maandag 1 juni 2020

Daar waar de rivierkreeften zingen – Delia Owens



In 2019 was het debuut “Daar waar de rivierkreeften zingen”, van de 70-jarige wildlife biologe Delia Owens, de meest verkochte roman in Amerika. En terecht; het is een prachtig, dromerig, meeslepend verhaal over anders-zijn, eenzaamheid en de troost van de natuur. Een boek dat perfect past in deze coronatijd, waarin we ons heil eigenlijk alleen nog maar bij moeder Gaia kunnen zoeken. Hoe zuinig moeten we niet op haar zijn!

Waterwildernis
Het boek begint met een moord. In het drasland, dat anders is dan moeras, ligt een lichaam dat geruisloos door de modder zou zijn opgeslokt en verdwenen, als twee fietsende jongens het niet hadden zien liggen. “… Drasland weet alles van de dood en beschouwt een sterfgeval niet noodzakelijkerwijs als een tragedie, laat staan als zonde…” . Echter, “… Moeras is een oord van licht, waar gras in het water groeit en het water overloopt in de lucht…”. Prachtig schrijft Owens over de beruchte zoutwaterwildernis aan de weerbarstige kustlijn van North Carolina, dat vroeger bevolkt werd door muitende zeelieden, schipbreukelingen, gevluchte slaven, schuldenaren en voortvluchtigen, die op de loop waren voor oorlogen, belastingen en wetten. Wie er niet tegenop zag zijn eigen kostje bij elkaar te scharrelen zou daar niet verhongeren. Het gebied is vergeven van “… wriemelende zandkrabben, door de modder waggelende rivierkreeften, watervogels, vissen, garnalen en oesters tot weldoorvoede herten en stevige ganzen…”. De moerasbewoners stookten hun eigen whisky en hadden hun eigen ongeschreven wetten. Dat spreekt mij enorm aan, want ik ben opgegroeid op de Veluwe, een land dat vroeger net zo’n ondoordringbare, drassige rimboe was, waar allerlei vogelvrijen een goed heenkomen zochten, aldus Henk Vreekamp in zijn Veluwe-trilogie. Dat merk je nog steeds aan de vrome bewoners (“… In Barkley Cove werd de godsdienst hardgekookt en doorbakken opgediend…”, zie ook “Pastorale” van Stephan Enter) die geen ‘pottenkiekers’ nodig hebben, hun zaakjes zelf wel oplossen en menige norse kerel die ongelooflijk grof uit de hoek kan komen. Ik hou op een bepaalde manier van dat volk van ruwe bolsters - blanke pitten, al ben ik ook wel weer blij dat ik er niet mee getrouwd ben. Een staaltje ouderlijke opvoedkunde, als er in het boek naar de radio geluisterd wordt: “… Luister nu goed naar meneer Orson Welles; die praat netjes, als een echte heer. Zeg nooit ‘harses’, dat is niet eens een woord…”. Wat wordt er allemaal in die geheimzinnige bossen verborgen gehouden?!

Alleen
In het boek lopen twee verhaallijnen door elkaar die op het eind samen komen. Die van het moordonderzoek: het blijkt om de - ondanks zijn huwelijk - populairste vrouwenversierder van het dorp te gaan. De door en door verwende, enige zoon van een flink in de slappe was zittende autohandelaar. Ik ga daar niet teveel meer over zeggen, want dat haalt de clou weg. “… Het moeras heeft alle sporen uitgekauwd en doorgeslikt, als ze er al waren…”. Het andere begint een kleine twintig jaar voor de moord. Over de hartverscheurende, kleine Kya, zes jaar, die ziet hoe haar moeder op haar mooie imitatie krokodillenleren schoenen en met haar blauw koffertje in de hand, zonder omkijken, wegloopt van de moerashut waar ze met zeven man wonen. Om nooit meer terug te keren: net een keer te veel geslagen. Iedere morgen verwelkomde ze Kya met een knuffel: “… ‘Goedemorgen, mijn bijzondere meisje,’ en dan deden ze karweitjes samen, als een dans. Soms zong ma volksliedjes of zei kinderversjes op: ‘Dit varkentje ging naar de markt.’ Of ze trok Kya mee in een jitterburg en dan stampten hun voeten op de triplexvloer tot de batterijen van de radio leeg waren en het klonk alsof het toestel op de bodem van een vat tegen zichzelf lag te zingen. Op andere ochtenden praatte ma over grote-mensendingen die Kya niet begreep, maar ze nam aan dat ma haar verhaal ergens wilde doen, dus nam ze ze via haar huid op terwijl ze meer hout in het fornuis duwde en knikte alsof ze er alles van wist…”. Haar vader: een hinkende oorlogsveteraan met losse handjes, die óf uit óf aan staat. Ronkend in bed zijn roes uit slapend, dan wel scheldend en tierend zijn gezag als heer en meester van het gezin opeisend. Eén voor één verdwijnen ook haar andere broers en zussen, die een stuk ouder zijn dan Kya. Tot ze alleen overblijft en het, net als Jim in mijn vorige blog, in haar uppie moet zien te rooien. Pa blijft soms nachten lang weg. Kya slaapt in een bed op de veranda. De eerste keer zonder anderen: “… Ze was een tijdje zo verstijfd dat ze niet kon slikken, maar toen, precies op het juiste moment, vulde de nacht zich met het vertrouwde gezang van boomkikkers en sabelsprinkhanen. Het werkte geruststellender dan een wiegeliedje. Er hing een weeë geur in de nachtlucht, de aardse adem van kikkers en salamanders die weer een stinkend hete dag hadden overleefd. Het moeras kroop met een lage mist tegen haar aan en ze viel in slaap…”. Alles went. Het doet een beetje aan “Lila” van Marilynne Robinson denken.

Moerastuig
Het moment breekt aan waarop een leerplichtambtenaar Kya op komt halen. Ze moet naar school. Ze wordt genadeloos gepest. Na een dag heeft ze het wel gezien. Dat nooit meer. Als ze later de auto van de spijbelmevrouw nog eens hoort aankomen, vlucht ze de bossen in, waar ze onvindbaar is. Zelfs de vrouw van een dominee verbiedt haar dochtertje tegen Kya te praten. Omdat ze ‘vies’ is en misschien wel enge ziektes overbrengt. Niet iedereen scheldt haar uit voor schooier en moerastuig. De nieuwsgierige eigenaresse van de kruidenierswinkel, waar ze naar toe gaat als haar pa haar wat centen geeft, leert haar met geld omgaan. Als haar vader een paar dagen wegblijft, om een invaliditeitsuitkering los te peuteren in de grote stad, probeert Kya zijn motorbootje uit. Schitterend beschrijft Owens de tocht door lagunes. Alsof je in de Biesbosch bent: “… Ze dook onder de laaghangende takken van reusachtige bomen door, tjoekte meer dan honderd meter langzaam door de struiken en zag schildpadden loom van boomstronken in het water glijden. Een drijvend tapijt van kroos kleurde het water zo groen als de bladerkoepel, zodat er een smaragden tunnel ontstond…”. Ze ontmoet een andere einzelgänger, een jongen in een bootje, wat ouder dan haar, en ooit een vriendje van haar broer. Als ze verdwaalt en er onweer komt opzetten, brengt hij haar thuis. Tate. Ook al een moederloos kind, maar met een heel wat vriendelijker pa: “… Zijn vader had vaak tegen hem gezegd dat een echte man iemand is die huilt zonder schaamte, poëzie leest met zijn hart, opera in zijn ziel voelt en doet wat nodig is om een vrouw te beschermen…”. En dat voor een ruige visser… De verhouding met haar vader wordt wat beter als hij Kya meeneemt om te vissen. Alsof de natuur hen verbindt. De vriendelijke, oude, zwarte man die een benzinepomp heeft aan de kade, waar ze de boot laten vollopen: “… ‘Nou, het is me een eer je te ontmoeten, Kya.’ Kya keek zoekend naar haar tenen, maar vond geen woorden…”. Het wordt soms zelfs gezellig als ze ’s avonds samen kaarten.

Sjans
Als ze tien is komt ook haar vader niet meer opdagen. Ze leert zichzelf met vallen en opstaan koken. Blijft in leven door voor dag en dauw mosselen te zoeken, om te verkopen aan de zwarte pomphouder, die medelijden heeft met het verwilderde kind. In ruil voor gerookte vis zorgt zijn genereuze dragonder van een vrouw voor tweedehands kleren uit de kerk. Geeft Kya zaad met de nodige instructies om een moestuintje aan te leggen. Stelt haar gerust als ze voor het eerst ongesteld wordt. Als Kya vanuit de bosjes naar een groepje vrolijke tieners gluurt op het strand: “… Ma had gezegd dat vrouwen meer behoefte hebben aan elkaar dan mannen, maar ze had nooit verteld hoe ze in die roedel moest komen…”. Ze verzamelt veren, schelpen, botjes en oude vogelnestjes. Tekent en schildert bloemen na, een talent dat ze van ma heeft geërfd, die van goede komaf was. De natuur wordt haar moeder, schrijft Owens. Inmiddels is Kya veertien jaar. Op een dag hoort ze een tak achter zich kraken in het struikgewas. De kraaien beginnen te krassen: “… Kraaien kunnen net zomin een geheim bewaren als modder; als ze iets bijzonders in het bos zien, moeten ze het meteen rondbazuinen…”. Ze ziet de bewegende schaduw van de vissersjongen. Op een open plek staat een oude boomstronk waarin hij een zwarte veer heeft gestoken. Iedereen zou denken dat het een simpele kraaienveer is, maar Kya ziet onmiddellijk dat het om de zeldzame ‘wenkbrauw’ van een grote blauwe reiger gaat. De veer die de bovenkant van het oog omlijnt: “… De grote blauwe reiger heeft de kleur van grijze mist, weerspiegeld in blauw water. En net als mist kan hij in de achtergrond opgaan en helemaal verdwijnen, op de beide cirkels van zijn waakzame ogen na. Hij is een geduldige, eenzame jager, die zo lang in zijn eentje blijft staan als nodig is om zijn prooi te verschalken. Als hij zijn vangst ziet, kan hij er ook langzaam, stap voor stap naartoe schrijden, als een roofzuchtige bruidsjonker. Ook jaagt hij zo heel af en toe vliegend, heen en weer schietend en steile duikvluchten makend, met de snavel als een zwaard vooruitgestoken…”. Later zal ze op dezelfde plaats nog meer veren vinden. Als antwoord besluit ze ook een exquise veer achter te laten. Kya heeft sjans!

Vuurvliegjes
Kya ziet hoe wilde kalkoenen een soortgenoot dood pikken: “… Jodie had haar een keer uitgelegd dat als een vogel anders wordt dan zijn soortgenoten, als hij verminkt of gewond raakt, hij eerder een roofdier zal aantrekken en dat de rest van de zwerm hem daarom zal doden, wat beter is dan een adelaar lokken, die ook de gezonde vogels zou kunnen pakken…”. Onder mensen gaat het ook vaak zo. Kinderen gooien stenen naar de zwarte pomphouder. Schelden hem uit voor nikker. Komen in het donker door het bos sluipen, en op Kya’s deur bonzen om gillend weg te vluchten, zoals dat altijd bij vermeende heksen is gebeurd. Het “… was een traditie geworden, een overgangsritueel van jongens die man werden. Wat zei dat over mannen? Er werden al weddenschappen afgesloten over wie haar zou ontmaagden…”. En even verder: “… Er werd gefluisterd dat ze van de wolven afstamde of dat ze de ontbrekende schakel tussen aap en mens was…”. Ondertussen bloeit er een romantische Blue Lagoon-liefde op tussen Kya en de verenjongen. Als ze eindelijk een praatje maken biedt hij aan haar te leren lezen: “… Telkens als Tate naar Kya ging, bracht hij school- of bibliotheekboeken mee, vooral over de levende natuur in het moeras en biologie. Ze maakte verbijsterende vorderingen. Ze kon nu alles lezen, zei hij, en als je eenmaal kunt lezen, kun je alles leren. Het was haar keus. ‘Niemand heeft zijn hersenen ook maar voor de helft gevuld,’ zei hij. ‘We zijn allemaal net giraffes die hun nek niet gebruiken om bij de hogere bladeren te komen.’ …”. Wist je dat vogels vooral ’s ochtends vroeg zingen omdat de koele, vochtige ochtendlucht hun lied en de betekenis ervan veel verder meevoert? En dat ze maar één eierstok hebben? Over de rode vlek op de ondersnavel van een zilvermeeuw, die ik ook vaak zat heb gezien omdat ik vlak bij zee woon: “… Pas wanneer de jonge vogels met hun snavel naar de vlek pikten, lieten de ouders het gevangen voedsel los. Als de rode vlek niet zichtbaar was en de jongen er niet tegen tikten, werden ze niet door hun ouders gevoed en stierven ze. Zelfs in de natuur is het ouderschap brozer dan je zou denken…”. In dit boek komt nog heel wat meer informatie over vuurvliegen naar voren dan in de gelijknamige roman van Tjarko Evenboer: “… het vrouwtje laat het licht onder haar staart knipperen om het mannetje te laten weten dat ze bereid is te paren. Elk vuurvliegje heeft zijn eigen knippertaal. Terwijl Kya keek, seinden een paar vrouwtjes punt-punt-punt-streep terwijl ze een zigzaggende dans deden, en andere seinden streep-streep-punt in een ander danspatroon. De mannetjes, die de signalen van hun eigen soort natuurlijk kenden, vlogen alleen naar die vrouwtjes…”. En even verder: “… Opeens schoot Kya geboeid overeind: een van de vrouwtjes had haar code veranderd. Ze begon met de juiste reeks strepen en punten om een mannetje van haar eigen soort aan te trekken, en ze paarde met hem. Toen knipperde ze een ander signaal en vloog er een mannetje van een andere soort naar haar toe. Het tweede mannetje was er op basis van haar boodschap van overtuigd dat hij een willig vrouwtje van zijn eigen soort had gevonden en kwam boven haar zweven om te paren, maar het vrouwtje richtte zich onverwacht op, greep hem met haar snuit en at hem op, met zijn zes poten en beide vleugels en al. Kya zag meer. De vrouwtjes kregen wat ze hebben wilden, eerst een partner en dan een maaltijd, alleen maar door hun signalen aan te passen. Kya wist dat een oordeel niet aan de orde was. Het was geen kwestie van boosaardigheid, maar gewoon van het leven dat doorging, al ging het ten koste van sommige spelers. Biologie ziet goed en kwaad als dezelfde kleur in een ander licht…”.

De verstrengeling van wetenschap en kunst
Als de verenjongen biologie gaat studeren komt hij niet meer terug: "… Hij zat nog geen twee maanden op de universiteit, maar hij was al de wereld in gestapt waar hij wilde zijn, en hij analyseerde de verbijsterende symmetrie van het DNA-molecule alsof hij in een glanzende kathedraal van opgerolde atomen was gekropen en de zuurrijke wenteltrap van de helix beklom. Hij zag dat al het leven afhankelijk is van die precieze, ingewikkelde code die wordt overgebracht op fragiel, organisch materiaal dat het in een iets warmere of koudere omgeving onmiddellijk zou begeven… ". Als je het hebt over ‘intelligent design’… Kya’s natuurcollectie groeit even hard als haar eenzaamheid: “… Haar verzamelingen werden volwassen, systematisch ingedeeld op orde, familie en geslacht; op ouderdom aan de hand van slijtage van beenderen; in millimeters van veren; of aan de hand van de teerste tinten groen. Wetenschap en kunst verstrengelden zich in elkaars kracht: de kleuren, het licht, de soort, het leven; samen weefden ze een meesterstuk van kennis en schoonheid dat elk hoekje van haar hut vulde. Haar wereld. Zij, de stam van de wingerd, groeide mee; alleen, maar als degene die alle wonderen bij elkaar hield…”. Owens manier van schrijven is ongelooflijk mooi: “… Kya stond op en liep naar buiten, het romige licht van de bijna volle maan in. De zachte moeraslucht viel als zijde om haar schouders. Het maanlicht koos een onverwacht pad door de dennen, de schaduw rangschikkend in verzen. Ze liep als een slaapwandelaar terwijl de maan zich naakt uit het water hees en tak voor tak door de eiken omhoog klom. De gladde modder op de oever van de lagune straalde in het intense licht en honderden vuurvliegjes bespikkelden het bos. In haar tweedehands jurk met wijde rok en langzaam met haar armen zwaaiend, walste Kya op de muziek van sabelsprinkhanen en luipaardkikkers…”. Lijkt op de gedichten waar Kya van is gaan houden: “… Terwijl ze liepen, sijpelde stroompjes water onder de struiken door, terug naar de zee, alsof ze hen er steels op wilden wijzen dat dit land van de zee was…”. Bij donker weer draagt de lucht “… een slordige trui van grijze wolken…”.

Sneaky fuckers
Alles wat Kya van relaties weet, leert ze uit biologieboeken. Al komt ze tot andere conclusies als John Gray in “Strohonden”: “… Zoals algemeen bekend is, begon het artikel, bemachtigen de mannetjes met de opvallendste secundaire geslachtskenmerken, zoals het grootste gewei, de diepste stem, de breedste borst of de hoogste intelligentie, doorgaans de beste territoria doordat ze zwakkere mannetjes hebben verjaagd. Het vrouwtje kiest ervoor met die imposante alfa’s te paren en wordt dus geïnsemineerd met het beste DNA dat voorhanden is, dat weer wordt doorgegeven aan haar nakomelingen; het is een van doeltreffendste fenomenen als het gaat om aanpassing en voortzetting van het leven. Het vrouwtje krijgt zo ook nog eens het beste territorium voor haar jongen. Er zijn echter inferieure mannetjes die niet sterk, mooi of slim genoeg zijn om een goed territorium te behouden, maar wel over een trukendoos beschikken om het vrouwtje om de tuin te leiden. Ze zetten hun borst op en paraderen met hun kleinere gestalte of roepen regelmatig, ook al hebben ze een schrille stem. Door hun huichelarij en bedrieglijke signalen slagen ze erin hier en daar een paring te bemachtigen. Ondermaatse mannelijke brulkikkers, vervolgde de auteur, verstoppen zich in het gras in de buurt van een alfamannetje dat enthousiast kwaakt om vrouwtjes te lokken. Wanneer er verschillende vrouwtjes tegelijk worden aangetrokken door zijn krachtige geluid en de alfa druk aan het paren is met een ervan, springt het zwakkere mannetje tevoorschijn en paart met een van de andere vrouwtjes. Met ‘sneaky fuckers’ werden die bedriegers onder de mannetjes bedoeld…”. Kya's moeder had haar dochters altijd gewaarschuwd voor de jongens bij brullende motors van hun doorgeroeste pick-ups of schetterende radio’s van hun oude briks: veel geschreeuw, weinig wol. Toch laat Kya zich in al haar eenzaamheid nog een keer in met een onbetrouwbare gast die haar binnen de kortste keren weer dumpt. Een troost: mannetjes die bedrieglijke signalen geven of van de ene naar de andere huppen, blijven bijna altijd alleen achter. De uitzinnige rivaliteit in het dierenrijk maakt dat leeuwen elkaar soms dood vechten en olifanten elkaar openrijten met hun enorme slagtanden: “… Om dergelijk letsel te vermijden, hebben de bevruchters van sommige soorten minder gewelddadige, creatievere methoden om elkaar de loef af te steken. Insecten zijn het fantasierijkst. De mannelijke waterjuffer heeft een spermaschepje aan zijn penis, waarmee hij het sperma van een eerdere rivaal verwijdert voordat hij het zijne deponeert…”. Niets lijkt ongeoorloofd om hoe dan ook het leven door te geven. Kyra “… wist dat dit geen duistere kant van de natuur was, alleen vindingrijkheid om koste wat kost te overleven…”. Echter, “… Voor mensen moest er toch meer zijn?...”.

Anderhalve meter samenleving
Als de verenjongen is afgestudeerd, komt hij terug om aan een nieuw ecologisch lab in het moeras te gaan werken. Hij zoekt contact met Kya, die eerst woedend stenen naar hem gooit om hem op afstand te houden, maar langzaam ontdooit. Hij krijgt het voor elkaar om haar teken- en schilderwerk aan een uitgever te laten zien, die er prachtige boeken van maakt. Gidsen voor schelpen, zeevogels, vlinders, paddenstoelen en grassoorten. Ze wordt bekend als moerasexpert. Ineens heeft Kya geld. Is ze onafhankelijk. Ze koopt het land waar ze woont, zodat niemand het in zijn kop kan halen om het te ontginnen en er hotels te bouwen. Hoe onnatuurlijk de anderhalve meter samenleving is, verwoordt Kya als geen ander: “… Je hoeft mij niet uit te leggen wat eenzaamheid is. Geen mens hoeft mij te vertellen hoe je daardoor verandert. Ik heb het zelf meegemaakt, ik bén een isolement…”. Zonder anderen, zonder aanraking, word je uiteindelijk een beetje raar (zie ook “De eenzame stad” van Olivia Laing). Iemand uit haar omgeving: “… Wij stopten haar alleen maar in een hokje en wezen haar af omdat we dachten dat ze anders was. Maar, dames en heren, lieten we mevrouw Clarks links liggen omdat ze anders was, of werd ze anders doordat we haar links lieten liggen?...”. Het is geen wonder dat de onverklaarbare moord, waardoor het dorp wordt opgeschrikt, in Kya’s schoenen wordt geschoven. Zonderlingen zijn al gauw de zondebok. “… Dat is precies wat niemand begrijp,’ zei ze met stemverheffing. ‘Ik heb de mensen nooit gehaat; zíj haten míj. Zíj lachten míj uit. Zíj lieten míj in de steek. Zíj vielen míj aan…”. Echter, de geduldige, eindeloze toewijding van de verenjongen “… overtuigde haar er uiteindelijk van dat liefde tussen twee mensen meer inhoudt dan de bizarre seksuele selectie van de moeraswezens, maar het leven had haar ook geleerd dat eeuwenoude overlevingsgenen nog in ongewenste vormen kunnen voorkomen in de kronkels en windingen van de menselijke code…”. Het is geen kwestie van of/of, maar en/en volgens Owens. Wat Kya uiteindelijk met de moord te maken heeft, is weer een verhaal apart.

Uitgave: The House of Books – 2020, vertaling Mariëtte van Gelder, 384 blz., ISBN 978 904 435 890 2, € 17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten