien de bedoeling zijn geweest dat de mens het verbod overtrad en van de boom van kennis ging eten?...”. Van Wolde denkt van wel. In Gods handelen draait het niet alleen om de mens, maar om de hele schepping. Zie het verhaal van Job waarin God de schepping toont waarin de mens maar een minuscuul schakeltje in het geheel is: “… De spot in Gods rede in Job is duidelijk voelbaar wanneer hij zegt: de mens centraal in de schepping? O ja, natuurlijk, daarom weet hij precies hoe alles gemaakt is, weet hij waar de wolken vandaan komen, wanneer de regen valt, hoe de dieren met elkaar omgaan…”. Ze vertelt dat ‘goed en kwaad’ in het Nederlands een ethische connotatie hebben. Vandaar dat ze het heeft over ‘goed en slecht’. In het Hebreeuws wordt er het ‘geheel’, ‘alles’ mee bedoeld. Het gaat volgens haar vooral om het verwerven van onderscheidingsvermogen, van een volwassen bewustzijn. Als Adam en Eva ervaren dat zij naakt zijn, lijken ze in de puberteit terecht te komen. Direct daarna gaat het over ‘kinderen voortbrengen’, dus zijn ze zich bewust van hun seksualiteit. Nu wordt ook duidelijk waarom de mensen niet van ‘de boom des levens’ mogen eten. Als ze zich voortplanten én eeuwig leven zou de aarde te onder gaan aan overbevolking. Nadat de mens het onderscheidingsvermogen heeft verworven, worden hij en zij uit de tuin verjaagd, om de aarde te gaan bewerken. De mens treedt het volwassen leven binnen. Zowel ouders als God voeden de mens op tot zelfstandigheid. Van Wolde vertelt dat de slang in het oude Midden-Oosten tot symbool is geworden van de kennis over een zich vernieuwend leven. De slang is het enige dier dat een naakt vel heeft dat steeds vernieuwt.

Erfzonde
Over de theorie van de erfzonde die Augustinus heeft ontwikkeld: “… wat voorheen met positieve woorden was geschilderd, beeld van God, vrije wil, vrijheid, zelfbeschikking, wordt door Augustinus in negatieve bewoordingen gekenschetst…”. Door het najagen van autonomie is de mens in zonde gevallen: “… Dit legt Augustinus uit als: met de zonde van de eerste mens is de universele zonde (en niet de universele dood zoals bij Paulus) over de mens gekomen…”. Zijn visie kwam goed uit toen het christendom het voor het zeggen kreeg in de wereld. Het betekende dat de gewone, zondige mensen de politieke en kerkelijke macht die boven hen was gesteld moest accepteren. Alleen de kerk kon je heil bewerkstelligen. Bovendien ligt de schuld van je ellende niet bij jou, en ook niet bij God, maar bij de eerste mens. Naast deze visie is er ook altijd een franciscaanse lezing geweest die betoogt dat de verlossing die Christus brengt niet de bevrijding van zonde behelst, maar de verheffing van de mens tot deelname aan het goddelijke leven. Van Wolde: “… In de twintigste eeuw waarin de vrijheid van het individu zo centraal is komen te staan en het mensgerichte handelen verabsoluteerd is, is de teloorgang van de aarde een nijpender probleem dan dat van de vrije wil of de erfzonde. Als er al van erfzonde gesproken kan worden, dan misschien vanwege het feit dat de mens zichzelf in zijn denken en handelen steeds zo centraal blijft zetten ten koste van de aarde…”.

Het gezicht van de aarde
Genesis 4 vertelt het verhaal van Kaïn en Abel. Kaïn die jaloers is op zijn waardeloze broertje vanwege de aandacht die hij krijgt van God. Abel, in het Hebreeuws Hebel, betekent ‘lucht en leegte’ (zie Prediker). Abel staat voor degenen die niet meetellen: “… De hele bijbel laat zien dat god steeds opnieuw aan de kant van de slachtoffers staat…”. Letterlijk staat er dat Kaïn ‘zijn gezicht laat vallen’ en ‘ligt te loeren’ op Abel. De Joodse filosoof Levinas heeft het in dit verband over ‘het gezicht van de ander’ die de maat is voor ons handelen. Welnu, als je de ander niet meer aankijkt… Echter, Levinas heeft over het hoofd gezien dat de aarde ook een gezicht heeft, volgens Van Wolde. De aarde schreeuwt het uit vanwege het bloed van Abel. Van Wolde merkt op dat de getallen die in de geslachtsregisters die volgen worden genoemd niet als harde historische gegevens moeten worden beschouwd, maar als literaire ordeningen van het verleden: “… Van groot belang is bovendien dat de opbouw van deze lijsten grote gelijkenis vertoont met oude koningslijsten uit Mesopotamië. In een oude Sumerische lijst staan vóór de watervloed acht koningen vermeld die tezamen 241.000 jaar regeren. De gemiddelde leeftijd van een koning op die lijst is hier circa 30.000 jaar, daarbij vergeleken is Metusjalech met zijn 969 jaren een jong broekje…”.

De aarde centraal
De schrijfster toont aan hoe neutrale teksten in Genesis vaak negatief zijn uitgelegd door christenen. Zie bijvoorbeeld Gen. 4 vers 24, waar staat dat Kaïn zeven maal, maar Lamech zevenenzeventig maal gewroken wordt. Christenen zien dat vaak als wraak die van kwaad tot erger gaat. De Joodse traditie wil echter dat Lamech blind was en per ongeluk doodde. JHWH is zo rechtvaardig dat Hij Lamech juist tegemoet komt. Ook de mythologische trekken in het stukje van Gen. 6 vers 1 tot 4 heeft geen negatieve connotatie, ondanks dat christenen moeite hebben met polytheïsme (meergodendom). Volgens Van Wolde gaat de tekst niet over ‘moraliteit’ maar over ‘mortaliteit’: de godenzonen verwekken kinderen bij de ‘toffe’ dan wel ‘goede’ mensendochters, die sterfelijk zijn. God wil wederom voorkomen dat de aarde overbevolkt raakt. De mensen zullen niet ouder dan 120 jaar worden. Er is sprake van ‘nemen’ en niet van ‘huwen’ omdat de laatste inzetting nog niet bekend was. Het verhaal over Noach en de vloed komt ook voor in andere oude verhalen (zie “De wereldwijde vloed” van Tjarko Evenboer). Van Wolde bespreekt een paar Mesopotamische vloedverhalen waarin de reden wordt gelegd bij het lawaai dat de mensen maken, waardoor de goden niet meer kunnen slapen. In het Bijbelverhaal vreest God dat de aarde er aan gaat: “… Het is kiezen of delen: onder het motto ‘red de aarde, verwijder de mensen’ gaat hij aan de slag…”. Het anti-scheppingsverhaal correspondeert met het scheppingsverhaal qua aantal dagen. Omdat alles wat in het hart en de gedachten van de mens opkomt slecht is zal niet de mens, maar de aarde, centraal staan bij God: “… Voortaan zullen alle dagen van de aarde, zaaitijd en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden te bestaan…” (Gen. 8 vers 22). Na de vloed brengt Noach een ‘rustgevend’ offer. Nu wordt duidelijk dat de zonde van de mens het respectloos omgaan met het levensbeginsel van de andere geschapen wezens is, dat zich uit in ‘moord en doodslag’.

Outsiders

Van Wolde legt uit dat de namen van God verschillende kanten van God aanduiden. ‘Elohim’ staat voor God an sich wiens aandacht uit gaat naar de schepping an sich. JHWH laat het aspekt zien waarmee God in contact treedt met de mens. God kan door de naam JHWH niet uitputtend worden beschreven. Erachter zit de godheid als een niet te grijpen entiteit. Net zoals ‘erets’ staat voor de aarde an sich, en ‘adama’ voor het relationele gezicht van de aarde. Het doet me een beetje denken aan het, afhankelijk van onze waarneming, deeltjes- of golfkarakter in de subatomaire wereld van de kwantumfysica. Van Wolde laat zien hoe door de christelijke interpretatie van het verhaal over de dronken Noach die zijn zoon Cham vervloekt de slavernij en het kolonialisme werden goedgepraat. Genesis 10 vertelt over het ontstaan van de volkeren op aarde: “… Sjem is de vader van alle kinderen van Eber: de nomaden, Cham is de vader van alle bewoners van koninkrijken en steden: de sedentairen, Jafet is de vader van alle kust- en eilandbewoners: de zeevaarders…”. Over de landlozen: “… De ‘abiru’ zijn de trekkers, de nomaden, de outsiders van die tijd. In een bepaalde periode zijn deze abiru zozeer in aantal toegenomen, dat zij met name in Egypte een bedreiging gingen vormen voor de autochtone bevolking. Vandaar dat men hen uit Egypte heeft verdreven…”. Veel Bijbelgeleerden zijn er van overtuigd dat deze abiru de oorspronkelijke Hebreeërs waren. Zie de uittocht van de Hebreeuwse slaven uit Egypte. JHWH is de God van een bepaalde sociale klasse: van de niet-bezitters, de have-nots. JHWH trekt op met de trekkers. Ook het verhaal over ‘de toren van Babel’ in Genesis 11 duidt Van Wolde niet negatief. Volgens de traditionele christelijke visie gaat het om mensen die in hun arrogantie en hoogmoed God van de troon willen stoten. Volgens de traditionele Joodse visie is het een verhaal over de verscheidenheid van talen als voorwaarde voor de verspreiding van mensen. De hemel (sjamajim) staat immers helemaal niet voor de woonplaats van God: “… De hemel is het uitspansel tussen de wateren en God woont niet in dat uitspansel en evenmin op aarde, want hij houdt zich buiten de schepping op. De hemel is geen teken van God, zoals ook blijkt uit het feit dat God in vers 5 moet afdalen om de toren met zijn top in de hemel te kunnen bewonderen…”. Het gaat niet om straf maar om noodzaak. De aarde moet gevuld en bewerkt worden.

Het nut van verhalen

Na deze Genesisinterpretatie volgt een schitterend essay over het vertellen van verhalen, waarna diverse scheppingsmythen uit andere culturen aan bod komen. Het leven is geen verhaal en bevat geen strakke lijn van gebeurtenissen. Het verhaal verschaft een kontekst aan gebeurtenissen. Een verhaal tracht het leven te begrijpen. Het verhaal maakt materie tot drager van een idee of een beeld. Verhalen spiegelen de werkelijkheid en zijn tegelijk fantasie. Door het verhaal scheppen wij de wereld opnieuw. Door te lezen stappen wij telkens een andere wereld binnen. Verhalen houden niet op bij het materiële: “… De verwondering over en de vragen bij het leven vormen de basis ervan. Materie wordt daarin de drager van een andere orde en de verhalen verschaffen de mensen een andere vorm van werkelijkheidsbeleving die hun aanwezigheid in de wereld of hun leven intensiveren en verdiepen…”. Een verhaal zegt veel meer dan enkel de kernboodschap. Stel je voor dat het verhaal over ‘de Toren van Babel’ was afgedaan met ‘de mensen moeten zich over de aarde verspreiden’. Zou Bruegel ooit een schilderij gemaakt hebben bij zo’n boodschap? Zou je ooit overwegen je leven te veranderen op grond van een affiche op het station met de tekst: ‘God redt’? Het Exodus-verhaal maakt toch echt meer indruk. Woorden, taal en kultuur zijn voorgegeven: “… We kunnen niet buiten de geschiedenis om bij God komen, niet buiten onze kultuur om bij de zaak zelf of bij de kern komen…”. Verhalen zijn richtinggevend. We vergeten vaak dat de evolutietheorie ook een voorlopig verklaringsmodel is, waarvan wij vinden dat die op dit moment het beste bij onze huidige kultuur past. Verhalen eisen een bepaalde mate van openheid en flexibiliteit bij de lezer: “… Zij moeten in staat zijn de luiken naar de wereld open te zetten, nieuwe samenhangen en ordeningen te verwerven en verwerken…”.

Enkele duizenden scheppingsvoorstellingen
Over de hele wereld bestaan er enkele duizenden scheppingsverhalen waarvan Van Wolde er een stuk of twintig bespreekt. Ze begint met het Babylonische scheppingsepos waarin er sprake is van zout en zoet water waaruit slib wordt gevormd: Mesopatamië. Het gaat over de gevechten die er tussen de goden uitbreken en de geboorte van de hoofdgod: Marduk. Dan gaat het naar India. De Rigveda: “… Toen werd geboren uit de kracht van hitte / het Ene, de vormloze leegte, / Verlangen bracht het tot ontwikkeling. Verlangen, het eerste zaad van bewustzijn. / De wijzen die het eigen hart met wijsheid onderzochten / ontdekken dat datgene wat is, verwant is aan wat niet is…”. De Upanishaden, waarin het gaat over de Mens, die niet blij is omdat hij alleen is: “… Hij liet zich in twee delen uiteen vallen en uit hem werden een man en een vrouw geboren. Daarom is men zelf als de helft…”. Uit China komt het verhaal over de reus Pangu die uit een ei barst: “… De lichte zuivere delen van het ei stegen op en vormden de hemel; de zwaardere en onzuivere delen vielen naar beneden, waar ze de aarde vormden. Dit was de oorsprong van de krachten die yin en yang worden genoemd…”. Pangu duwt de hemel en de aarde uit elkaar. In Australië zingen de Aboriginals het land tevoorschijn, wat doet denken aan de Bijbelse God die schiep door middel van het Woord. Soms worden de woorden waarmee Io, het opperwezen van de Maori’s in Nieuw Zeeland, het licht deed verschijnen in de duisternis gebruikt bij een ritueel om somberheid en depressiviteit te verlichten. Op Hawaï doet een verhaal de ronde dat alles geschapen is uit een kalebas die in zee dreef en door God in de lucht werd gegooid, waarop hij open barstte. Er ontstond een ‘Rode Aarde Man’, evenals Adam. Het gaat over de “Popul Vuh” van de indianen in Guatamala, waarin mensen van hout, de voorlopers van de apen, door de Grote Vloed omkomen, omdat ze niet in staat zijn hun goden te eren. Acht Afrikaanse scheppingsvoorstellingen volgen. En er is aandacht voor het Griekse verhaal.

Oer
Zelf vind ik de helden- en godenverhalen uit de IJslandse Edda het mooist. Misschien omdat het een soort oergevoel oproept, omdat daar mijn afstamming ligt? De Völuspá, is het eerste en beroemdste lied van de Edda: “… De Völuspá wordt uitgesproken door de zieneres. De oude sagen vermelden veelvuldig zieneressen die in hoog aanzien stonden. Op grote feesten trok de zieneres met haar gezelschap maagden door het land, waar ze ook kwam, was zij de kroon op het feest. Zittend op een hoge zetel in de grote zaal sprak zij haar bezweringen, zong ze liederen en voorspelde aan elk van de gasten afzonderlijk hun lot…”. Het gaat over Reuzen en Dwergen en Trollen, over Midgaard en de heilige es Yggdrasil, over Odin en de bron Lot. Het christendom werd niet van bovenaf opgelegd, zoals gebruikelijk, maar door de IJslanders uit eigen beweging aangenomen (zie ook Henk Vreekamp in “Als Freya zich laat zien”). Verder gaat het over de vijftig ‘runen’ of gezangen in de Finse Kalevala. Van Wolde eindigt met een evaluatie van de big bang- en evolutietheorie, die volgens haar maar één kant van het verhaal over de aarde zijn: “… Het verdient daarom de voorkeur naast de evolutietheorie met zijn zinvolle deelperspektief, ook de andere ziens- en benaderingswijzen zoals onder meer uitgedrukt door verhalen, poëzie, muziek, geloofsuitingen te handhaven. Dan kan de natuur naast haar kwantitatieve kant ook weer een kwalitatieve kant van de werkelijkheid, de mensen en het leven laten zien. Die verhalen vervangen niet de wetenschap, maar vullen aan waar de wetenschappelijke theorieën te kort schieten. Dan kan een verhaal als dat van Kaïn en Hevel laten zien, dat er meer is dan ‘the survival of the fittest’. Terwijl de evolutietheorie de natuur laat zien als iets waar de sterkste overleeft, kan een verhaal van Kaïn en Hevel aantonen dat ook de zwakkeren, de niets-waardigen recht van leven hebben. Dat is het verhaal dat godsdiensten te vertellen hebben, of zij jodendom, christendom of islam heten. In hun verhalen nemen zij principieel stelling tegen de mentaliteit waarin ieder alleen voor zichzelf opkomt om te overleven. Daar waar de natuur en de natuurwetenschap zich koncentreren op de ‘winners’, laten de godsdiensten en hun verhalen een keuze zien vóór al de anderen, de zwakkeren en degenen die voor het voortgangsproces van de geschiedenis van geen belang lijken zijn. Zij kiezen voor de figuranten op het strijdtoneel van het leven…”.

Uitgave: Ten Have – 1995, 275 blz., ISBN 902 594 596 1, € 18,45
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten