Mijn laatste blog eindigde met een citaat van aartsbisschop Lucas van Simferopol over de verrijzenis van Jezus, wat christenen met Pasen vieren: overwinning op de dood. De Zweedse schrijver Pär Lagerkvist (1891-1974) kreeg in 1951 de Nobelprijs voor Literatuur naar aanleiding van “Barabbas” (eerste uitgave 1950), een keihard verhaal over de misdadiger die vrijkomt, nadat het volk ervoor heeft gekozen Jezus in zijn plaats te kruisigen. Er staan maar een paar teksten over hem in de Bijbel – zie Mattheus 27. Barabbas blijft in de roman van Lagerkvist hevig vertwijfeld rond de christenen en hun God heen hangen. Hij kan niet geloven, maar heeft wél zijn leven aan hun Leider te danken. In "1001 boeken die je gelezen moet hebben": “… Lagerkvist verloor als jonge man zijn geloof en was zeer geïnteresseerd in de angst van mensen die, omdat ze geen zekerheid kennen, een soort doel zoeken in een schijnbaar betekenisloze wereld…”.
De verdoemde
Barabbas volgt de stoet naar de onreine kruisigingsplek Golgotha. Hij is verbaasd over de volgelingen die de terdoodveroordeelde trekt. Hij kijkt naar de stugge boerenvrouw die waarschijnlijk de moeder van Jezus is: “… Hij, Barabbas had geen moeder. Ook geen vader trouwens, hij had er zelfs nooit over horen spreken. En voor zover hij wist, had hij ook geen familie. Wanneer ze hem hadden gekruisigd, zou er dan ook heel wat minder geweeklaag zijn geweest dan om hem daar…”. Hij is ook verbaasd over het magere en zwakke voorkomen van het slachtoffer. Hij ziet er zo onschuldig uit als een lam, maar hij zal wel niet voor niets de kruisdood hebben verdiend. Als het op het moment van zijn overlijden even compleet donker wordt, bekruipt Barabbas een hevige angst. Hierna loopt hij naar een bordeel in Jeruzalem. Onderweg pikt hij een schuwe vrouw met een hazenlip op die hem als een soort Gollum volgt. Hij heeft geen eetlust en geeft wat hij krijgt aan de vrouw met de hazenlip, die het opschrokt en verdwijnt. Pas als hij de nodige wijn op heeft komt Barabbas een beetje los. De nacht brengt hij door met een dikke hoer, in een loofhut op het dak. Peinzend en slapeloos kijkt hij naar de fonkelende sterren. Volgens de hoer is zijn inerte toestand te wijten aan het feit dat hij als het ware aan de dood is ontsnapt. Wie eenmaal de dood in de ogen heeft gekeken ís dood, volgens haar, ook al blijft hij leven (net andersom als in de Bijbel dus, waarin het geloof onder meer betekent dat je blijft leven, ook als je bent gestorven) : “… dat is heel wat anders dan te leven en zijn zoals wij…”. Ik moest onwillekeurig denken aan Dostojevski die op het laatste moment gratie kreeg - toen hij al voor het vuurpeloton stond. De dag daarop ontmoet Barabbas de schuldbewuste discipel Petrus, die hem vertelt over de eigenaardige macht die Jezus over mensen had: “… Hij zei alleen maar tegen je: ‘Volg mij!’ en dan moest je hem wel volgen…”. En dat Hij gezegd heeft dat Hij na drie dagen zal opstaan uit de dood omdat hij de Zoon van God is; dus morgen… Of Barabbas denkt dat Jezus hem zal vergeven. Hij heeft Hem immers verloochend?! Ja, dat denkt Barabbas wel. Pas als een paar voorbijgangers Barabbas herkennen en Petrus vertellen met wie hij van doen heeft, trekt Petrus zich ontsteld terug: “… ‘Wijk van ons, verdoemde,’ zeiden ze vol haat tegen hem. En Barabbas trok zijn mantel dichter om zich heen en ging alleen weg, de straat uit, zonder om te kijken…”.
Meer dood dan levend
De vrouw met de hazenlip brengt de nacht met zwervers en verschoppelingen door op de vuilnisbelten in het Ge-Hinnimdal, buiten de stad. Ze droomt met open ogen over de opstanding van Jezus. Iedereen zal gezond zijn en misschien worden er wel witte lakens uitgespreid op de grond waarop alle mogelijke gerechten verschijnen (zie de droom van Petrus), zodat alle hongerigen zich vol en rond kunnen eten. Tegen de ochtend begeeft ze zich naar het graf van Jezus. Net als Barabbas, die zich verschuilt achter een Tamarisk. Tot zijn verbazing is er verder niemand te bekennen. Zo gauw het licht wordt ziet hij dat de steen die voor het graf lag is weggerold. Hij denkt dat de discipelen het lichaam van Jezus ontvreemd hebben. Maar de vrouw met de hazenlip vertelt hem in vervoering dat er een engel uit de hemel is geschoten en de punt van een speer tussen de steen en de rotswand heeft geduwd waardoor die van elkaar werden gescheiden. Barabbas weet niet wat hij er van moet denken. De vrouw zegt dat ze een volgeling van de gekruisigde rabbi is geworden. Als Barabbas vraagt naar Zijn boodschap, werpt ze hem een schuwe blik toe en zegt met nauwelijks verstaanbare stem: ‘Hebt elkander lief’, waarna ze vlug wegloopt en Barabbas haar lang nakijkt. Hij papt aan met de groep aanhangers van Jezus maar laat zich niet overtuigen. Zelfs niet als hij wordt meegenomen naar iemand die door Jezus uit de doden is opgewekt. Lazarus? Zijn naam wordt niet genoemd. Lagerkvist beschrijft hem als een soort zombie: “… Barabbas zat recht tegenover hem en moest maar steeds naar zijn gezicht kijken. Het was geelachtig en maakte de indruk hard als been te zijn. De huid was helemaal uitgedroogd. Barabbas had nooit gedacht dat een gezicht er zo zou kunnen uitzien, en hij had ook nog nooit zo iets leegs en uitdrukkingsloos gezien. Het was als een woestijn…”. Barabbas vraagt hem naar het dodenrijk: “… ‘Nee,’ zei de man, met zijn lege ogen langs hem kijkend, ‘het dodenrijk is niets. Maar voor wie daar is geweest, is al het andere ook niets.’ …”. Ze gebruiken samen het avondmaal: “… toen de dorre, geel geworden vingers hem het stuk brood toestaken en Barabbas ervan moest eten, was het of hij een lijksmaak in de mond kreeg…”. Later zegt hij tegen de gelovigen dat het geen goed idee van hun Meester was om een dode op te wekken, wat hem niet in dank wordt afgenomen. Als ze er achter komen dat hij de uitverkorene is in wiens plaats Jezus is gestorven, haten ze hem zondermeer.
Zo weinig betekent de liefde
Barabbas maakt mee hoe de christenen vervolgd worden, en een opgezweepte meute de vrouw met de hazenlip stenigt. In de uitgebroken massahysterie steekt hij een fanatiekeling neer: zijn manier om haar te wreken. Hij kijkt naar het stralende gezicht waarmee ze haar armen uitstrekt naar haar onzichtbare Verlosser (zie het verhaal over Stefanus in Handelingen 7). Als het donker wordt sleept hij het lijk van de vrouw uit de stenigingskuil en brengt het naar een plek in de woestijn waar haar doodgeboren kind ligt begraven. Gaandeweg wordt duidelijk dat Barabbas een (misbruik-)relatie met de vrouw heeft gehad, waardoor de levenloze baby ter wereld kwam en ze verstoten werd door haar ouders. De vrouw, vanwege haar mismaaktheid niet gewend aan liefde, at uit zijn hand. Wanneer Barabbas terugkeert als aanvoeder van een groep struikrovers, vinden zijn mannen hem zo veranderd dat ze zich onbehaaglijk voelen onder zijn starende, sombere blik. Hij ontsteekt alleen in razernij tijdens een overval op een transport voor een hogepriester. Hij vermoordt onnodig twee tempelwachters. Van verzet was nauwelijks sprake. De alwetende verteller herinnert zich zijn moeder, een gevangen Moabitisch meisje met wie de groep zich een tijd heeft vermaakt, dat stierf tijdens zijn geboorte. Zijn vader heeft hij zonder dat hij het weet omgebracht tijdens een één-op-één gevecht (zie de symboliek met Oedipus). De groep is blij als hij op een dag opsodemietert, al weet niemand waarheen. Jaren later duikt hij op als slaaf in het huis van de Romeinse stadhouder in Paphos, na - hoe is het mogelijk?! – de hel van de kopermijnen te hebben doorstaan: “… Wanneer hij niet zo’n taai gestel had gehad, zou hij het nooit hebben overleefd. Dat had hij te danken aan Elihu en de Moabitische, die hem eenmaal het leven hadden geschonken. En dat ondanks het feit dat zij hem beiden niet hadden liefgehad, maar gehaat. En evenmin elkaar hadden liefgehad. Zo weinig betekent de liefde…”.
Zijn smeltoven
Vervolgens beschrijft Lagerkvist hoe Barabbas in de mijnen vastgeketend werd aan een slaaf die een christen bleek te zijn. Een Armeniër, Sahak, wiens ogen bijna uit zijn hoofd rolden toen Barabbas verklaarde dat hij Jezus had ontmoet: “… En hij beschreef ook de merkwaardige lichtglans waarmede de rabbi bij die gelegenheid omgeven was geweest. En toen hij bemerkte hoe blij Sahak was dat van die lichtglans te horen, zei hij er maar niet bij dat hij dat alleen maar zo had gezien doordat hij rechtstreeks uit de donkere kerker in de volle zon was gekomen, zodat zijn ogen verblind waren…”. Sahak liet hem zijn slavenplaatje zien waar op de achterkant geheimzinnige tekens in waren gekerfd: de naam van zijn Verlosser. Hij verklaarde dat het betekende dat hij een slaaf van Christus was. Barabbas vroeg hem ook in de zijne de naam krassen. Een nieuwe opzichter wilde alles weten over Sahak’s God, toen hij hem zag bidden: “… Sahak trachtte alles zo goed mogelijk te verklaren. En de man luisterde bereidwillig, hoewel de uitleg van de onkundige slaaf niet uitblonk door al te grote duidelijkheid en helderheid. Af en toe schudde hij het hoofd. Maar hij luisterde de hele tijd, alsof de simpele woorden hem werkelijk aangingen. Ten slotte zei hij dat er zoveel goden waren en dat die er immers wel moesten zijn. En dat men veiligheidshalve wel aan allen moest offeren. Sahak antwoordde dat de gekruisigde geen offers begeerde, Hij begeerde dat men zichzelf offerde. ‘Zichzelf offeren? Wat zeg je? Wat bedoel je daarmee?’ ‘Ja, dat men zichzelf offert in zijn grote smeltoven,’ zei Sahak…”. Dat is wel even wat anders dan het tegenwoordige zogeheten ‘welvaartsevangelie’. Bedoelt Sahak met ‘zijn grote smeltoven’ zijn wat de Bijbel noemt ‘nieuwe hart’ (Ezechiël 36:26)? De opzichter had het gevoel dat de christelijke God wilde dat Sahak een beter leven kreeg en wist een baantje boven de grond voor hem te regelen. Sahak weigerde Barabbas alleen achter te laten, en zo zagen ze beiden letterlijk en figuurlijk ‘het licht’: “… En toen ze boven in het daglicht kwamen, het stralende zonlicht over de naar mirte en lavendel geurende berghellingen zagen, de lentegroene dalen aan de voet der bergen en daarachter de zee, knielde Sahak neer en riep vol verrukking uit: ‘Hij is gekomen! Hij is gekomen! Zie, hier is zijn rijk!’ De slavendrijver die hen was komen halen, stond verbluft naar de slaaf te kijken die daar neergeknield lag. Toen gaf hij hem een lichte trap met zijn voet, ten teken dat hij op moest staan. ‘Vooruit, kom mee,’ zei hij…”.
Met niemand verbonden
Helaas laat het koninkrijk Gods op zich wachten, merken ze al gauw. Ze worden als een paar ossen voor een ploeg gespannen en hebben geen beter leven dan beesten, maar zelf vinden ze het al met al een hele vooruitgang. Het is vreselijk wat mensen elkaar aan doen. Alleen al om economische redenen is het gebod van de christelijke God om elkaar lief te hebben taboe. Slaven zijn goedkoper dan ezels. Een indrukwekkend hoofdstuk gaat over hoe ze als zogenaamde staatsgevaarlijke gekken worden verraden en op het matje moeten komen bij een Romeinse stadhouder. Of ze de naam van de God op de achterkant van hun slavenplaatje willen afzweren – ze zijn immers het bezit van caesar?! Sahak weigert en sterft de kruisdood. Barabbas gehoorzaamt (hij krijgt er zelfs beter werk door). Waarom dan die naam in zijn plaatje is gegrifd? “… ‘Omdat ik graag zou willen geloven,’ zei Barabbas zonder een van hen aan te kijken…”. Als de stadhouder met pensioen gaat vertrekt hij naar Rome en neemt de in zijn ogen loyale slaaf Barabbas mee. Hij laat een eiland achter dat een groter gewin heeft opgeleverd dan ooit tevoren: “… Talloze opzichters en slavendrijvers hadden hem door hun plichtsgevoel, hun strengheid en misschien ook door hun wreedheid geholpen dit succes te bereiken. Dank zij hen was het mogelijk geweest de natuurlijke rijkdommen ten volle uit te buiten en zowel de bevolking als de slaven te dwingen het uiterste te presteren. Maar zelf was hij van nature allesbehalve wreed. Alleen zijn bestuur was hard, niet hijzelf, en wanneer men hem dat verweet, berustte het op onkunde, op het feit dat men hem niet kende…”. Een en ander doet akelig veel aan onze tijd denken. Barabbas gaat kapot aan eenzaamheid in de wereldstad. “… Die nacht droomde hij dat hij aaneengeketend was met een slaaf die naast hem lag te bidden, maar die hij niet kon zien. ‘Waarom bid jij?’ vroeg hij hem. ‘Wat heeft dat voor zin?’ ‘Ik bid voor jou,’ antwoordde de slaaf uit het donker met een welbekende stem. En toen lag hij verder doodstil om de biddende niet te storen en hij voelde dat zijn oude ogen vol tranen liepen. Maar toen hij wakker werd en op de vloer om zich heen tastte naar de ketting, was die daar niet en de slaaf evenmin. Hij was met niemand verbonden. Met niemand in de hele wereld…”. Bedoelt Lagerkvist dat als je je aansluit bij een geloofsgemeenschap je je ook moet conformeren aan alle wetjes en regeltjes die daar gelden? Dat kan inderdaad aanvoelen als met handen en voeten gebonden zijn. Als Barabbas een processie volgt komt hij in een tempel terecht waarin een beeld staat van een moeder met een jongetje op haar arm. Ze vertellen hem dat het de genadige Isis voorstelt met het kindeke Horus, waarna een tempelwacht hem wegjaagt: “… Misschien zag hij dat Barabbas in haat tegen al het geschapene in de hemel en op aarde en tegen de Schepper van hemel en aarde was verwekt en geboren…”. Uiteindelijk komt hij in de catacomben terecht, waar de christenen hun geheime bijeenkomsten houden, maar ook daar raakt hij de weg kwijt en vindt hij niks en niemand. Het is bijna een symbolische reis door zijn innerlijk. Af en toe ziet hij een lichtje in het duister, maar dat flakkert ook weer uit: “… Doden!... Hij was omringd door doden. Overal, naar alle kanten, in alle gangen, waarheen hij ook liep. En welke kant moest hij uit lopen! Hij had er plotseling geen idee van welke kant hij uit moest om er weer uit te komen, hiervandaan te komen, weg uit het dodenrijk… Het dodenrijk! Hij was in het dodenrijk! Hij zat in het dodenrijk opgesloten!...” (zie ‘De donkere nacht van de ziel’ van Johannes van het Kruis of de dichter T.S. Eliot: “… I said to my soul, be still, and let the dark come upon you / Which shall be the darkness of God…” – Four Qartets, East Coker III).
De mens die niet kán geloven
Als Barabbas eindelijk uit de catacomben komt, merkt hij dat de stad in brand staat. Van alle kanten hoort hij roepen: “… Het zijn de christenen! Het zijn de christenen!...”. Hij denkt dat het eindelijk zo ver is. Dat Jezus terug is gekomen om de rotwereld te verbranden, zoals Hij heeft beloofd, en zijn nieuwe rijk te vestigen. Welnu, Barabbas wil hem wel een handje helpen. Het historische verhaal gaat dat de christenhater Nero de stad Rome expres in brand heeft gestoken om de gelovigen de schuld te geven. Barabbas wordt met allerlei andere christenen opgepakt, die hem vertellen over hun geloof in Licht en Liefde: “… Hoe zouden de volgelingen van de Meester zich ooit schuldig kunnen maken aan zo iets als brandstichting, aan het in brand steken van Rome? Hoe kon men zo iets geloven? Hun Meester stak de harten der mensen in brand, niet hun woonsteden. Hij was de Heer en God der wereld, geen misdadiger…”. In de gevangenis ontmoet hij Petrus weer. De christenen laten hem in zijn sop gaar koken als ze te weten komen wie Barabbas is. Zelfs de gang naar de executieplaats maakt hij alleen, aan het einde van de rij, omdat dat nu eenmaal zo uitkomt. Hij is de laatste die aan het kruis zijn adem uitblaast, met de woorden van totale overgave: “… Aan u geef ik mijn ziel over…”. Als geen ander heeft Pär Lagerkvist de eenzaamheid beschreven van de mens die niet meer in staat is te geloven (de auteur heeft dan ook inmiddels twee afschuwelijke wereldoorlogen achter de rug). Het paradoxale is evenwel dat Barabbas de enige mens is voor wie Jezus ‘de facto’ gestorven is.
Uitgave: Kok – 2013, vertaling Greta Baars-Jelgersma en Rolv Ravn, 160 blz., ISBN 978 904 352 156 7, € 10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten