zondag 13 oktober 2019

Het boek van het licht – Chaim Potok


“… Wij zijn niet ons brein. Wij zijn onze boekenkast…” (Trouw). Dat geldt zeker voor mij. Als ik met mijn man naar Antwerpen ga, parkeren we onze auto meestal op Linkeroever (waar ruimte zat is), om vervolgens door de nostalgische voetgangerstunnel onder de Schelde door te lopen, die midden in de stad uitkomt, op een oergezellig plein waar altijd gebasketbald wordt. Aan dat plein zitten trouwens de lekkerste shoarmatenten van de wereld. In ieder geval, als ik daar ben moet ik altijd aan “The Chosen” van Chaim Potok (V.S., 1929 – 2002, rabbijn) denken, waarin een ultraorthodoxe Joodse jongen met een bal de bril van het gezicht van een liberale Joodse jongen slaat. Dit ongelukje brengt hen met elkaar in contact, wat allerlei verwikkelingen in gang zet (de houten roltrappen in de tunnel doen mij trouwens altijd aan “Hans en Riekje” denken, die op stap gaan in de Amsterdamse Bijenkorf, lang, lang geleden, in een leesboekje op de lagere school). Door Chaim Potok ben ik van de Joodse wereld gaan houden. De strijd die zijn personages leveren om uit de zuigende Joodse ultraorthodoxie te geraken was vergelijkbaar met die van mijzelf, om eertijds van de refotraditie los te komen. In de roman “Het boek van het licht” stelt Potok de Joodse mystiek op een sublieme manier aan de orde (zie ook mijn blog over het werk van Sjef Laenen).

Starry, starry night

Evenals Willemijn Dicke in “De sjamaan en ik” overkomt Gershon Loran, de hoofdpersoon in “Het boek van het licht”, op jeugdige leeftijd een soort eenheidservaring, als hij op het dak van een verloederde flat in Brooklyn - New York, een hond jongen ziet krijgen: “… Pal voor zijn ogen werd leven geschapen. Hij strekte zijn hand uit om een van de nieuwgeboren jongen aan te raken, maar de teef hief haar kop op en ontblootte haar tanden. Boven zijn hoofd leek de hemel vol sterren op hem neer te dalen. Hij voelde zich helemaal opgenomen in het leven van hemel en aarde, in het mysterie van de schepping, in de pijn en de onuitputtelijke glorie van dit ene moment. Hij wilde de teef tegen zich aan drukken, haar strelen, iets strelen. In plaats daarvan stak hij zijn hand omhoog en aaide langs de hemel en voelde, voelde werkelijk, schrijnend en exquis, de koele, droge, fluwelen aanraking van het besterde uitspansel tegen zijn vingers. Hij huilde een beetje en huiverde in de kille avondlucht…”. Het doet me denken aan de sterrenhemels van Van Gogh. Gershon, een wees, wordt opgevoed door zijn orthodoxe oom en tante, die een beetje vreemd zijn geworden van het verdriet om hun enige zoon die sneuvelde in de Tweede Wereldoorlog. Gershon is een onopvallende, stille, eenzame, maar buitengewoon intelligente jongen. Hij weet niet wat hij wil, tot hij op het niet-orthodox seminarie in Manhattan geconfronteerd wordt met een legendarische Joodse professor van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, Jacob Keter, die Kabbala doceert. Hij wordt er door gegrepen. Voor het eerst van zijn leven raakt iets hem tot in het diepst van zijn ziel.

Het irrationele maakt ons compleet
Professor Keter ligt constant in de clinch met de rationele Talmoedist professor Nathan Malkuson, waartussen Gershon zich in eerste instantie vermalen voelt. Professor Keter verdedigt zijn discipline met verve: “… Staat u mij toe, een stelling te verkondigen, heren. Ja? Het komt zelden voor dat ik tijdens de les of bij het schrijven een polemiek aanga. Maar nu wordt het tijd om een stelling te verkondigen. Er was nooit een tijd waarin niemand dacht dat het noodzakelijk of mogelijk was, de kabbala tot wetenschappelijke discipline te verheffen. De Talmoedisten keurden het af. De Kabbalisten keurden het af. Tot op de dag van vandaag keuren ze het af. Ja. De eerstgenoemden beschouwen de kabbala als onzin, de laatsten als iets onaantastbaars en heiligs. Voor mij is de kabbala geen onzin en niet iets onaantastbaars, maar, jazeker, het hart van het Judaïsme, de ziel, de kern. De talmoed vertelt ons hoe de joden handelen; de kabbala vertelt ons hoe het Judaïsme voelt, hoe het de wereld ziet. Wij zijn tegenwoordig westerse, secularistische wezens, rationeel, logisch, ja, en dus raken we verward door de kabbala, die zo irrationeel, zo onlogisch is. Maar de traditie was niet verward; bijna tweeduizend jaar lang was die niet verward. Grote Talmoedisten waren ook grote Kabbalisten. Ja. Als de kabbala, zoals sommigen van mijn collega’s op het instituut beweren, nooit serieus genomen is, kan iemand me dan uitleggen, waarom de joden in Europa in de loop der eeuwen tientallen en nog eens tientallen commentaren op kabbalistische boeken hebben geschreven? Leg me dat eens uit, als het echt om onzin gaat…”. Hetzelfde geldt voor de ‘bevindelijke’ oudvaders. Gershon droomt zelfs van de polemiek tussen professor Keter en professor Malkuson: “… De lange man zei: Ik ben een bedreiging voor u, mijn vriend, is het niet? U zou graag willen dat onze wereld gelijkmatig en rationeel was, is het niet? U bent niet geïnteresseerd in de rabbijnen, de groten die vervuld waren van poëzie en tegenstrijdigheden. Heel diep in ons huist ook het irrationele. Het is de energie die ons voortstuwt, onze creatieve demon. Gelooft u dat we de wereld alleen kennen op basis van wat we waarnemen of logisch kunnen afleiden? Nee, waarde vriend. Hebt u, toen u jong was, nooit iemand ontmoet die bij het spreken over zijn ervaringen meer gebruik maakte van de verbeelding dan van logica, die sprak over dingen die niet overeenstemmen met enige werkelijkheid die we kennen? Het irrationele maakt ons compleet…”.

Korea
In “De ruimte van Sokolov” laat Leon de Winter de moderne natuurkunde zo ongeveer samenvallen met de kabbala in de geest van een alcoholicus. Dat doet Chaim Potok nog net niet, maar hij brengt beide terreinen wel dicht bij elkaar. Gershons kamergenoot, Arthur Leiden, blijkt de zoon van een wereldberoemde kernfysicus, die meegeholpen heeft om de atoombom te maken. Arthur is in alles het tegenovergestelde van Gershon. Knap, goedgebekt, populair. Toch lijdt hij onder zijn afkomst. Kan niet in het reine komen met de prestaties van zijn vader. De beroemde familie van Arthur stelt een beurs ter beschikking die de onzekere Gershon uitgerekend wint. Dat betekent dat hij zijn dienstplicht als rabbi tijdens de Koreaanse Oorlog een jaar uit kan stellen. Gershon wordt een beroemdheid onder de studenten omdat professor Malkuson hem laat slagen voor een examen door hem in de lift een paar vragen te stellen. Professor Keter examineert hem tijdens een wandeling. Om te snappen waar de ondervraging over gaat zou je Laenen moeten lezen. Ondertussen werkt zijn vriendin, Karen, keihard aan een filosofiescriptie waarmee ze hoopt te promoveren. Bij zijn afstuderen zijn voormalig president Harry Truman aanwezig en Albert Einstein himself. Ondanks het uitstel breekt toch de dag aan dat Gershon als militair in Korea belandt. Met een amulet om zijn hals die een oude man waarvan hij Aramees heeft geleerd, uit de synagoge van zijn oom en tante, aan hem heeft gegeven. Ondanks dat de oude man zegt spijt te hebben dat hij Gershon ooit wat heeft geleerd als hij hoort van diens liberale opleiding. Chaim Potok werkte zelf van 1955 tot 1957 als geestelijk verzorger bij het Amerikaanse leger in Korea.

Zinloos lijden

Tijdens zijn militaire dienst gebeurt er niet zo heel veel. Gershon heeft het vooral ontzettend koud. Vanwege de wind uit de Siberische toendra’s die messen van ijs door het kampement blaast. Hij richt een kapel in. Hij krijgt te maken met soldaten die dood gaan omdat ze antivries hebben gedronken. Met korporaals die in nabijgelegen dorpen met hoeren worden betrapt. Ultraorthodoxe landgenoten halen het bloed onder zijn nagels vandaan door te zeiken over zijn assistent die een goj is en de kruisen op de sjoel: “… De zelfgenoegzame superioriteit van hen die zeker waren van de zaligheid…”. Je zou er zin van krijgen te zondigen, maar hij wordt geacht het moreel van zijn bataljon hoog te houden. Piloten van gevechtsvliegtuigen storten neer en worden opgelapt in hospitalen waar Gershon dwars door wildstromende rivieren en over modderige wegen, vanwege de moesson, heenrijdt. Daarna de meedogenloze hitte. Mensen worden opgeblazen door landmijnen. Militairen met geslachtsziekten. Mannen die doodziek worden nadat ze in vervuild water hebben gezwommen. Gevallen van zonnesteek. Hij vliegt naar Japan. De overrompelende schoonheid van Tokyo. Mysterieuze geisha’s brengen zijn hoofd op hol. Hij wordt zonder enige uitleg overgeplaatst. Waarschijnlijk heeft hij een meerdere tegen de haren in gestreken. Hij ziet hoe een plaatselijke politieagent een jongen van een jaar of vijftien in elkaar slaat terwijl iedereen zijn hoofd omdraait. Scrofuleuze bedelkinderen. Stuit op een massagraf met amper volwassen skeletten. Hij haat het land. Hij bouwt een soekka tijdens het Loofhuttenfeest waarin hij de Talmoed bestudeert met onzichtbare gasten, oesjpizien, de professoren Malkuson en Keter, die hem aldoor in visioenen vergezellen: “… Ga door met studeren, meneer Loran. In een oord waar geen mensen zijn, moet u een persoon zijn…”. Hij krijgt te maken met antisemitisme. Soldaten zijn bang dat er een atoomoorlog zal uitbreken, waarvoor ze Israël verantwoordelijk stellen. Gershons vragen over zijn volk aan de Onzichtbare: “… Waarom laat U hen zo lijden, deze mensen, dit land? Joden lijden omdat velen in hen de verkenningstroepen van de wereld zien en in dergelijke troepen vallen de meeste slachtoffers. Maar alleen lijden omdat je knel zit tussen de wereldrijken! Wat een zinloos lijden! Legt U me dat uit. Alstublieft. Er kwam geen antwoord…”. De mannen zijn gek op hem. En toch lijkt alles een beetje langs hem heem te gaan.

Dubbelzinnigheid
Tot Arthur Leiden plotseling voor Gershons neus staat. Hij heeft er vrijwillig voor gekozen geestelijk verzorger te worden bij de infanterie, ook al vinden zijn ouders dat maar niets. Arthurs vader, die Gershon ontmoet tijdens een verlof: “… we klungelen met licht en atoombommen, met de energie van het universum. Vind je het gek dat de wereld niet weet wat ze aanmoet met de joden? Niemand is vertrouwder met de kern van de krankzinnigheid in het universum dan de jood en niemand is krampachtiger, wanordelijker bij het zoeken naar een antwoord. Wij hebben altijd wanhopig haast. We bieden apocalypsen in een boodschappenwagentje aan, messiassen in kaftans vol tabaksvlekken. Hoe kwam ik hierop? O, ja. Kosjere gerechten vormen nauwelijks een oplossing voor de problemen van de menselijke soort. Maar Arthur wil het zo. En dus…”. En Arthur, die ooit een briljante student natuurkunde was: “… Mijn vader dacht dat ik degene zou zijn die de deeltjestheorie en de golftheorie van het licht zou verenigen. Dan zou ik een tweede Albert Einstein zijn geworden. God, hij bracht alles bij elkaar – materie, energie, ruimte, tijd. Nu moet iemand de quantumtheorie en de relativiteitstheorie bij elkaar brengen. Oom Albert zei eens tegen me dat hij dacht dat ik dat zou doen. Ik maakte altijd vreemde gedachtensprongen. Maar ik dacht dat we op den duur alles zouden vernietigen met al die kennis. Tijdens mijn tweede jaar op Harvard begon ik het te haten. Ik kon alleen nog maar lijken zien die over de aardbol verspreid lagen. En vogels met uitgebrande ogen…”. Hij nam privélessen bij een plaatselijke rabbijn: “… Ik wilde geen invloed uitoefenen op de natuurkunde, ik wilde invloed uitoefenen op mensen. Wat heb je aan natuurkunde als die in handen is van een soort die ten dele nog in het reptielenstadium verkeert?...”. Het jongetje dat alles goed wil maken. Arthur vindt Gershons mystieke neigingen vreemd: “… Magie. Numerologie. Emanaties. Opklimmingen. Mijn verstand is niet geschikt voor de kabbala. Ik zat vol verbazing naar je te kijken. De manier waarop je die rare boeken verslond…”. Gershon: “… Ze zeggen in die boeken dingen die niemand elders durft te zeggen. Ik voel me prettig bij die aanvaardbare ketterij…”. En even verder: “… Het meeste in die boeken kun je niet zo eenduidig uitleggen als een passage uit de talmoed. Ik kan beter met dubbelzinnigheid leven, geloof ik, dan met zekerheid. Twijfel is het enige dat ons rest, Arthur. Twijfel en vertwijfeld strijden…”.

Niemand heeft de wijsheid in pacht
Arthur wil met alle geweld naar Japan, naar Hiroshima. Gershon begeleidt hem. Japan betovert hen. Maar in Hiroshima voelt Arthur zich 'een melaatse'. Als ze weer op de legerbasis terug zijn verongelukt Arthur met een vliegtuig waar hij helemaal niet in hoort te zitten. Toevallig heeft hij de plaats van een ander ingenomen. Het is een van die verhalen die je zo vaak hoort na rampen of aanslagen, waardoor je gaat denken dat toeval niet bestaat – dat alles, of in ieder geval sommige dingen, zijn voorbeschikt. Na zijn diensttijd zoekt de eeuwig twijfelende Arthur professor Malkuson op, die bijzonder eerlijk is naar hem toe: “… Ik zal het je vertellen, Loran. Het is niet van belang dat er misschien wel niets is. We hebben dat altijd als een mogelijkheid erkend. Wel is het van belang dat we, als er niets is, bereid zijn om iets te maken van het enige dat ons rest – onszelf. Ik weet niet wat ik je nog meer kan zeggen, Loran. Niemand heeft de wijsheid in pacht. Niemand…”. Toch lijkt Gershon door dit antwoord juist te weten welke weg hij moet inslaan. Zijn vriendin en hij besluiten hun huwelijk uit te stellen. Zij om een carrière te starten als filosoof in Chicago, en hij om leerling te worden van professor Keter in Jeruzalem.

Uitgave: Brandaan – 2012, vertaling Jeanette Bos, 470 blz., ISBN 978 946 005 017 6, € 6,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten