Subtitel: Het verzet tegen de westerse wereldorde
Toen ik “De vondeling” van Eva Maria Staal aan het lezen was, waarin het gaat over een Chinees adoptiemeisje, kwam ik tegelijk bij een vriend over de vloer die buitengewoon aanstekelijk begon te vertellen over China, waar hij zich tijdens de lockdown in had verdiept. Ik bedacht dat ik eigenlijk niets van China wist, terwijl het land als opkomende wereldmacht toch bijna elke dag de krant haalt. Tijd dat ik eens wat las over de immense draak die wakker wordt…
De ‘vergissing’
Schulte Nordholt studeerde tien jaar sinologie in Leiden (dat kon toen nog), was China-deskundige voor het ministerie van Economische zaken en woonde twintig jaar in Peking: eerst als bankier, later als ondernemer. Zijn meest bepalende China-ervaring: de massale demonstraties op het Plein van de Hemelse vrede in 1989. Daar was hij bij: “… De herinnering aan die Pekingse lente is zo vers als de dag van gisteren. Aan de hoop die tastbaar in de lucht hing, maar ook aan het ongeloof vermengd met walging toen de Partij op haar eigen volk schoot…”. Zijn boek werd in 2015 uitgegeven (ik zag dat de nieuwste druk is bijgewerkt), dus is inmiddels al weer wat verouderd, maar leest als een trein - vandaar dat ik er toch aan ben begonnen. Bovendien beslaat het een cultuurhistorie van 5000 jaar: daar is het hier en nu peanuts bij. De meeste Nederlandse literatuur over China betreft de Culturele Revolutie (zie bijvoorbeeld: "Het Lelietheater" van Lulu Wang en “Selma” van Carolijn Visser). Daarover moet je het volgende weten: “… De door Mao Zedong gelanceerde ‘Wuchan Jieji Wenhua Dageming’ (Grote Proletarische Culturele Revolutie, beter bekend als de Culturele Revolutie) begint in mei 1966. Doel was de ‘vernietiging van het oude en vestiging van het nieuwe’. Het ‘oude’ was alomvattend. Tempels, kloosters en stadsmuren werden op grote schaal verwoest. Opera, theater, volkskunst, muziek, beeldende kunst, dans, film, poëzie en literatuur moesten het ook ontgelden, omdat de meeste vormen ervan als ‘feodaal’ en ‘vunzig’ werden gezien. Tegen de vertegenwoordigers van de oude orde – professoren, musici, monniken, fabrieksdirecteuren en hogere functionarissen – werd een genadeloze klassenstrijd gevoerd, waarbij miljoenen mensen het leven lieten of geestelijk en lichamelijk werden verminkt. Achter de ideologische façade van de aanval op ‘het oude’ werd ook vrijwel de gehele Partijtop gezuiverd, omdat die zich in Mao’s ogen schuldig had gemaakt aan ‘revisionisme’ en ‘bourgois denken’. In 1969 waren de ergste excessen voorbij, maar pas na Mao’s dood in september 1976 kwam met de arrestatie van de Bende van Vier de Culturele Revolutie officieel tot een einde…”. De revolutie werd veroordeeld als een ‘vergissing’ die te wijten was aan de Bende van Vier: “… de kliek die onder leiding van Mao’s vrouw Jiang Qing de Grote Roerganger zou hebben misleid. Aan de positie van de Communistische Partij (hierna: de Partij) mocht niet worden getornd…”. Omdat er niet over gesproken mag worden dreigen de miljoenen slachtoffers in het zwarte gat van de tijd te verdwijnen. Niet iedereen legt zich daarbij neer: zie de ‘Tiananmen-moeders’.
Hua-yi zhi bian: er is verschil tussen China en de barbaren
Verrassend genoeg hervatte de bijna negentig jaar oude hoogste leider van het land, Deng Xiaoping, in 1992 de ‘Open Deur Politiek’. Wel economische, geen politieke hervormingen: “… Dit beleid van ‘eenbenige ontwikkeling’ zorgde voor een boom die zijn weerga niet kent en China binnen vijfentwintig jaar transformeerde van een arme agrarische kolos tot een hightechsuperstaat die cruciaal is voor de wereldeconomie…”. De Partij kwam met een nieuwe ‘Campagne van Patriottische Opvoeding’ waarin het historische onderwijs aan China’s honderden miljoenen kinderen werd vastgelegd. De aandacht focust vooral op de ‘Eeuw van vernedering’ (1839-1949) waarin het oude rijk door de westerse barbaren en Japan werd gedegradeerd tot een halfkolonie. Wie anders dan de Partij heeft het volk van deze imperialistische vernederingen verlost en het ‘Nieuwe China’ op poten gezet?! In de Zuid-Chinese zee neemt Peking hoe langer hoe meer bestaande eilanden in bezit en creëert er nieuwe, door maagdelijke koraalriffen op te spuiten met miljoenen tonnen zand, waar schepen aanmeren en vliegtuigen landen. Vietnam en de Filippijnen kunnen hoog of laag springen: het is duidelijk waar de macht ligt. En dat allemaal als verdediging tegen een mogelijk militair treffen met de Verenigde Staten, alhoewel dat indruist tegen China’s principes. Volgens de Partij moeten conflicten tussen staten ten alle tijden vreedzaam opgelost worden en is inmenging in de aangelegenheden van andere landen verboden. Schulte Nordtholt: “… De juiste aanpak van binnenlandse zaken als het milieu, de werkgelegenheid en gezondheidszorg zal het nieuwe regime legitimiteit opleveren – niet het bevechten van (vermeende) buitenlandse vijanden…”. Het Chinese doorsnee-gezin is echt niet bereid hun veelal enige zoon op te offeren in een buitenlandse oorlog. Voor een treffen tussen de grootste rivalen ter wereld, China en Amerika, is hij dan ook niet bang. Trots kijkt China terug op de glorieuze keizertijd waarin het land als hoogste beschaving ver boven het vulgus in de rest van de wereld was verheven. Slachtofferschap en trots wedijveren met elkaar in het hedendaagse nationalisme van president Xi Jinping. De Partij doet dan ook zijn stinkende best de aan het einde van de keizertijd verloren gegane gebieden weer bij het moederland te voegen. “… Sinds de Olympische Spelen van 2008 wordt er nog meer dan vroeger gehamerd op het herstel van de ‘territoriale integriteit’ van het land…” . Vanaf 1916 verschijnen er semi officiële ‘Kaarten van Nationale Schande’, die gedetailleerd aangeven welke gebieden China aan de imperialistische mogendheden heeft ‘verloren’. De Filippijnen, Japan en Vietnam kruipen uit angst voor het dominante China steeds dichter tegen de Verenigde Staten aan. De grote intelligente tegenhanger van Fukuyama, Samuel Huntington, voorspelt in zijn boek “Botsende beschavingen”: “… niet het democratische vooruitgangsideaal, maar de heropleving van de eigen beschaving zal China’s koers in de eenentwintigste eeuw bepalen…”.
Paaien van buitenlanders
De geschiedenis van China gaat terug naar het tweede millennium voor Christus toen er in de middenloop van de Gele Rivier een cultuur ontstond die schreef in karakters (voorlopers van het huidige schrift), oorlog voerde in strijdwagens, de voorouders vereerde en leefde in grote, ommuurde steden. Daaruit ontwikkelde zich in 221 v. Chr. de Qin-dynastie, die als sacrale prestatie met harde hand de unificatie van het land tot stand bracht. De nadruk op wetten en straffen wordt een blijvende erfenis: “… China is een extreem bureaucratisch land, en geen ander land ter wereld voert zoveel executies uit als China – ook niet per hoofd van de bevolking…”. In 210 v.Chr. werd de eerste Qin-keizer na grote boerenopstanden alweer opgevolgd door de Han-dynastie, die het confucianisme invoerde – een leer die moraliteit stelt boven wetten, deugdzaamheid boven geweld en humanisme boven religie. Bovendien hing ze het beginsel van meritocratie aan, waardoor de bestuurders van het land niet op grond van afkomst, maar op kennis en deugdzaamheid werden geselecteerd. Ze begon met de uitvoer van zijde, ‘de van bomen gekamde wol’ (zie Alessandro Barrico). En met de politiek van het op afstand houden van de nomaden door het bouwen van lange verdedigingsmuren en het paaien van de barbaren door ze te verzwakken in hun viriliteit. Het tijdloze advies van een tweeduizend jaar geleden Chinese ambtenaar: “… Geef ze mooie kleren en rijtuigen om hun ogen te corrumperen, heerlijk voedsel voor de corruptie van hun mond, muziek en vrouwen om hun oren te corrumperen; en aan hen die zich overgeven moet de keizer persoonlijk een banket met wijn en voedsel aanbieden om de geest te corrumperen. Dit noemen wij de vijf verlokkingen…”. Schulte Nordholt: “… Het boek van Marco Polo – “De reizen van Marco Polo” – vormde in het Westen het startpunt van de fascinatie van de ongekende rijkdom van China en de onuitputtelijke commerciële mogelijkheden die daar voor het oprapen zouden liggen…”. Honderden jaren eerder dan het Westen vond China al het kompas, de boekdrukkunst, het papier en het buskruit uit. Toch is er nooit een industriële revolutie van de grond gekomen. Kwam dat door de confucianistische ideologie die de handel als een kwalijke onderneming beschouwde in tegenstelling tot het edele bedrijf van de landbouw? Kwam het door de verstikkende tentakels van de staat? Doordat het snel verdiende geld in de studie van de kinderen werd gestoken? Door de goedkope arbeidskrachten? Door de desinteresse in de rest van de wereld?
Niet bij brood alleen
De Chinezen beleven de tijd cirkelvormig. Opgaan, blinken en verzinken: bij iedere keizerlijke regeerperiode begon de tijd opnieuw. De keizer fungeerde als bemiddelaar tussen hemel en aarde. Hij moest zorgen voor het ontstaan van een harmonieuze samenleving die een afspiegeling was van de kosmische orde. Vandaar het wantrouwen richting religieuze groepen, die gezien werden als concurrent van de kerntaak van de keizer. Hij had dan wel ‘Het Mandaat des Hemels’, maar alle natuurrampen waren tevens zíjn schuld. Faalde hij, dan werd hij kaltgestellt door zijn onderdanen, en kwam een nieuwe potentaat aan de macht. In de officieel atheïstische Volksrepubliek wordt de Wil van de Hemel nog steeds gevreesd. De mogelijkheid van vernieuwing maakt een politiek systeem enorm veerkrachtig. Men deed aan voorouderverering. Het christendom kreeg voet aan de grond en groeit jaarlijks met 10 procent. Het wordt met argusogen in de gaten gehouden, evenals de islam (zie het lot van de Oegoeren). Schulte Nordholt: “… Religie biedt iets wat de Partij niet meer bieden kan: zingeving. Meditatie, mindfulness en het gebed zijn voor steeds meer mensen het ijkpunt in een samenleving waar Marx zo dood is als een pier en mammon als hoogste god wordt gediend. Boeddhistische meesters als Xin Yun, de patriarch van de ‘FoguangShan’ (Berg van het Licht van Boeddha), houdt zijn miljoenen volgelingen voor dat het belangrijk is ‘om de geest te zuiveren, de driften te beheersen en het hart te helen’. De ontwikkeling van China kan volgens hem niet alleen rusten op materiële zaken. De Partij heeft daar geen antwoord op…”.
Confucius
Wie China wil leren kennen moet de rigide wijsgeer Confucius begrijpen, wiens leer van de tweede eeuw v. Chr. tot de ondergang van het keizerrijk in 1911 als staatsleer gold. De vijf kernpunten. 1) Volmaaktheid: “… Ieder mens kan volmaakt worden als hij de vijf deugden beoefent: ren (medemenselijkheid), yi (plichtbesef), li (het juiste rituele gedrag), zhi (wijsheid) en xin (oprechtheid) – dikwijls aangevuld met shu (wederkerigheid) en zhong (loyaliteit)…”. Shu houdt in dat je anderen niets aan doet wat je niet wilt dat ze jou aandoen (wat me aan de universele kosmische wetten doet denken waar C.S. Lewis het over heeft in “De afschaffing van de mens”). Shu betekent het één maken van innerlijk en uiterlijk. Het licht van de deugd kan in steeds verder uitdijende cirkels het Al tot volmaaktheid brengen. 2) Humanisme: de mens staat centraal. 3) Harmonie: het leven bestaat uit tegendelen. Dag en nacht, man en vrouw, leven en dood, yin en yang. De kunst is het leven zo te sturen dat de tegendelen niet ontaarden in tegenstellingen. 4) Ongelijkheid: er zijn lagergeplaatsten en hogergeplaatsten. In China bestaat er een diepe eerbied voor gezag (zie het joods/christelijke ‘eer uw vader en uw moeder’). 5) Meritocratie: intelligentie weegt zwaarder dan afkomst. De grote tegenpool van het confucianisme is het taoïsme. “… Taoïsme is de kant van het Chinese karakter die het confucianisme niet kan bevredigen… Het staat voor terugkeer naar de natuur en de romantische ontsnapping van de wereld; een verzet tegen de kunstmatigheid en verantwoordelijkheden van het confucianisme…”. Het ademt vrolijkheid, spontaniteit en door zijn afkeer van correct gedrag een zekere boersheid. En voor Wu Wei (niet handelen) – als je de natuur zijn gang laat gaan komt het vanzelf allemaal goed. Zie Deng Xiaopings beslissing om in 1987 de economie vrij te geven. Iedereen begon te ondernemen, er werden bedrijven gestart en de welvaart nam met sprongen toe, wat resulteerde in de economische grootmacht van nu. Geletterde Chinezen – of het nu politici, zakenmensen of intellectuelen zijn – maken graag gebruik van ‘chengyu’, vier-karakterspreekwoorden die alledaagse wijsheid verkondigen: “… Van het banale ‘Shi shi qiu shi’ (‘zoek de waarheid op basis van feiten’ tot het meer poëtische ‘Hua she tian jiao’ (‘bij het tekenen van een slang een voet toevoegen’ – iets overbodigs toevoegen)…”. Taal functioneert in de eerste plaats als instrument om de werkelijkheid te verfraaien of te verhullen. Een van de beroemdste teksten uit de vroege tijd is “De kunst van het oorlogsvoeren” van Meester Sun (500 v. Chr). Het gaat niet alleen over kadaverdiscipline: “… De hoogste kunst van het oorlogsvoeren is het overwinnen van de vijand zonder geweld te gebruiken…”. Daar is alles bij geoorloofd: spionage, misleiding, verraad en afleidingsmanoeuvres. Het is nog steeds het referentiekader voor het politieke en militaire handelen in China. Zie de talloze cyberaanvallen op westerse overheden en bedrijven.
Het Mandaat des Hemels
In 1912 doet kindkeizer Pu Yi, bekend uit de film “TheLast Emperor”, afstand van de troon en wordt China een republiek, met SunYatsen als voorlopige president. Na een onrustige periode komt Chiang Kai-Shek aan de macht. Zijn partij: de Guomindang. “… Chiang was ‘links’ in zijn sociale beleid dat resulteerde in een grote verspreiding van goed onderwijs in het land, maar ‘rechts’ in zijn banden met de onderwereld en voorkeur voor dictatoriaal gezag…”. Hij nam het met succes op tegen de warlords en hun eigen koninkrijkjes en verbond zich met de mensen die over geld en macht beschikten: de industriëlen, de kooplui en de bazen van geheime genootschappen die de drugshandel en prostitutie beheersten. De communisten waren juist antikapitalistisch. Mao, de latere Grote Roerganger, wierp zich op voor de honderden miljoenen boeren. Horigen die overgeleverd waren aan de warlordsoldaten en bandieten die het platteland teisterden. In 1927 kwam het tot een treffen tussen beide partijen. De massamoord kostte tussen de 5000 en 8000 mensen het leven en vormde het begin van een burgeroorlog die twintig jaar zou duren. In 1931 en 1938 braken ook nog eens de dijken van de Gele Rivier. Alleen al bij de eerste ramp kwamen vier miljoen mensen om. Ondanks de toenemende dreiging van Japan, was Chiang Kaj-shek vastbesloten om de “Gongfei” (Communistische Bandieten) met wortel en tak uit te roeien. Zie 'De Lange Mars’: de tienduizend kilometer lange tocht van de aanhangers van Mao naar het veilige Yan’an. Slechts twintigduizend van de honderdduizend die van start gingen overleefden. Ondertussen walste Japan over het land: verdeel en heers. Nadat in augustus 1945 de atoombom Hiroshima had verwoest, trokken de Japanners zich terug om hun eigen land op te bouwen (zie “Het keizerrijk van de zon” van J.G. Ballard). De Guomindang verloor het Mandaat des Hemels omdat het door economisch wanbeleid een groot deel van de bevolking tot de bedelstaf bracht. Op 1 oktober 1949 greep Mao de macht. Schutte Nordholt trekt parallellen tussen de republiek onder Chiang Kaj-shek en China nu: “… de elite is exorbitant rijk, de inkomensverschillen tussen stad en platteland nemen sterk toe, het buitenlandse bedrijfsleven heeft een machtige positie en de regering (vooral de lokale) maakt steeds meer gebruik van gangsters om de bevolking te intimideren…”.
De princelings
De huidige president, ‘oom’ Xi, verschilt in leiderschapsstijl met zijn vader: “… Deng Xiaoping had aan den lijve ondervonden tot welke rampen Mao’s megalomane beslissingen hadden geleid, en zag collectief leiderschap als de oplossing om de grillen van toekomstige ‘grote leiders’ te neutraliseren…”. Xi trekt de macht weer naar zich toe en zette een voortvarende anticorruptiecampagne op: “… Om bekentenissen af te dwingen en handlangers aan te geven zijn martelingen aan de orde van de dag…”. Onder de generaals en de top van de grote staatsbedrijven en de Partij zouden minstens zeventig mensen zelfmoord hebben gepleegd. Totale zuivering is echter uitgesloten: “… Corruptie en politieke patronage zijn zo diep met elkaar verweven dat de Partij zal zinken als er écht schoon schip wordt gemaakt…”. Volgens de gewone man staat iedere ambtenaar per definitie boven de wet vanwege corruptie. “…. Toen de Nationale Raad in Frankrijk in 1789 voor het eerst bijeenkwam, zaten de royalisten aan de rechterhand van de voorzitter en de voorstanders van de revolutie aan zijn linkerhand. Vanwege dat historische toeval associëren we nu nog steeds ‘links’ met vooruitstrevend, sociaal en het geloof in een sterke staat, en ‘rechts’ met behoudend, een hang naar tradities en de vrijheid van het individu…”. Tegenwoordig dekt de vlag zelden de lading en in het schizofrene China al helemaal niet: “… zuopai (‘de linkse factie’) staat voor romantische hunkering naar de ‘good old days’ van het maoïsme, terwijl youpai (‘de rechtse factie’) staat voor het verlangen om de economische, politieke en zelfs culturele structuur van de samenleving grondig te willen veranderen…”. De repressie van dissidente geluiden maakt duidelijk dat van de huidige autocratische lijn niet zal worden afgeweken. In feite wordt China geregeerd door een honderdtal families van superrijken. Oligarchen. De Financial Times had het in 2012 over de ‘princelings’. De officiële ideologie van het land is nog steeds het marxisme-leninisme, maar Xi Jinping vult dat wel op geheel eigen, confucianistische wijze in. De media en universiteiten mogen niet praten over 1) Universele waarden. 2)Vrijheid van meningsuiting en vrije pers. 3) Civil society. 4) Neoliberalisme. 5) Rechten van burgers. 6) Historische vergissingen van de Partij, en 7) Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De Chinese burger geniet een hoge mate van ‘negatieve vrijheid’: “… Hij mag met vakantie gaan waarheen hij wil, in glanzende auto’s rijden en het werk kiezen dat hem bevalt, maar op twee terreinen worden de teugels weer aangehaald: de kunst en internet…”. Niet de mens, maar China is de maat der dingen. De Partij laat de burger vrij in zijn keus van mode en muziek, maar niet in de keuze van zijn leiders.
Ten oorlog
Schulte Nordholt behandelt een aantal toonaangevende Chinese denkers. De bekende dissident Liu Xiaobo – doctor in de Literatuur. De diplomaat Qin Yaqing. De nationalistische jurist Wang Zhenmin. De utopische filosoof Zhao Tingyang. De liberale journalist Ding Li. De boeddhist Zhu Caifang, (discipel van meester Jing Hui, de patriarch van het zenboeddhisme die in 2013 een ‘regenboogdood’ stierf: hij was zo verlicht dat zijn lichaam opging in pure ether – het enige wat van hem over bleef waren enkele fonkelende edelstenen). De maoïstische econoom Hu Angang. De Tibetaan Xuan Zang. De hoogleraar Chinese filosofie Tu Weiming. De neoconfucianist Jiang Qing. Volgens Xi Jingping, die nooit het achterste van zijn tong laat zien, is China een van oudsher op vrede gerichte natie: “… In het Chinese bloed ontbreekt het DNA van agressie en hegemonie… Wij wijzen de logica dat een sterk land hegemonistisch moet zijn af. De geschiedenis heeft ons geleerd dat oorlogen als duivels en nachtmerries zijn…”. Dat slaat nergens op: “… in zijn lange geschiedenis heeft China talloze oorlogen gevoerd met zijn buurlanden (om maar te zwijgen van de binnenlandse oorlogen tussen rebellen en keizerlijke troepen), maar vooralsnog domineren woorden als ‘vrede’ en ‘harmonie’ het buitenlandsezakenjargon. Vooralsnog, want een veelstemmige canon van denktanks, militairen en bloggers pleit voor een agressief buitenlands beleid dat is gericht op het beschermen van China’s belangen…”. In de bijna drieduizend jaar die zijn gedocumenteerd zijn er 3756 oorlogen gevoerd, wat neerkomt op een gemiddelde van 1,4 oorlogen per jaar. Een befaamd document voor buitenlandse politiek bevat de volgende richtlijnen: “… 1) Observeer met koele blik. 2) Behoud je positie. 3) Reageer kalm en wees niet ongeduldig. 4) Verberg de glans en voed het vage. 5) Bewaar een bescheiden profiel. 6) Neem absoluut niet de leiding. 7) Neem enkele acties…”. Om de bevolking van een land samen te binden is een gemeenschappelijke vijand van veel belang. In dit geval is dat Japan, dat op alle mogelijke manieren wordt zwart gemaakt. Schulte Nordholt: “… Het buitenlandse beleid van de Volksrepubliek is als de zee. Op de vloed van Mao’s agressieve interventies volgde de eb van Dengs confrontatiemijdende buitenlandse beleid. De laatste jaren worden de spieren weer aangespannen…”.
De Grote Harmonie
China is hard op weg naar de nummer één positie van de wereld. In 2014 had China een betalingsoverschot van bijna vier biljoen dollar. Het land is de belangrijkste bankier van Amerika, dat volgens hen ‘verslaafd is aan schulden’ (en het is vooralsnog een vraag hoe de V.S. uit de coronacrisis zal komen). “… China is uitgegroeid tot een economische supermacht. De markt voor auto’s is groter dan die van de Verenigde Staten, van de tien grootste banken ter wereld zijn er vier Chinees en door grootscheepse investeringen is de economie van de meeste Afrikaanse landen onherkenbaar veranderd…”. Het moet alleen nog wat meer energie steken in ’s werelds beleefdheidsvormen: “… Het extreme maoïsme van de jaren zestig en zeventig heeft de fatsoensnormen ernstig geschaad, omdat correct gedrag met de oude orde werd geassocieerd en politiek dus levensgevaarlijk was. Onbeschaafd gedrag als boeren, smakken en in het openbaar en spugen werd verheven tot algemeen aanvaarde norm – ook (of misschien wel juist) onder de elite. Bekend is het verhaal dat Deng Xioping tijdens de onderhandelingen met Margaret Thatcher over de toekomst van Hongkong regelmatig zijn keel schraapte en met grote precisie zijn fluimen in de kwispedoor naast zijn stoel mikte…”. Via een zachtpowerbeleid probeert China de barbaren in de rest van de wereld voor zich te winnen door ze economische voordelen aan te bieden die ze niet kunnen weerstaan. Ondertussen aast ze op de hegenomie: “… Ieder volk zal autonoom zijn, maar ook beseffen dat die eigenheid niet ten koste mag gaan van de kosmische orde waarvan de Chinese keizer de vertegenwoordiger is op aarde. Alleen hij kan de Grote Harmonie verwezenlijken. Alleen hij mag de verstoring ervan corrigeren…”. Net als de moslims die wachten op Imam Mahdi, de Hindoes die uitzien naar Krishna, de Boeddhisten die de vijfde en laatste Boeddha verwachten, de Hopi-indianen in Noord Amerika die verlangen naar de komst van Maäsaa, de New Agers die uitzien naar de Matreya, het Joodse volk dat al eeuwen wacht op de Messias en de christenen die de terugkeer van Jezus Christus aankondigen, verwachten veel Chinezen de komst van een ‘Heilige Koning’: “… een archetypische figuur die door zijn morele gezag het rijk geneest en stabiliteit en welvaart brengt. Een man wiens ‘deugd is als de wind waarvoor het gras (de gewone man) wel moet buigen'. Voor velen is dat meer dan een mythisch verhaal uit een verre oertijd…”. Hij zal het duizendjarige vrederijk brengen.
Uitgave: Querido – 2015, ISBN 978 902 140 962 7, 510 blz., € 18,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten