vrijdag 14 februari 2020

Misdaad en straf – F.M. Dostojevski


Wat mij verbaasde betreffende “Zwarte schuur” van Oek de Jong (zie mijn vorige blog) is dat Maris totaal niet gebukt gaat onder schuldgevoelens. Hij maakt zich zorgen om zijn image. Over wat de buitenwereld van hem denkt. Dat is heel wat anders en strookt met wat ik schreef naar aanleiding van “Circusnachten”, over dat het lijkt dat sinds wij niet meer geloven in ‘het oog van God’, wij ons ‘onderwerpen aan de genade die we vinden in de ogen van anderen’, zoals de vogelvrouw Fere zo mooi zegt. Alleen kun je anderen zand in de ogen strooien en God niet. Ik was benieuwd wat Dostojevski schreef in "Misdaad en straf" (1866) over misschien wel de beroemdste moordenaar uit de literaire geschiedenis: Raskolnikov. Ik had het verhaal ooit wel eens gelezen, maar het was een beetje weggezakt. Het verrassende is dat Raskolnikov ook van álles voelt, behálve schuld. Dostojevki’s verhaal is wel eens op de markt gebracht als “Schuld en boete”. Hans Boland kwam vorig jaar met een spiksplinternieuwe en schitterende vertaling. Hij gebruikte de titel “Misdaad en straf”, dat ik daarom meer to the point vind. Eerder besprak ik van Dostojevski: “De speler”.

Dubbelvoudige moord

Raskolnikov, een student die zo arm is dat hij zijn collegegeld niet meer kan betalen, komt na een maand in zijn nest te hebben gelegen, overgeleverd aan broeierige gedachten, eindelijk uit zijn pijpenla van een huurkamertje om zijn benen te strekken, in de hitte van een mudvolle achterbuurt in Sint-Petersburg. Alles om hem heen ademt ontluisterende armoede. Hij brengt een zatlap van een ambtenaar naar huis, die vertelt dat hij zijn eigen dochter van amper achttien, Sonja, aan het prostitueren heeft gezet. Zijn nieuwe vrouw blijkt een radeloze tbc-patiënt met drie van de honger huilende kindertjes. De volgende dag krijgt Raskolnikov tot overmaat van ramp een brief van zijn moeder waarin ze hem schrijft dat zijn geliefde zuster met een rotvent wil trouwen om diens geld – zodat er misschien toch nog wat van Raskolnikov’s toekomst terecht kan komen. Verder ziet hij een misbruikt meisje van een jaar of vijftien dat dronken gevoerd, loopt te tollen op haar benen, terwijl een of andere ploert achter haar aan zit, waar hij tenminste nog een voorbijkomende agent over kan tippen. Alles bij elkaar maakt het hem knettergek: “… Hij moest optreden, iets doen, en wel onmiddellijk, nu meteen. Er moest een besluit vallen, anders… … Of volledig afstand doen van alles wat het leven de moeite waard maakt? Zonder morren het lot accepteren zoals het zich aanbiedt, voor eens en altijd, alles verstikken wat binnen in je naar zuurstof snakt, jezelf het recht ontzeggen om te handelen, volop te leven, lief te hebben? Het was of hij het uit moest schreeuwen, ten prooi aan razernij…”. Een samenloop van omstandigheden stimuleert hem het duivelse plan dat hij heeft uitgebroed, als ‘een kuiken uit een ei’, ten uitvoer te brengen. Hij steelt de bijl van een conciërge, sluipt naar de etage van een woekeraarster, en pleegt de meest ijzingwekkende moord waarover ik ooit heb gelezen. Erger, als Raskolnikov zijn zakken staat vol te proppen met goud en zilver, komt haar zwakzinnige zuster binnen, die hij ook nog eens aan gort slaat. Hij moet wel. Net op tijd duwt Raskolnikov de openstaande huisdeur dicht, want op de trap hoort hij geluiden van naderende stemmen en voetstappen. Er wordt gebeld, aan de deurklink gerammeld, de bezoekers hebben in de gaten dat er wat vreemds aan de hand is omdat de deur aan de binnenkant vergrendeld is, en gaan op zoek naar de huisbewaarder. Raskolnikov maakt van de gelegenheid gebruik weg te stuiven, verbergt zich nog even in een leegstaande woning waar een paar schilders bezig zijn geweest, weet zijn kamer te bereiken, en valt tenslotte neer op zijn divan. Compleet van de wereld. Ik moet zeggen: het is allemaal rete- en retespannend verteld.

Ik lijk wel een wijf
Vervolgens gaat de rest van het lijvige boek over zijn gemoedstoestand, die in één woord is te typeren als ‘verschrikkelijk’. Raskolnikov kent geen rust meer. Het is alsof hij onder stroom staat. Op van de zenuwen verkeert hij in een constante koortstoestand. Het ene moment is hij totaal hysterisch, het andere moment volledig in zichzelf gekeerd. Een staat van vervreemding heeft vat op hem, die doet denken aan Kafka’s “De Gedaanteverwisseling” en Camus’ “De vreemdeling”: “… Hij had het gevoel dat hij als met een schaar van alle mensen en dingen was weggeknipt…”. Gek genoeg krijgt het verhaal hier en daar tegelijk iets van een slapstick. Zeker als zijn enige vriend, de doodgoeiige, maar bepaald niet op zijn mondje gevallen bullebak Razoemichin, zich met hem gaat bemoeien en een dokter inschakelt. Deze is van mening dat Raskolnikov ziek is in zijn hoofd, waardoor een roofmoord waarover hij iets heeft opgevangen een obsessie voor hem is geworden. Als je kierewiet wordt kunnen sommige zaken nu eenmaal een eigen leven gaan leiden. Razoemichin over Raskolnikov’s korte lontje, waardoor hij niemand meer om zich heen verdraagt: “… Als je op alle slakken zout legt hou je weinig nette mensen over. Wanneer je zo begint geven ze voor mij, met huid en haar en alles erop en eraan, hooguit één gebakken ui, en dan moet jij er als bonus bij. Zeker weten…”. En even verder: “… Je hebt geen idee wat voor gelul mensen kunnen uitslaan. Hoewel, dat weet je wel, we kunnen er zelf ook wat van. Bovendien, al het gelul dat er nu uitkomt hoeft er later niet meer uit…”. Steeds komt Raskolnikov terug op de moord. In een kroeg zegt hij zelfs tegen een verbijsterde politieagent dat die zich moet voorstellen dat hij de dader is, en komt met een heel stel bewijzen die dat aannemelijk maken. Terwijl hij door de stad strompelt, stuit hij wederom - hoe is het mogelijk - op de door een koets aangereden ladderzatte ambtenaar. Andermaal zorgt Raskolnikov dat ze hem naar huis brengen, waar de dronkenlap aan zijn verwondingen overlijdt. In de armen van Sonja, het in alle haast opgetrommelde kindhoertje. Raskolnikov’s laatste geld, dat hij van zijn moeder heeft gekregen, geeft hij aan de weduwe om de begrafenis te regelen. Raskolnikov, denkend aan Sonja, tegenover Razoemichin: “… Ik voel me zo draaierig, maar dat is het niet, ik ben zo verdrietig, zo verdrietig, ik lijk wel een wijf… echt waar…”. Tot overmaat van ramp zitten bij thuiskomst ook nog eens zijn moeder en zuster na een lange reis op hem te wachten. Hij heeft ze drie jaar niet gezien.

Gewauwel
Mama en zus weten zich geen raad met de niet-sporende Raskolnikov. Gelukkig ontfermt Razoemichin zich met alle egards over beide vrouwen. Russen kunnen praten tot ze er bij neervallen. Razoemichin: “… U moet niet denken dat ik niet tegen gewauwel kan! Flauwekul! Ik hou er juist ontzettend van, van wauwelen. Dat is het enige privilege dat de mens kent en dat hem uittilt boven alle organismen. Wie wauwelt komt uiteindelijk misschien uit bij de waarheid. Omdat ik een mens ben wauwel ik. Er is nog nooit een waarheid boven water gekomen waar geen veertienvoudig gewauwel aan vooraf is gegaan, of misschien wel honderdveertienvoudig. En dat strekt de waarheid tot eer, kan je rustig stellen. Het probleem is dat we alleen nog maar wauwelen op recept. Als je wilt wauwelen doe het dan op je eigen manier, dan zal ik je in de armen vallen! Op je eigen manier wauwelen is haast nog waardevoller dan een waarheid verkondigen die je van een ander hebt. In het eerste geval is er sprake van een mens, in het tweede geval van een papegaai…”. In het boek ontspinnen zich eindeloze discussies over de meest vergezochte onderwerpen, waar Dostojevski zijn eigen meningen ook nog eens tussen door ventileert, aldus vertaler Hans Boland in één van zijn spaarzame, maar zeer ter zake doende voetnoten, onder aan de bladzijden. Bijvoorbeeld: “… ‘Je zwamt.’ Kapte Razoemichin de dokter af. ‘Daadkrachtig handelen is er niet bij. Want dat leer je door vallen en opstaan, het komt niet gratis uit de hemel vallen. Hier in Rusland heeft het zo goed als tweehonderd jaar buitenspel gestaan. Ideeën wel, die gisten er genoeg…”. Voetnoot: “… Razoemichin vertolkt de visie van Dostojevski, die vond dat Rusland sinds Peter de Grote zijn identiteit – als boerenchristennatie – had verloren en verdwaasd achter het Westen aanliep…”. Razoemichin: “… Ook leeft er een duidelijk, hoewel kinderlijk verlangen naar het goede. Je komt hier en daar zelfs wel eerlijkheid tegen, ondanks de enorme onderstroom van zichtbare en onzichtbare schoften waar we mee te maken hebben. Maar daadkracht, nee, die loopt alleen maar op laarzen…”. Dat is een hele goede introductie aangaande het motief van Raskolnikov’s misdaad. Er wordt pas een tipje van de sluier over opgelicht halverwege het verhaal, als Raskolnikov een artikel dat hij heeft geschreven nader uitlegt aan notabene een hoofdrechercheur, die hem na het voorval met de agent geniepig uithoort tijdens een informeel bezoekje. Het komt er zo’n beetje op neer dat Raskolnikov gelooft in een soort ‘übermensch’. Een genie, altijd een einzelgänger als hij zelf, die om de wereld te vernieuwen, buiten de wet mag treden. Anders zou er nooit wat veranderen. Een ‘rebel’ die ‘gewetensvol’ het bloed mag vergieten van het ‘grauw’. Zie Napoleon. De woekeraarster was een egoïstisch misbaksel die Raskolnikov uit de weg heeft geruimd om ruim baan te maken voor anderen. Het plan was ten koste van één misdaad, tienduizend goede daden te verrichten. Jonge, veelbelovende mensen, die gekweld door armoede richting de afgrond drijven, met haar geld een zetje in de goede richting te geven. Hij heeft dan ook geen mens vermoord, maar een principe. Echter, hij meende een superkiller te zijn, maar bleek óók een luis, onmachtig in het beheersen van zijn gevoelens en emoties.

Heilige dwaas

Na zijn zus verlost te hebben van haar infame verloofde houdt hij zijn radeloze familie voor dat hij een break-out nodig heeft en ze even niet wil zien. Razoemichin wil vast wel voor ze zorgen. Ondertussen krijgt hij steeds meer het gevoel dat hij dingen ziet die er niet zijn, wat aanleiding geeft tot een knettergekke beschouwing van iemand over spoken: “… Laten we nu eens stellen dat geesten eigenlijk brokjes en flarden zijn van andere werelden, de beginfase daarvan. Voor een gezond mens heeft het geen zin ze op te merken want gezonde mensen zijn zo aards als maar kan en moeten uitsluitend leven leven dat van deze aarde is. Alleen zo krijgt hun bestaan invulling en wordt chaos vermeden. Maar wanneer er iemand ook maar een klein beetje ziek wordt en de normale aardse orde in zijn organisme ook maar voor een grammetje wordt aangetast, dan doemt de mogelijkheid van het bestaan van een andere wereld op, en hoe zieker hij wordt hoe meer verbindingslijntjes er komen met die andere wereld – totdat hij sterft en naar die andere wereld overgaat. Volgt u me? Ik heb er veel over nagedacht. Als u in een leven na de dood gelooft moet u mijn redeneertrant in principe kunnen onderschrijven…”. Het doet me denken aan “Energie van de Geest” van Philip Troost. Vervolgens gaat Raskolnikov bij Sonja langs. Hij voelt zich met haar verbonden omdat ze allebei ‘een grens zijn overgegaan’, ook al snapt Sonja geen laars van wat hij bedoelt. Raskolnikov meent dat ze evenals hij een moordenaar is. Als hoer heeft ze niet een ander, maar zichzelf gedood – wat volgens hem op hetzelfde neerkomt. Hij ziet een Bijbel liggen, concludeert dat ze nog steeds in God gelooft, dus eigenlijk wel een ‘heilige dwaas’ moet zijn, en vraagt of ze het verhaal over de opstanding van Lazarus voor wil lezen. Daarin komt onder andere de episode voor waarin Jezus zegt dat Hij de opstanding en het leven is, en dat wie in Hem gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft. Het doet me denken aan de zwanenzang van David Bowie, die zoveel las, dat het verhaal over Sonja en Raskolnikov hem zeker bekend moet zijn geweest. Vond hij hierin zijn inspiratie? In ieder geval ademt de video met het donkere hol waarin Bowie als het ware verblind, met knopen als enge oogjes, in bed ligt, dezelfde sfeer. Daarna haast Raskolnikov zich voor een akkefietje nog even naar de hoofdrechercheur, die hem met zijn insinuaties wederom het vuur na aan de schenen legt, hoewel hij Raskolnikov nog steeds niet aanhoudt. Hoopt hij dat deze zich verspreekt? En zo trekt Raskolnikov de strik steeds strakker om zijn eigen hals. Na het rumoerige en in geweld eindigende begrafenismaal van de drankzuchtige ambtenaar, zoekt Raskolnikov wederom zijn toevlucht tot Sonja, die in tranen zijn biecht aanhoort. Overweldigd door medelijden raadt ze hem aan zich aan te geven. Hij heeft immers geen leven meer?! Hij moet ‘zijn lijden op zich nemen’. Ze zal altijd bij hem blijven, zegt ze.

Dostojevski als ziener
Opmerkelijk is dat Raskolnikov daar nog niet aan toe is. Hij heeft tijd nodig om naar deze overgave toe te groeien. Ook de hoofdrechercheur komt hem op zijn kamer opzoeken, met de sympathieke uitnodiging naar het politiebureau te komen om uit eigen beweging de moorden te bekennen, wat hem de nodige strafvermindering op zal leveren. Hij gaat Raskolnikov toch wel arresteren. Vandaag of morgen. Hij weet zeker dat Raskolnikov de dader is. Uiteindelijk volgt Raskolinikov dit advies op. Hij krijgt acht jaar dwangarbeid opgelegd in Siberië. Een vrij milde straf, want hem wordt de diagnose ‘temporale hersenstoornis’ toegedacht (zie “Het gewelddadige brein” van Adrian Raine). Sonja reist het strafkonvooi achterna. Hans Boland: “… Waarmee Sonja een heldinnenstatus had verworven, in navolging van de vrouwen die na de mislukte revolutie van 1825 vrijwillig de Siberische ballingschap met hun veroordeelde mannen hadden gedeeld…”. In de omgeving waar Raskolnikov verblijft huurt Sonja een huisje waar ze zich staande houdt als naaister. Raskolnikov ziet toe hoe gek iedereen op haar is. Ze schrijft brieven voor de gevangenen die dat zelf niet kunnen en past op de spullen van de gevangenisbezoekers, die haar volkomen vertrouwen. Zelf gedraagt hij zich lomp en nors, zonder berouw of schuldbesef. Hij staat ondanks zijn zogenaamde ‘blunders’ met zijn gekwetste trots nog steeds vierkant achter zijn ideeën. Zijn levensperspectief is hij volkomen kwijt. Hij snapt niet hoe zijn medegevangenen nog van simpele voorvallen kunnen genieten. Sonja zwijgt en wacht geduldig af. En dan wordt hij ziek. Hij heeft dromen, dan wel visioenen, waar in onze tijd diep over nagedacht zou moeten worden: “… van een pandemie, een onbekende, angstaanjagende ziekte die zich vanuit Azië over de wereld verspreidde en massaal slachtoffers maakte. De kwaal werd overgebracht door microscopische haarwormpjes die zich in het menselijk spierweefsel ontwikkelden. Alleen tastten ze niet het lichaam maar de geest en de wil aan: de slachtoffers raakten bezeten en werden krankzinnig. Vreemd genoeg waren de mensen nooit zo overtuigd geweest van hun eigen intelligentie en hun eigen waarheid als deze bezetenen. Nooit waren de mensen zo onwankelbaar geweest in hun vertrouwen op de juistheid van hun oordelen, hun wetenschappelijke redenaties, hun zedelijke principes en hun geloof. Hele steden, landen en volken raakten besmet; overal sloeg de krankzinnigheid toe, alom was men ten einde raad, het wederzijds onbegrip was totaal. Elkeen voor zich meende de waarheid in pacht te hebben. Men leed onnoemelijk onder de confrontatie met de ander. Dan kasttijden de zieken zichzelf, wenend en handenwringend. Goed en kwaad liepen dwars door elkaar heen, niemand wist wie waaraan schuldig was en welke boete voor welk vergrijp moest worden gedaan. Woedend, ontzind begon men elkaar te doden. Hele legers trokken tegen elkaar op maar werden al voor ze slaags konden raken door interne twisten verscheurd en vielen uiteen. De strijders bestookten elkaar met hun wapens en zelfs hun tanden. Ze vraten elkaar op. In de steden luidden dag en nacht de alarmklokken, maar niemand wist het hoe en wat, waardoor de spanning alleen maar groter werd. Van samenwerking, zelfs in de simpelste beroepen, was geen sprake meer, omdat iedereen zijn eigen ideeën en voorstellen aan de ander probeerde op te leggen en niemand het met elkaar eens kon worden. De landarbeid werd verwaarloosd. Soms lukte het om op een bepaald punt overeenstemming te bereiken, zodat er een collectief ontstond. Dan zwoeren de leden saamhorigheid – om ogenblikkelijk weer iets ter hand te nemen, iets wat helemaal niet aan de orde was geweest, zodat er nieuwe beschuldigingen kwamen, nieuwe gevechten, nieuwe lynchpartijen…”. Kortom, het lijkt de wereld van social media wel. Zag Dostojevski zo het bestaan zonder God?

Wedergeboorte

Als Raskolinikov eindelijk weer in staat is te werken, en op een vroege, frisse ochtend op een houtblok gezeten, uitkijkt over het de zonovergoten steppe, komt Sonja stil naast hem zitten. Dan breekt hij: “… Hoe het gebeurde wist Rakolnikov niet, maar opeens verloor hij alle controle over zichzelf en wierp zich aan Sonja’s voeten, in tranen haar knieën omknellend. Zij schrok zich wezenloos…”. Als God liefde is, dan is dit ‘bekering’. Dostojevski beschrijft deze catharsis als een plotselinge en totale verandering van een staat van zijn: “… Zijn bewustzijn had zijn denkvermogen losgelaten en was samengebald in niets dan gevoel. Redeneren had plaats gemaakt voor leven, in het radicale vernieuwingsproces dat zich in hem voltrok…”. Het doet me denken aan een uitspraak van Willem van St. Thierry (ca. 1075-1148): “… Volmaaktheid wordt pas bereikt ‘als het oordeel van de rede overgaat in de liefde van het hart.’…”. Ooit zal al het kwaad stukbreken op de liefde. Ik bedacht dat als Jezus aan het kruis is gestorven voor onze zonden, wij in feite allemáál moordenaars zijn. Als Raskolnikov ‘s avonds op zijn brits ligt pakt hij wederom het Nieuwe Testament om het evangelie over de opstanding van Lazarus te lezen. Nog zeven jaar te gaan, maar wat hebben die te betekenen met Sonja naast zich (zie het verhaal over Jacob die twee keer zeven jaar moest werken om zijn geliefde Rachel te verwerven)? “… Maar hier begint een andere geschiedenis: die van de geleidelijke overgang naar een nieuw leven die een mens moet doormaken wanneer hij herboren wordt, stapsgewijze intrede in een nieuwe wereld, waarin hij gaandeweg kennismaakt met een ongekende en vooralsnog niet vermoede werkelijkheid. Het zou het onderwerp van een nieuw verhaal kunnen worden, maar dit boek is voltooid…”. Einde Dostojevski.

Uitgave: Van Oorschot – 2019 (Russische Bibliotheek, deel 5), 635 blz., ISBN 978 902 828 222 3, € 45, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten