dinsdag 10 november 2020

De reis van Sint Brandaan – Willem Wilmink

 


Subtitel: Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw

 

Hoe meer ik over de al dan niet christelijke Kelten lees, hoe meer ik van ze ga houden. Niek Bakker vertelt in “Eiland van heiligen en geleerden” dat de Kelten niet bepaald zitvlees hadden. Veel Ierse Kelten, die de nieuwe godsdienst van het christendom aannamen, gingen op avontuur voor Christus. Ze stapten in hun wonderlijke bootjes van houten vlechtwerk bedekt met ossenhuiden, de currach, en kwamen naar onze contreien. Ze brachten niet alleen het evangelie maar ook de zin voor studie mee, die uiteindelijk uitmondde in de eerste universiteiten. Het oudste reisverhaal in de Nederlandse letterkunde is een fantastisch gedicht over de recalcitrante Ierse abt Sint Brandaan, die tijdens zo’n currachtocht zelfs Amerika zou hebben ontdekt, naar de Ieren ons graag willen doen geloven. Willem Wilmink (1936 - 2003) maakte een vertaling van het Middelnederlandse Comburgse handschrift. In het boekje staat op de linker bladzijde de oorspronkelijke tekst en rechts wat Wilmink er van maakte. “… Wildi dies gheloevende zijn, So hoert wonder, ghi heeren!...”.

 

Reizen naar inzicht

Het gedicht wordt ingeleid door W.P. Gerritsen: “… Brandaan komt door zijn reis tot inzicht. De oude voorstelling van het leven als een reis krijgt in de twaalfde eeuw een nieuwe inhoud. In vroeger eeuwen was het beeld van de reis meestal verbonden geweest met het idee van een ballingschap, een langdurig weg-zijn van huis en haard, van verwanten en vrienden, dat de pelgrimerende reiziger tenslotte dichter bij God kon brengen. De twaalfde-eeuwse conceptie was anders gekleurd: een reis was een tocht die nieuwe ervaringen opleverde, die avonturen met zich meebracht, die individuele kwaliteiten op de proef stelde. De aantrekkingskracht van de kruistochten, die in deze eeuw duizenden op de been brachten, heeft met deze dynamiek te maken. Aan de Arturroman, een creatie van de twaalfde eeuw, ligt de conceptie van de queeste ten grondslag: een avonturentocht die de held zelfkennis verschaft en die hem in staat stelt een eervolle plaats in de gemeenschap te verwerven. Ook in de religieuze sfeer wordt het beeld van de reis steeds vaker toegepast om psychische processen – zoals bijvoorbeeld dat van het geleidelijk opstijgen van de ziel tot het goddelijke wezen – aanschouwelijk voor te stellen…”. Met als ultiem voorbeeld natuurlijk het zeventiende-eeuwse “The Pilgrim’s Progress” van John Bunyan. Van de Latijnse versie van Brandaan's reis, de “Navigatio”, zijn meer dan honderd handschriften bekend. Het werk moet over heel Europa verspreid zijn geweest en eeuwenlang de aandacht zijn blijven trekken. Er heeft een historische Brandaan bestaan die een aantal kloosters stichtte in West-Ierland, onder andere in Clonfert. Hij stierf omstreeks 580.

 

Pratend hoofd

Het gedicht gaat over een abt die de wonderen waarover hij leest in oude en geleerde boeken niet kan geloven. “… Uit woede verbrandde hij het boek / en hij heeft wie het schreef vervloekt…”. Edoch, gaf God de ezel van de profeet Bileam ook niet het vermogen te praten?! Wat dénkt Brandaan wel! Als straf gebiedt God Brandaan een schip te bouwen waarmee hij negen jaar over de wilde baren van hot naar her moet varen. Dan zal hij er wel achter komen wat leugens zijn en niet. Brandaan gaat niet alleen, hij neemt tachtig monniken mee. Niek Bakker in “Eiland van heiligen en geleerden” en Peter Berresford Ellis in “De druïden en hun rol in de Keltische samenleving” schrijven allebei over de speciale rol van hoofden bij de Kelten. Zo ook hier. Net als ze van land willen gaan, ziet Brandaan het enorme hoofd van een dode reus op het strand liggen. Het vertelt dat hij moet boeten voor zijn zonden: “… Ik was sterk en was niet bang / en ik was wel honderd voet lang. / Dus waadde ik ver uit de kust / en liet geen enkel schip met rust…”. Kortom, hij stal alles wat los en vast zat. Brandaan biedt hem zijn doopsel aan. Hij kan God bidden om hem weer levend te maken. Maar het hoofd denkt dat als hij weer belichaamd wordt hij de verleiding van de rijkdom niet zal kunnen weerstaan en weer aan het roven zal slaan. En zoals iedereen weet worden christenen in het hiernamaals fiks zwaarder gestraft dan heidenen. Dus toch maar niet. Helaas, pindakaas.

 

Hert versus draak

Brandaan is amper met zijn bemanning op weg of een ‘wonderlijke draak of slang’ zwemt met een open muil van ‘vele vadems wijd’ op hun bootje aan. Gelukkig komt er een wolk aandrijven waaruit een hert springt die het gedrocht ‘vliegensvlug’ verdrijft. Pffff, dat ging maar net goed. “… In de middeleeuwse symboliek gold het hert als vijand van de slang of draak, hetgeen gezien werd als beeld van Christus’ strijd tegen de duivel…”. Op een eilandje gaan ze aan land. Als ze hout beginnen te hakken om eten te koken, schiet het eiland plotseling in zee en weten ze ternauwernood hun schip te bereiken. Het eiland moet op een stilliggende vis zijn gegroeid. “… In de ‘Physiologus’, een moraliserend natuurkundig werk uit de 2de eeuw na Christus, is de eilandvis een beeld van de duivel: hij verspreidt een zoete geur uit zijn muil en lokt daarmee scholen vissen tot zich. In het ‘Bestiarium’, een dierenencyclopedie uit de 12de eeuw, wordt een vis beschreven die de gewoonte heeft langdurig op één plaats in de golven te blijven liggen om zijn rug te zonnen. Na verloop van tijd groeien gras en struiken in het zand dat op zijn flanken aanspoelt…”. Verder krijgen ze bezoek van een ‘ijselijk monster’: “… Half vrouw was het en half staart / zijn lichaam was ruigbehaard…”. Maar Brandaan bidt het vel van zijn knieën, en het monster gaat er met veel geborrel en gebruis vandoor. “… In het handschrift – Van Hulthem (v. 339) wordt dit monster met een ‘meerminne’ vergeleken, waarbij men overigens niet moet denken aan een verleidelijke sirene of ondine, maar eerder aan een soort zeetrol, een angstaanjagend wezen uit het Germaanse volksgeloof…”.

 

Ru als een beere

“… Volgens middeleeuwse theologen konden helse straffen niet worden kwijtgescholden; zij duurden eeuwig. Wel was volgens sommigen een tijdelijke verlichting van de straf denkbaar…”. Brandaan en zijn metgezellen arriveren bij een atol waar zielen in mensengedaante almaar rondjes lopen. Omdat ze de armen geen drinken en eten hebben gegeven toen ze bij leven dienaren waren van hun aardse heren. Ze hebben het ijskoud en tegelijk gloeiend heet. Lijden ondraaglijke dorst. Door Brandaan’s bemiddeling geeft God hen een slokje zoet water en mogen ze hun hoofd even natmaken met hun hand. Huilend trekt Brandaan verder over het onstuimige water naar de ‘Leverzee’, waar ze tot hun schrik terecht komen in een woud van scheepswrakken. “… Middeleeuwse geografen namen aan dat de Leverzee, die ook als Gestolde Zee werd aangeduid, ergens in het Noorden moest liggen. De onderzeese magneetsteen, die het ijzer van de schepen aantrok, werd soms (zoals hier) in de Leverzee gesitueerd…”. Vanwege de bijnaam ‘Gestolde Zee’ wordt er ook wel aan de eindeloze zeewiervelden in de Sargassozee gedacht of aan ijsbergen. Het is niet alleen maar kommer en kwel. Op een hoog oprijzende rots wonen zeven monniken die elke middag door een duif en een raaf gevoed worden met brood en vis. Gebakken en wel! Of Brandaan een hapje mee wil eten. Hij weigert, hij wil hen niet het brood uit de mond nemen. God zal zelf wel voor hem zorgen. Hij heeft nog niet getuigd van zijn godsvertrouwen of de gebraden spijs vliegt hem al in de mond. Op een rotsblok een eindje verder in zee stuit Brandaan ook nog op een eenzame kluizenaar: “… Die ru was als een beere…”. In zijn vorige leven zou hij een schatrijke koning zijn geweest die met een mooie vrouw trouwde die zijn zuster bleek te zijn. Hij kreeg twee zonen. Eentje verongelukte doordat hij geraakt werd door de bliksem, de ander heeft hij eigenhandig vermoord in zijn drift, evenals zijn vrouw.  Al 99 jaar is hij zijn incest aan het uitboeten.

 

Paardje rijden op de rug van de duivel

Er is sprake van een berg, wellicht een vulkaan, “… Daar leden de zielen zo erg, / waar ze in het vuur dat loeide, / kookten en brandden en gloeide…”. Duivels bezorgen er onbekeerlijke zondaars helse martelingen. Om de vieze stank te ontvluchten varen ze een diepe duisternis in richting een eiland waar de zeebodem bestaat uit goud en edelstenen. Er staat een kasteel, zo mooi, dat het eigenlijk onbeschrijflijk is. Een dikke laag robijnen op de slotmuur verlicht de omgeving feller dan de zon. Voor het kasteel ontspringt een bron met kostelijke balsem, zoete siroop, olijfolie en honing, die verwijzen naar de vier paradijsrivieren in Genesis. De monniken weten niet wat ze zien! Even later ontwaren ze een nog mooiere burcht, waar het een drukte is van belang. Engelen komen en gaan. Eentje pakt een monnik beet en trekt hem door de poort. Die zijn ze kwijt! Brandaan wil niet nog meer manschappen verliezen en gaat weer aan boord. Ze rapen nog gauw wat goud van de zeebodem, waar ze later veel goeds mee tot stand zullen brengen door kloosters en hospitalen te bouwen. Ze hebben nog maar net de wind in de zeilen als een leger duivels een kapelaan op komt eisen. Hij blijkt in het eerste kasteel kostbare paardenteugels achterover te hebben gedrukt. De dief is voor hen. Met gestrekte armen werpt de christelijke scheepsploeg zich op het dek om de Heer onder tranen erbarmen af te smeken. Daarop gebiedt God de duivels de dief terug naar het schip te slepen. Om de kapelaan zijn streken af te leren laat eentje de dief nog eventjes paardje rijden. Op zijn rug. “… De meester van de hete hel, / zijn wrok was uitermate fel: / vloog hij immers niet voor gek / met die monnik op zijn nek?...”.  

 

De arme Judas

De zang van een sirene bereikt het schip. Iedereen valt prompt in slaap. Ze worden gewekt door een kwaadaardige kerel bij een brandende berg, die vraagt om de geblakerde en bepekte dief. Hij wil hem wel eens een flinke wasbeurt geven, want hij stinkt een uur in de wind. De dief kruipt onder de scheepsbank van schaamte. Duivelse scharen bekogelen de boot met gloeiende en brandende dingen, maar God laat hen aan alle gevaar ontkomen. Engelenlegers beschermen het schip met hun gezang. Ze varen langs twee paradijzen. Zien een prachtige tempel. De zee zit zo vol met vis dat de monniken bang zijn dat de boot wordt vernield. Ze zien een kluizenaar die op een aardkluit over de zee drijft. Ze komen ‘de arme’ Judas tegen, die voor een loon van dertig zilverlingen Jezus heeft verraden. Hij zit in de vrieskou op een gloeiend hete steen. Het is zondag, dus hij heeft een dagje respijt van de hel: “… Volgens een eeuwenoude traditie gold Judas als iemand die medelijden verdiende, omdat hij in de strikken van de duivel geraakt was; vandaar dat hij ‘de arme Judas’ wordt genoemd…”. Volgens sommige theologen zouden de gebeden van de levenden bij kunnen dragen tot tijdelijke verlichting van de hellestraf. Een wapperend doekje dat Judas aan de Heer ontstal bezorgt hem enige koelte. Demonen die over het dek vliegen, terwijl ze uit hun bek pek en vlammen spuiten en zwavelachtig vuur en vonken braken, houdt Brandaan op een afstand door de nodige relieken uit te stallen: “… Relikwieën, waarin men de bovennatuurlijke vermogens van een heilige in geconcentreerde vorm aanwezig achtte, werden onder meer aangewend als afweermiddel tegen de duivel…”.

 

Verdierlijking van de mens

De reis gaat almaar verder. Weer komen ze langs een vulkaan waaruit dit keer brandende vogels vliegen: “… Volgens het middeleeuwse volksgeloof konden de zielen van gestorvenen de gedaante van vogels aannemen…”. De berg spuwt vlammen. Uit de berg komt pikzwart water stromen. Als ze de kwellingen van de hel eindelijk ontvlieden, komen ze bij prachtige landerijen waar op de berg Sion een hemelse burcht ligt met bewegende wandfriezen, vol ridderlijke taferelen uit de hoofse cultuur. Allerhande bronzen dieren lijken echt te bewegen. Waarschijnlijk door een door waterkracht aangedreven constructie. Er is sprake van zesduizend (!) torens, vloeren van saffier en glas en zingende molens: “… er bestond een waterrad dat zo geconstrueerd was dat het al draaiende fluittonen van verschillende hoogte voortbracht…”. Ze gaan net op tijd aan boord om te ontsnappen aan een leger ‘Walseranden’: griezels met zwijnenhoofden, wolfstanden, mensenhanden en hondenpoten. “… Het motief van de verdierlijking van de mens, zodra hij zich in zijn hoogmoed van God afwendt, vindt men al bij Augustinus en in diens voetspoor in de 12de eeuw bij Bernardus van Clairvaux. De naam ‘Walscherande’ wordt alleen in de Middelnederlandse teksten gebruikt; de oorsprong is niet duidelijk, vermoedelijk is het woord een verbastering van het Duitse ‘Waltschrat’ (‘kwade bosgeest’)…”. Ze zouden oorspronkelijk ‘neutrale’ engelen zijn die weigerden partij te kiezen voor God tijdens de val van Lucifer. De laatste sleepte hen mee in zijn ondergang.

 

De eindeloze werken Gods

Het schip stuit ook nog op een heel klein mannetje dat rond drijft op een boomblad. Hij is druk bezig met een minuscuul napje het water uit de zee te meten. Als Brandaan zegt dat dat een eindeloos karwei is, antwoordt het mannetje dat Brandaan precies zo bezig is. Brandaan zal ook nooit alle wonderen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft. Veertien dagen varen ze binnen een ring van een enorme vis. Ze lijken door de ondoordringbare hittegordel te schieten die volgens de Romeinse schrijver Macrobius (circa 400 na Chr.) de noordelijke en zuidelijke helft van de wereld scheidt. Ze zien een onderzeese wereld, “… op de zeebodem leven mensen net als wij, alleen is voor hen het water wat voor ons lucht is…”, een bekend motief in de Oudierse verhaaltraditie. Alle wonderen worden in een boek opgeschreven, dat de pelgrims in optocht naar een klooster brengen, als ze thuiskomen. Ze wijden het aan Maria. God vertelt Brandaan dat zijn opdracht naar tevredenheid is voltooid. Hij mag net zo lang op aarde leven als hij wil. Maar Brandaan is er klaar mee. Hij zingt een laatste mis en sterft. In zijn naam wordt een nieuwe kerk gebouwd met negen mooie altaren, voor elk jaar van zijn ballingschap één.

 

Dan nog even dit

W.P. Gerritsen: “… In de late Middeleeuwen werd Sint Brandaan (waarschijnlijk op grond van zijn naam) in West-Europa vooral vereerd als een heilige die bescherming biedt tegen brand. Als attributen draagt hij vaak een brandhaak en een brandende kerk of huis. Zo wordt hij bijvoorbeeld afgebeeld op een muurschildering in de Sint-Jan te ’s Hertogenbosch (Van Mierlo/Winkelman 1989). De Brandaris op Terschelling dankt zijn naam aan een kapel, toegewijd aan Sint Brandaan, aan de toren waarvan oudtijds een vuurbaak werd uitgehangen. Vanaf ongeveer 1300 treft men op wereldkaarten een of meer ‘eilanden van Sint Brandaan’ aan. Vaak worden zij geïdentificeerd met de ‘Gelukzalige Eilanden’ (Insulae Fortunatae), die door de antieke geografen ten westen van Afrika werden gesitueerd. Soms gaat het om een ‘Verloren (of Verdwenen) Eiland’ (Insula Perdita), dat door Brandaan zou zijn ontdekt, maar sindsdien door niemand meer waargenomen. De overtuiging (berustend op de "Navigatio") dat Brandaan het aardse paradijs zou hebben bezocht en dat dit gesitueerd was op een eiland aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, heeft in de tijd van de grote ontdekkingsreizen een rol van belang gespeeld. Een beknopt overzicht van deze geografische implicaties is te vinden in het hoofdstuk ‘In Brandaans kielzog’ in "De wereld van Sint Brandaan" (Gerritsen/Edel/De Kreek 1986). In onze eigen tijd heeft de "Navigatio" opnieuw zeevaarders tot het maken van een oceaanreis geïnspireerd. Volgens de opvallend gedetailleerde specificaties in de Latijnse tekst bouwde de Engelse geograaf Tim Severin een ‘currach’, een scheepje met een huid van met wolvet ingevet leer, en zeilde daarmee in de zomers van 1976 en 1977 van Ierland via de Faröer en IJsland naar Newfoundland. Zijn doel was, aan te tonen dat Ierse monniken via deze ‘stap-steenroute’ ruim zeven eeuwen vóór Columbus Amerika kunnen hebben bereikt. De "Navigatio" zou reminiscenties aan deze Ierse oceaanreizen hebben bewaard (Severin 1987, Gerritsen 1980, Lecoq 1992)…”.

 

Uitgave: Ooievaar – 2000, 153 blz., ISBN 978 905 713 508 8, alleen tweedehands verkrijgbaar

Rechtstreeks bestellen: klik hier 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten